Uw zoekacties: Gemeentelijke- en Rijkslandbouwwinterschool te Veendam, 1904 - 1972

56 Gemeentelijke- en Rijkslandbouwwinterschool te Veendam, 1904 - 1972 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Geschiedenis van de school
56 Gemeentelijke- en Rijkslandbouwwinterschool te Veendam, 1904 - 1972
Inleiding
1.
Geschiedenis van de school
Organisatie: Groninger Archieven
In 1877 werd te Veendam de "School voor Landbouw en Nijverheid" gesticht door de vereniging "Werkmansvriend". Deze vereniging was in het leven geroepen voor het exploiteren van deze school. Zij moest de kosten bestrijden uit schoolgelden en subsidies van onder andere de gemeente Veendam, de vereniging "Industriae Sacrum" en het "Departement Veendam van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen".
Het grootste deel van de subsidies kwam ten laste van de gemeente Veendam, die altijd streefde naar goed onderwijs en daarvoor ook wenste te betalen. Door de stichting van deze school werd de gemeente Veendam ontheven van de verplichting een burgeravondschool te stichten, een verplichting, die bestond voor gemeenten met meer dan 10.000 inwoners.
Tussen 1 oktober en 1 maart werd gedurende vijf avonden in de week, 3 uren per avond, les gegeven in de vakken natuur- en werktuigkunde, Nederlandse taal, scheikunde, bemestingsleer, veevoeding en veeteelt en gezondheidsleer der huisdieren en tekenen. Van deze onderdelen van het leerplan waren de vakken scheikunde, bemestingsleer, veevoeding en veeteelt en gezondheidsleer der huisdieren bestemd voor de aanstaande landbouwers. De andere leerlingen waren niet verplicht deze lessen te volgen. Voor de aanstaande landbouwers was alleen het vak "bouwkundig rekenen", facultatief gesteld, alle andere vakken moesten wel worden gevolgd. Er was dus een duidelijk verschil tussen de landbouw- en de technische leerlingen.
Dit was dan ook de reden, dat de animo van de landbouwerszoons voor deze school vanaf het begin reeds niet zo groot was. Ze moesten 5 avonden naar school en ontvingen maar op 2 avonden echt landbouwonderwijs. Bovendien werd een deel van dit landbouwonderwijs ook nog gegeven door leraren van de Rijks Hogere Burgerschool te Veendam, niet-landbouwdeskundigen, die het vertrouwen in de wetenschap, dat bij de praktische landbouwer toch al niet op zo'n hoog peil stond, niet konden verhogen. De eerste landbouwonderwijspioniers, te weten de heren K. de Vrieze (tot 1893), J. de Weerd (tot 1893), J. Kok (tot 1901) en R. Bosscher (tot 1901) moesten zich dan ook meestal veel moeite getroosten om enigszins behoorlijk klassen te kunnen formeren.
Floreerde het landbouwonderwijs op de school dus al vanaf het begin niet, ook het niet- landbouwkundige gedeelte van het leerplan kreeg laten met moeilijkheden te kampen en de belangstelling verminderde. Zo zeer zelfs, dat in 1900 een commissie in het leven werd geroepen om de totstandkoming van een ambachtschool voor de gemeenten Veendam en Wildervank te onderzoeken. Toen de raad van de gemeente op 18 oktober 1900 de gevraagde subsidie van ? 2.500,-- goedkeurde was de stichting van de genoemde ambachtschool een feit. Hiermee was de opheffing van de School voor Landbouw en Nijverheid ook een voldongen feit en zou de gelegenheid om landbouwonderwijs in Veendam te ontvangen verloren zijn. Dat landbouwerszoons, die landbouwonderwijs wilde ontvangen dan zouden zijn aangewezen op bijvoorbeeld Groningen, waar al sinds 1893 een Landbouwwinterschool bestond of op omliggende plaatsen als Wildervank, Stadskanaal, Sappemeer en Pekela, waar florerende landbouwwintercursussen werden gehouden, lag vele Veendammers zwaar op de maag.
Prompt werd dan ook actie gevoerd, om naast de Zeevaartschool, de Rijks Hogere Burgerschool, de Meisjesschool en de Franse school toch ook een landbouwschool in de gemeente op te richten. Vooral het gemeenteraadslid J.P. Boer, tevens voorzitter van de Landbouwvereniging te Borger Compagnie en de Veenkoloniale Landbouwbond was in deze actief. Genoemde Landbouwvereniging diende dan ook bij de gemeente een verzoek in tot koppeling van een veenkoloniale landbouwschool aan de te stichten ambachtschool.
De om advies gevraagde Ambachtsschoolcommissie ontraadde deze koppeling, waardoor dit plan dreigde te mislukken. Met grote belangstelling wisten de heren J. Kok en genoemd raadslid J.P. Boer en zijn college J. Smith echter de gemeenteraad te bewegen een commissie in het leven te roepen, die met voorstellen moest komen, die tot oprichting van een landbouwschool zouden kunnen leiden. Aan deze commissie werden als adviseurs toegevoegd de heren J. Kok, H. ter Borg, W. Endtz, Egb. Kloosterhuis en als leden de heren J.P. Boer, J. Smith en A. Tepper. Vele moelijkheden moesten worden overwonnen, maar toen een rijkssubsidie van ? 2.500,-- was toegezegd en ook de gemeente Veendam een zelfde bedrag wilde fourneren, leek niets de oprichting van de geplande school meer in de weg te staan.
Toch moest nog één groot probleem worden opgelost en wel de tegenstand die ontstond toen er stemmen opgingen tegen het verlenen van een gemeentesubsidie. Men vond dat de gemeente zich deze uitgave niet kon veroorloven. Zelfs leden van de Landbouwvereniging Veendam en hun voorzitter, die tevens wethouder was, waren tegen deze subsidieverstrekking. De meerderheid van de gemeenteraad bleef gelukkig vóór stemmen, zodat in de raadsvergadering van 18 februari 1904 werd besloten dat de school kon worden opgericht, zij het met één restrictie, namelijk dat er een proef zou worden genomen voor twee jaren.
Toen eenmaal dit besluit was genomen, werd vlot aan de uitvoering daarvan gewerkt. De heerJ. Kok werd benoemd tot directeur-leraar (jaarwedde van ? 1.800,--). Een lokaal in de oude Rijks Hogere Burgerschool werd gereed gemaakt voor het te geven onderwijs. Op 17 oktober 1904 werd de gemeentelijke landbouwwinterschool geopend.
Voor het eerste schooljaar waren 19 leerlingen ingeschreven, waarvan 14 overbleven voor het tweede winterhalfjaar. Deze 14 leerlingen behaalden allen het diploma. Met dit examen was tevens de twee-jarige proeftijd verstreken en nu moest door de gemeenteraad van Veendam worden besloten of de school zou worden gesloten of dat tot een definitieve oprichting zou kunnen worden overgegaan. Ondanks stemmingmakerij om sluiting te forceren, werd besloten de proef met nog eens twee jaren te verlengen.
Dat dit een goed besluit was bleek spoedig uit het aantal leerlingen voor de nieuwe cursus, namelijk 33 waarvan door ruimtegebrek maar 28 konden worden aangenomen, 23 van hen behaalden in 1908 hun diploma.
Weer was een periode van 2 jaren verstreken, maar de omstandigheden waren zodanig veranderd, dat de gemeenteraad nu niet weer een besluit behoefde te nemen over doorgaan of niet. Het rijk had namelijk laten blijken wel voor overname van de school te gevoelen, zij het onder bepaalde voorwaarden: de gemeenten zou alleen voor een passend gebouw dienen te zorgen en het onderhoud daarvan voor haar rekening te nemen. De mogelijkheid dat de provincie bereid zou zijn in de stichtingskosten mee te betalen was groot. Het rijk zou dan de kosten voor het personeel en de inventaris voor haar rekening nemen. Na vele besprekingen in 1908 en 1909 kreeg de reorganisatie haar beslag. Bij K.B. van 27 mei 1908 werd de directeur, de heer J. Kok, tot directeur van de Rijks Landbouw Winter School aangesteld. Bij K.B. van 2 juli 1908 ging de Commissie van Toezicht van de opgeheven school over naar de nieuwe school. Als leraar in de veeteelt werd benoemd de heer R. Bosscher (bij K.B. van 23 juli 1908).
Op 1 februari 1909 werd het nieuwe gebouw aan de Stationsstraat te Veendam betrokken.
De toelating van de leerlingen, die voorheen om de twee jaren plaatsvond, werd via een toelatingsexamen nu ieder jaar mogelijk. Door deze veranderde toelating was het nodig meer leerkrachten aan te stellen. Bij K.B. van 2 oktober 1909 werd de heer J. Woldendorp benoemd tot leraar in vaste dienst. De heer J. Renier, leraar aan de Rijks Hogere Burgerschool te Veendam kreeg de lessen in scheikunde te verzorgen.
De toeloop van nieuwe leerlingen bleef in de loop van de eerstvolgende 25 jaren vrij stabiel en schommelde tussen 15 en 28, uitgezonder in 1925 toen er 30 werden toegelaten. In de dertiger jaren begon het aantal sterk toe te nemen, tot in 1937: 34 leerlingen. Op deze aantallen leerlingen was het schoolgebouw niet berekend, zodat uiteindelijk in 1937 tot uitbreiding met meer leslokalen werd besloten. De verbouwing kreeg haar beslag in 1938. Deze verbouwing kwam tot stand onder het directoraat van de heer P. Sneeuw, die op 1 september 1936 deze functie van de heer Kok overnam. Door de oorlogsdreiging en de mobilisatie konden in 1939 slechts 16 nieuwe leerlingen worden ingeschreven. In de oorlogsjaren was de toeloop van leerlingen extra groot in verband met gedwongen tewerkstelling in Duitsland. Leerlingen van onder andere landbouwwinterscholen waren namelijk vrijgesteld van deze tewerkstelling, vandaat de grote aantallen "ondergedoken" leerlingen.
Het jaar 1944 werd voor de schoolgemeenschap een zwart jaar door het arresteren van de directeur, de heer P. Sneeuw op 5 oktober door de Duitse bezetters. Een week later werd de heer Sneeuw met een aantal andere Nederlanders te Westerbork gefusilleerd.
Door de steeds moeilijker wordende oorlogsomstandigheden werd aan de nieuwe cursus 1944/45 niet begonnen. In het voorjaar van 1945 werd het schoolgebouw nog gevorderd voor het huisvesten van Duitse soldaten, na de bevrijding waren geallieerde soldaten te gast, vervolgens het Rode Kruis en ook werd nog onderdak verleend aan een klas vanm de Landbouwhuishoudschool. Met de Landbouwhuishoudschool bestonden nog nauwe banden, want in 1909 werd aan de heer Kok de leiding opgedragen van een cursus landbouwhuishoudonderwijs voor meisjes, die 's zomers in de landbouwwinterschool werd gegeven vanaf 1909 tot 1922 *  . De Landbouwwinterschool te Veendam was dan ook de plaats waar de eerste Landbouwhuishoudschool in Nederland was gehuisvest. Na 1921, toen het landbouwhuishoudonderwijs werd overgebracht van het Departement van Landbouw naar dat van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen werden de banden geheel verbroken.
Toch hebben nog lange tijd vele leraren van de Landbouwwinterschool les gegeven aan het Landbouwhuishoudonderwijs. Op 1 oktober 1945 werd ir. D.J. Pattje benoemd tot directeur van de Rijkslandbouwwinterschool. Hij kreeg tot taak, het onderwijs, dat door de oorlogstijd was gestagneerd, weer op gang te brengen. In dezelfde tijd werde Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst sterk uitgebreid. Met deze dienst was de school altijd zeer nauw verbonden geweest. In 1912 werd de toenmalige directeur als Rijkslandbouwleraar tevens belast met de behartiging van de landbouwaangelegenheden in Zuidelijk Groningen alsmede met het toezicht op de lagere landbouwscholen en de landbouwcursussen in zijn gebied. De titel Rijkslandbouwleraar werd in 1920 gewijzigd in Rijkslandbouwconsulent. Tot aan zijn ontslag in 1936 als directeur heeft hij ook deze functie vervuld.
Door de slechte huisvestingssituatie kon de Landbouwvoorlichtingsdienst geen andere kantoorruimte worden aangeboden dan het schoolgebouw zelf. In 1947 werd de "inwoning" geregeld. Het samengaan van school en voorlichtingsdienst is altijd zeer positief ervaren, temeer daar ook de leraren werden ingeschakeld bij het werk van laatstgenoemde dienst. Hiermede werd de wisselwerking tussen het werk van beide instellingen vastgelegd. De inwoning duurde tot en met 1956, toen het Rijkslandbouwconsulentschap een eigen pand kreeg toegewezen in Veendam. De heer Pattje bleef wel directeur van de school én Rijkslandbouwconsulent.
Bij de herdenking van het 50-jarig bestaan van deze school in 1954, werd de naam van de heer Kok aan de school verbonden ("Jan Kokschool"). In 1957 werd de naam Rijkslandbouwwinterschool gewijzigd in Rijks Middelbare Landbouwschool, om daarmee het karakter van het onderwijs aan te geven en overeenstemming te krijgen met benamingen bij het beroepsonderwijs.
Bij akte van aankoop d.d. 16 mei 1968 werd het schoolgebouw door het rijk gekocht van de gemeente Veendam. Bij de opheffing werd het schoolgebouw weer terugverkocht aan de gemeente Veendam.
Werd de derde directeur van deze school, in de eerste jaren na de oorlog geconfronteerd met een flinke toeloop van leerlingen, al ras veranderde dit, ook al door de oprichting van andere scholen, onder andere de Christelijke Middelbare Landbouwschool te Groningen, het opheffen van diverse lagere landbouwscholen, waar toch de meeste aanmelingen vandaan kwamen en de "zuigkracht" van andere middelbare landbouwscholen, onder andere te Emmen en Groningen. Door deze ongunstige situatie kwam het bestaansrecht van de school in groot gevaar, temeer daar in 1966 de mogelijkheid werd geschapen het onderwijs te splitsen in twee niveau's, namelijk E (eenvoudig) en B (uitgebreider niveau), waardoor het aantal leerlingen per klas nog kleiner werd.
Toen voor het cursusjaar 1971/1972 door de Directie Landbouwonderwijs werd besloten tot invoering van een 2- en 3-jarige opleiding, waarbij voor een kleine school slechts één van deze mogelijkheden kon worden verwezenlijkt en de groepsgrootte minimaal uit 18 leerlingen moest bestaan, was daarmee het lot van de Rijks Middelbare Landbouwschool te Veendam bezegeld.
Voor het schooljaar 1971-1972 werden geen nieuwe leerlingen meer aangenomen; de leerlingen uit de 2e klas konden hun studie nog afmamken. Op 1 augustus 1972 werd de school opgeheven.
2. Geschiedenis van het archief
3. Inventarisatie
4. Literatuur

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van het archief van de gemeentelijke- en Rijkslandbouwwinterschool/Rijks Middelbare Landbouwschool te Veendam
Bewerker:
J.H.S. Lodewijks
Behoort tot collectie:
Rijk
Laatste Publicatie:
1982
Omvang:
1,65 m standaardarchiefberging