Uw zoekacties: Schooltoezicht op het lager onderwijs, 1801 - 1815

888 Schooltoezicht op het lager onderwijs, 1801 - 1815 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Herkomst van de archiefbescheiden
2. Schooltoezicht in de provincie Groningen
888 Schooltoezicht op het lager onderwijs, 1801 - 1815
Inleiding
2.
Schooltoezicht in de provincie Groningen
Organisatie: Groninger Archieven
Het toezicht op het openbaar lager onderwijs werd voor het eerst tot overheidstaak verklaard bij de onderwijswet van 15 juni 1801. Vooralsnog kwam de primaire verantwoordelijkheid te liggen bij de gemeentebesturen, maar het Uitvoerend Bewind kondigde aan, te zullen overgaan tot vaststelling van verbeterde leermethoden (artikel 5), van daartoe nodige leermiddelen (artikel 6) en tot instelling van "Departementale Schoolbesturen onder het opzicht van den Agent der Nationale Opvoeding" (artikel 7).
Deze schoolbesturen zouden in elk Departement gevormd worden door de gezamenlijke, vanwege het Uitvoerend Bewind aangestelde, Schoolopzieners (artikel 8). Bij nadere instruktie van 22 augustus 1801 werd aangegeven met welke taken deze Departementale Schoolopzieners zich dienden te belasten:
- het bevorderen van het geven van geregeld onderwijs
- het doen naleven van landelijk vastgestelde of nog te ontwerpen wetten en bepalingen
- het aanmoedigen of berispen van de onderwijzers
- het examineren en voor vakante posten voordragen van geschikte kandidaten
- het adviseren in alle onderwijs-aangelegenheden van het Departementaal Bestuur en de Agent van Nationale Opvoeding
- het geregeld vergaderen met andere schoolopzieners in hetzelfde Departent in de zogenaamde Departementale Schoolbesturen.
Een nadeel van de nieuwe regeling bleek al spoedig te zijn, dat zij de mogelijkheid opengelaten had tot het vormen van plaatselijke commissiën van toezicht op het onderwijs in grotere gemeenten en steden. De pas benoemde schoolopzieners kwamen dan ook herhaaldelijk met deze lokale schoolbesturen in conflict, die in iedere vorm van centraal geleid toezicht een aanslag op, de oude lokale en gewestelijke bestuursvorm zagen.
Ook de ouders van de schoolgaande (en nu schoolplichtige) kinderen kregen het in sommige plaatsen met de onderwijzers aan de stok, die al te ijverig de instructies van de schoolopzieners en het Uitvoerend Bewind ten aanzien van nieuwe leesboekjes opvolgden. In 1804 werd door de schoolopziener C.W., Boot te Gorinchem zelfs melding gemaakt van een paar gevallen, waarbij men "den onderwijzer vloekt en bedreigt in zijne school komt en hem de boekjens naar het hoofd gooit, met bijvoeging, dat zij hunne kinderen geene boekjes willen laten leeren, die door de Franschen in ons land zijn gebragt." * 
In dezelfde context moet misschien wel de mededeling van de Groninger Commissie van Onderwijs uit 1807 gezien worden, dat "de leden der Commissie vernomen hebbende, dat hier en daar ongeëxamineerde personen, uit onkunde omtrent de Wet, huisonderwijs aanvangen of scholen oprigten, ... is besloten, het Departementaal Bestuur te verzoeken, dat hetzelve bij Notificatie ... meer algemeen bekend gelieve te maken" * 
Niettemin werd de hervorming van het onderwijsstelsel met voortvarendheid doorgezet, eerst nog door het Uitvoerend Bewind, later door het Staatsbewind van de Bataafsche Republiek. Het laatstgenoemde bestuur vaardigde op 29 juli 1803 een publikatie uit, "houdende reglement voor het Openbaar Lager Schoolewezen en Verordeningen op het afnemen en afleggen der Examens van Onderwijzers in de Openbare Lgere Scholen". Hierbij werd de bevoegdheid tot het afnemen van schoolonderwijzers-examens gelegd bij het Departementaal Schoolbestuur of de plaatselijke schoolcommissiën; naast het eigenlijke examen, dat de Candidaat moest afleggen in de onderdelen lezen, orthographie, taalkunde, schoonschrijven en rekenen, zou het aanbeveling verdienen met hem "in een gemeenzaam gesprek te treeden, zoo veel mogelyk te trachten te ontdekken, hoe groot de omtrek, zyner Kundigheden is, niet alleen in de noodzakelykste vakken van het Openbaar Onderwys, maar ook in andere Wetenschappen ... en of hy eene genoegzame Menschenkennis bezit, om met Kinderen behoorlyk om te gaan" *  .
Dat dergelijke gesprekken en contrôles beslist niet overbodig waren, bewijzen wel de veelvuldige klachten over onwillige, hoogbejaarde of zelfs geheel onbekwame onderwijzers, waarvan de verslagen van schoolopzieners in diverse Departementen melding maken. De plaatselijke besturen krijgen daarbij zo nu en dan ook een veeg uit de pan: deze besturen, "dikwerf samengesteld uit dweepzieke, onkundige en onbarmhartige wezens" geven niet om de noden, die hun door in behoeftige omstandigheden verkerende onderwijzers worden voorgedragen. Gezwegen wordt dan nog van de "willekeurige remotiën, waardoor zoveele eerlijke en afgeleerde Onderwyzers aan den dijk gejaagd en tot den bedelstaf gebragt zijn, terwyl men dezelfve plaatsen met opgeraapte wezens en vreemdelingen heeft vervuld" *  .
Alle elementen uit de hiervoor summier geschetste wetgeving keerden, verbeterd en uitgebreid, terug in de Wet voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs in de Bataafsche Republiek van 3 april 1806. De Raadspensionaris deelde in een notificatie van 2 juni daaraanvolgende mee, dat alle eerdere "plakkaten, statuten, ordonnantiën, keuren of reglementen, binnen deze Republiek op het Schoolwezen geëmaneerd en alle Schoolverordeningen, hoe ook genaamd, speciaal de Publicatie van den 29 Julij 1803" voortaan zouden komen te vervallen.
Een van de belangrijkste elementen uit de nieuwe wet, die een centraliserend karakter had, werd gevormd door de in de artikelen 13 tot en met 19 gegeven bepalingen omtrent de Algemeene Toelating tot het geven van Onderwys. De invloed van de districtsschoolopzieners en schoolcommissies op deze toelating werd nu zeer duidelijk omschreven. Ook een eventuele strafmaatregel als het intrekken van de akte van toelating werd aan hun aanbeveling overgelaten *  .
Eveneens op 3 april 1806 werd een Instructie voor de Schoolopzieners en Commissiën van Onderwys in de respective Departementen der Bataafsche Republiek uitgevaardigd. Deze gaf in veel ruimere mate dan voorheen aan, op welke terreinen van onderwijsverbetering de districtsschoolopzieners werkzaam zouden dienen te zijn.
Het periodiek (indien mogelijk tweemaal per jaar) bezoeken van alle scholen in hun district, het rapporteren daaromtrent aan het Departement van Binnenlandse Zaken en aan de Departementale Commissies van Onderwijs (die gewoonlijk driemaal per jaar moesten vergaderem) werden in deze instructie bindend voorgeschreven *  .
De gezamenlijke schoolopzieners van een Departement, genaamd de Departentale Commissie van Onderwijs, zouden in hun periodieke vergaderingen voordrachten opmaken voor het Departementaal Bestuur.
Verder dienden de volgende zaken op de bijeenkomsten aan de orde gesteld te worden:
- veranderingen in de staat van het onderwijs
- oprichting van nieuwe scholen
- opstellen van nieuwe schoolorden
- invoering van nieuwe leermiddelen, leer- en leesboeken
- maatregelen ter verbetering van het inkomen van onderwijzers
- maatregelen ter bevordering en verzekering van het ononderbroken geven van onderwijs
- toezicht op de door onderwijzers uitgeoefende nevenfuncties
- in het algemeen alle problemen, waarmee individuele onderwijzers sinds de laatste inspectie van hun scholen haden te kampen, of waaromtrent zij zich schriftelijk tot de commissie hadden gewend * 
Alle notulen van vergaderingen van de Commissie, afschriften van de ter tafel gebrachte rapporten van schoolopzieners en opgaven van geëxamineerde kandidaten voor de vier onderwijzersragen *  dienden te worden ingezonden bij de Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken. Deze verwachtte bovendien van elk der opzieners afzonderlijk een jaarlijks verslag over de staat van het onderwijs in zijn district *  .
In het Departement Groningen werden bij Besluit van 18 augustus 1803, nr. 29, van het Staatsbewind van de Bataafse Republiek tot schoolopzieners (en daarmee tot leden van het Departementaal Schoolbestuur van Groningen) benoemd burgers J.R. van Eerde en H.D. Guyot te Groningen en de burger H. Wester te Oude Pekela. Van dezen was Van Eerde reeds het langst als zodanig of in een vergelijkbare functie werkzaam geweest, eerst als secretaris van de "Commissie van Toevoorzicht op het Publieke Onderwys van de Representanten des Volks in het Departement van de Eems", later als lid van het Departementaal Schoolbestuur van de Eems. guyot en Wester, die beiden hun sporen op het gebied van het lager onderwijs in de practijk verdiend hebben, waren in 1801 eveneens in het Schoolbestuur van het Departement van de Eems gekozen, dat verder nog uit drie Friese leden bestond. Guyot had bovendien landelijk enige vermaardheid verworven door de oprichting van een Doofstommen-instituut te Groningen *  .
De drie schoolopzieners kwamen reeds in hun eerste vergadering als Departementaal Schoolbestuur van Groningen tot een voorlopige districtsindeling: Van Eerde zou de stad Groningen en het Hunsingokwartier inspecteren, Guyot het Westerkwartier en Wester het Oldambt, Westerwoldingerland en een deel van Fivelingo *  . Men kwam tot de slotsom, dat er voor het resterende deel van het gewest, het Gorecht en de andere helft van Fivelingo, nog een schoolopziener gevonden zou moeten worden. Deze vierde, ds. G.b. Reddingius, werd op 15 maart 1804 door het Departementaal Bestuur van Stad en Lande van Groningen aangesteld en nam op dezelfde dag zitting in het Departementaal Schoolbestuur tijdens de toen gehouden voorjaarsvergadering *  .
Als traktement werd de schoolopzieners de volgende som toegekend: aan Van Eerde ? 400,--, aan Guyot ? 300,--, aan Wester ? 550,-- en aan Reddingius ? 250,-- *  .
Over verdere activiteiten op het gebied van onderwijs-inspectie en -vernieuwing lichten de soms zeer uitvoerige notulen en de jaarverslagen van de opzieners zelf ons in.
Bij het in werking treden van de nieuwe Onderwijswet van 1806 veranderde het Departementaal Schoolbestuur in Commissie van Onderwijs in het Departement Groningen, maar bleef bestaan uit dezelfde persoon. Guyot werd tot voorzitter, Van Eerde tot secretaris van de commissie benoemd. Ook de districtsverdeling bleef op de oude voet gehandhaafd; de verschillende plaatsen werden in de rapportage echter niet alphabetisch vermeld, maar "naar den politieken Rang dien zij van oudsher in dit Departement hadden" *  .
Per 28 februari 1807 werd naast H. Wester in het derde district mr. Th. van Swinderen als adjunct-schoolopziener aangesteld; al spoedig daarna kwam het tussen Wester en hem tot een taakverdeling, waarbij aan Van Swinderen de inspectie over het Gorecht werd toegewezen. Hiermee deed voor het eerst een vijfde district in de onderverdeling van schoolinspecties zijn intrede (3 juni 1807).
Andere veranderingen in de samenstelling van de commissie traden in juni 1807 op door het vertrek naar Gelderland van de opziener ds. Reddingius. Op de voordracht voor deze vacature werden prof. E. Tinga en S. Houwerzijl, beiden te Groningen, geplaatst. Na een periode van meer dan een jaar, gedurende welke Van Swinderen met de waarneming van de vacante schoolopzienersplaats belast was, werd per 11 januari 1808 professor Tinga benoemd *  .
De bijeenkomsten van de commissie vonden meestal bij de leden aan huis plaats, doch sinds 3 juni 1807 in het logement "De Gouden Roemer" te Groningen. Mr. Th. van Swinderen voerde er meestal de [pen, een rol die hem in de vergadering van 6 Grasmaand (april) 1809, tezamen met het waarnemen van het penningmeesterschap officieel werd opgedragen.
In oktober 1809 werd de "Ridder" H.D. Guyot bij Koninklijk Besluit van 3 Wijnmaand, nr. 5, ontslagen.
Na de inlijving bij het Franse Keizerrijk werd de Commissie van Onderwijs voor het Departement van de Westereems opgericht als voortzetting van de Commissie van Onderwijs voor het Departement Groningen, onder vereniging met de commissie van de voormalige landschap Drenthe *  . Leden van de nieuwe onderwijscommissie waren prof. E. Tinga, mr. Th. van Swinderen (tevens secretaris), c. Pothoff, G. Smit, H. Wester, J.R. van Eerde en I. Tonckens.
De districtsverdeling van het Departement van de Westereems werd als volgt vastgesteld:
1e district: stad groningen en Hunsingokwartier
2e district: Gorecht en Westerkwartier
3e district: Fivelingo-kwartier
4e district: Oldambt en Pekela's
5e district: Reiderland en Westerwolde
6e district: Zuiderveld en Rolderingspel behalve Assen, met toevoeging van Borger
7e district: Dieverder en Beiler dingspelen behalve Beilen en Smilde
8e district: Oostermoer en Noorderveld behalve Borger, onder toevoeging van Assen, Smilde en Beilen
9e district: het arrondissement Nieuhaus
De commissie was van mening, dat opsplitsing van het laatstgenoemde district tussen de inspecties Assen en Westerwolde te veel bezwaren zou opleveren. Zij adviseerde daarom de prefect, in het arrondissement Nieuhaus een afzonderlijke schoolopziener aan te stelllen, bij voorkeur iemand, die ter plaatse woonachtig zou zijn "omdat het anders, wegens het moeilijke der toegang tot hetzelve, onmogelijk is, over de zich daar bevindende scholen een geregeld toezigt te doen plaats grijpen" *  . Blijkbaar is het van deze aanbeveling niet gekomen, in ieder geval maken de notulen geen melding van de benoeming van een schoolopziener in het arrondissement Nieuhaus.
Voor het overige kwam er weinig verandering in de aard der werkzaamheden van de commissie. In vele gevallen beijverde zij zich, met een beroep op de noodzakelijke continuïteit in het onderwijs, de leerkrachten buiten de conscriptie te houden.
Na het vertrek van de Fransen bleven de schoolopzieners in het voormalige Departement van de Westereems op uitdrukkelijk verzoek van de Commissarissen-Generaal en vervolgens van de Gouverneur des Konings hun functie uitoefenen tot in 1815.
3. Literatuur

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van de archieven van het schooltoezicht op het lager onderwijs in de provincie Groningen, 1801-1813(1815)
Bewerker:
E. Bosscha Erdbrink
Behoort tot collectie:
Rijk
Laatste Publicatie:
1996
Omvang:
0,5 m standaardarchiefberging
Bijzonderheden:
Herziene versie