Uw zoekacties: Familie Lewe, 1300 - 1949

547 Familie Lewe, 1300 - 1949 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
De familie Lewe, één der oudste en bekendste adellijke geslachten van de provincie Groningen, is waarschijnlijk oorspronkelijk afkomstig uit Drenthe. Zo delen zekere, vermoedelijk uit de 2e helft der 15e eeuw daterende aantekeningen over de Lewes en enige andere, in Groningen woonachtige families zoals de Ter Hansouwes en De Mepsches mee: Dusse geslachten uuther Drenthe gebortich, eerlicke luijdenn, unnde sijnnt in Gronnijngen gehilicket, sijnnt regenten gewesen bijnnen Gronnijngen *  .
Of deze Lewes verwant zijn aan het reeds in de 12e en begin 13e eeuw in Drenthe voorkomende geslacht Leo of Lewe, is moeilijk vast te stellen. Wel is opvallend dat de Leo of Lewe, die in een viertal oorkonden betreffende het klooster Dikninge te Ruinen tussen 1206 of 1207 en 1217 voorkomt *  , de voornaam Gherardus draagt, welke men later ook veelvuldig bij de Groninger Lewes ontmoet. Zo vindt men op de lijst van rationales en burgemeesters van de stad Groningen, die is opgenomen achter Ubbo Emmius' verhandeling "De agro Frisiae inter Amasum et Lavicam flumina", als eerste Lewe in 1264 Gerhardus Lewe genoemd. Op deze lijst prijken verder in 1299 Menoldus Leo, die in 1300 Menolt Lewe heet, in 1303 Joannes Leo, in 1326 wederom Joannes Leo, in 1327 Luidbertus Leo, in 1330 en twee latere jaren nogmaals Joannes Leo, in1352 Gerdt Leo, die in 1356 vermoedelijk als Gerardus Lewe terugkeert, en nog verschillende andere Lewes.
Van de familie Lewe bestaat geen goede gedrukte genealogie. Wel is er in de Genealogische en Heraldische bladen van 1909 een uitvoerige "Bijdrage tot de genealogie van het geslacht Lewe" verschenen van de hand van E.B.F.F. Wittert van Hoogland, maar deze is niet al te betrouwbaar. Mogelijk is men daardoor bij de vermelding der oudste generaties in het Nederland's Adelsboek van 1915 en 1921 evenmin erg zorgvuldig tewerk gegaan. In de Nederlandsche Leeuw van 1937 heeft dan ook A. Haga, destijds rijksarchivaris in Overijssel, een aanval ondernomen op wat tot dusver over de vroegste generaties was meegedeeld; van de oudste acht liet hij er liefst vijf als geheel onbewezen vervallen. Dit heeft tot gevolg gehad dat ook in het Nederland's Adelboek de stamboom met die generaties werd ingekort. In de 41e jaargang, die de jaren 1943 - 1948 bestrijkt, begint de stamreeks daarom met Geert Lewe, die omstreeks het midden van de 15e eeuw heeft geleefd.
In de Nederlandsche Leeuw van 1951 is daarna nog een artikel verschenen van M.A. Beelaerts van Blokland, getiteld: Poging tot opbouw van de stamreeks van het geslacht Lewe. De schrijver heeft hierin de verwantschap tussen de verschillende oudere Lewes proberen vast te stellen, maar is in deze opzet slechts ten dele geslaagd. Zo leert ons een akte van 26 januari 1497, voorkomende in de archieven van de Groningse parochiekerken, dat bovenvermelde Geert Lewe niet de zoon was van Wigbold Lewe, gelijk Beelaerts van Blokland had aangeomen, maar van Herman Lewe en Ode; daarentegen bevestigt deze akte dat zijn grootvader ook Geert Lewe was geheten.
Meer nog onbekende gegevens over de familie Lewe kwamen aan het licht in een inventaris van akten van 1573, welke zich bevindt bij de Lewe-archieven *  . Hieruit blijkt: 1e dat Lubbert Lewe, die in 1415 en vervolgens in de jaren 1429 - 1446 nogmaals verscheidende malen burgemeester van Groningen is geweest, een broer was van genoemde Herman (Hermen) Lewe, en dat deze laatste voor of in 1441 moet zijn overleden, omdat er in een akte van dat jaar sprake is van zijn weduwe Odeke en haar twee kinderen; 2e dat er in 1478 een huwelijkscontract is opgemaakt tussen Herman (Hermen) Lewe, die in de jaren 1486 - 1515 herhaaldelijk burgemeester is geweest, en Teteke, dochter van Oemke Snelgersma, waarbij Ghese Lewe en haar zoon Evert Lewe de bruidegom als vadersgoed o.a. het Lewenhuis aan de noordzijde van de Vismarkt te Groningen ten gebruike hebben gegeven; 3e dat laatstge-noemde Lewes gezien zekere mandelige bezittingen nauw verwant moeten zijn geweest aan Geert Lewe, die in 1481 het burgemeestersambt heeft bekleed en gehuwd was met Aleid Schaffer.
In verband met het laatste is nog van belang, dat in een akte van 1454 in het cartularium van het klooster Selwerd *  sprake is van "Gheert Lewe ende sijns broeders kinderen".
Op grond van deze en nog andere gegevens is volgende genealogische tabel opgesteld, die enigszins afwijkt van die van Beelaerts van Blokland (bl. 3).
Hoe de familierelatie tussen Wigbold Lewe, burgemeester in 1465, en deze Lewes is geweest, bleef onopgelost. Mogelijk was bij een zoon van Albert Lewe, die in 1406 een hofstede aan de westzijde van de Boteringetraat te Groningen bezat, omdat Wigbold aldaar in 1459 als bezitter van een huis wordt genoemd *  , en was deze Albert een broer van Lubbert en Herman Lewe.
Ook Odeke Lewe, gehuwd met Henric Koenrades, en Wemele Lewe, gehuwd met Roloff Mepsche, vallen niet met zekerheid in nevenstaande tabel onder te brengen *  . Gezien onder meer de namen van de kinderen van Odeke *  waren zij vermoedelijk oudere zusters van Herman en Evert Lewe.
Van alle hiervoor genoemde Lewes is de tak die aanvangt met Geert Lewe en zijn vrouw Aleid Schaffer de belangrijkste; van hen stamt namelijk het overgrote merendeel der latere Lewes in mannelijke lijn af. Deze Geert Lewe is onder andere in 1460 ambtman van het gericht van Selwerd geweest, in 1475, 1476 en 1479 hoofdman en in 1481, gelijk al vermeld, burgemeester van Groningen. Na de dood van zijn oom Otto ter Hansouw, ook een voormalig hoofdman en burgemeester van Groningen, is hij in 1478 beleend met de tienden te Noordsleen, terwijl door dit overlijden ook het goed Ter Hansouw onder Peize op de Lewes zal zijn vererfd; althans in 1487 wordt Geerts weduwe Aleid als bezitster van dit goed genoemd. Ter Hansouw is vervolgens tot ver in de 17e eeuw eigendom van de familie Lewe gebleven.
Geerts zoon Wigbold Lewe zal door zijn goederenbezit meer op Drenthe georiënteerd zijn geweest. Hij heeft te Peize gewoond, eerst op Ter Hansouw *  , later op het door hem en zijn vrouw Wobbe gebouwde Huis te Peize *  . Anders dan zijn vader en zijn neef Herman Lewe heeft hij geen ambten te Groningen bekleed. Wel is hij verschillende malen als ette door het dingspel Noordenveld gekozen. Hij is voorts de oudste Lewe van wie stukken in de Lewe-archieven aanwezig zijn.
Dat de Lewes tot de aanzienlijkste families in deze streken behoorden, blijkt uit het huwelijk dat in 1538 werd overeengekomen tussen Wigbolds zoon, Joost Lewe te Peize, en Elisabeth Addinga, afstammelinge uit het bekende Westerwoldse hoofdelingengeslacht. Bij dit huwelijk heeft Haye Addinga zijn zuster vele goederen mee ten boedel gegeven. Maar deze verbintenis is ook verder voor het goederenbezit van de Lewes van grote betekenis geweest. Want toen Haye in 1571 kinderloos kwam te overlijden, was Elisabeth zijn enige erfgename. Zodoende verkreeg zij, en door haar later de familie Lewe, onder andere vele Westerwoldse goederen. Daarbij waren ook de aanspraken op het Huis te Wedde en de heerlijkheid te Westerwolde, aanspraken die hun overigens meer zorgen en teleurstellingen dan profijt zullen hebben opgeleverd. Belangrijker was daarom, dat door de dood van Haye Addinga ook diens borg Onnema te Zandeweer en verscheidene andere goederen in de Ommelanden op zijn zuster en daardoor later op haar nakomelingen zijn vererfd. De laatste Lewe die Onnema heeft bezeten, is Bywe Lewe (overl. c. 1679) geweest, de vrouw van Abel Coenders van Helpen (van Vervou).
Uit Hayes erfenis heeft de familie Lewe verder nog het bekende Bontehuis te Groningen verworven. Dit was een oud steenhuis, dat gelegen was op de oostelijke hoek van de Vismarkt en de Pelsterstraat aldaar.
Het grote goederenbezit van het echtpaar Lewe-Addinga bleef niet lang bijeen, want reeds in 1590 werd het tussen de drie zonen en vijf dochters verdeeld. Van deze zonen is voor ons de jongste, Johan, vanwege de archieven die van hem, zijn vrouw en hun nakomelingen bewaard zijn gebleven, van het meeste belang. Hem werd bij de deling als eerste goed het woonhuis der familie te Groningen op de hoek van de Vismarkt en de Pelsterstraat toegescheiden. Met dit huis opent dan ook het staatboek, dat door Johan Lewe omtrent 1610 is aangelegd, waarbij wordt meegedeeld dat het "van oldes het Bontehuijs" was genaamd.
Johan Lewe was in 1586 getrouwd met zijn verre nicht Anna Lewe, dochter van wijlen Evert Lewe en Willem Mulert. Als enig overgebleven kind had de bruid vele goederen mee ten huwelijk gebracht. Daartoe behoorde ook het bekende huis Asinga te Ulrum c.a., dat in 1520 door haar grootouders Geert Lewe en Hille (de) Mepsche was aangekocht. Van laatstgenoemd echtpaar was Geert Lewe een zoon van Herman Lewe en Bauwe Tamminga en zijn vrouw Hille een kleindochter van Roloff Mepsche en Wemele Lewe.
Johan Lewe vervulde in de jaren 1590 - 1594 achtereenvolgens de ambten van raadsheer, hoofdman en burgemeester te Groningen, maar werd na de Reductie der stad niet weer tot burgemeester benoemd. Belangrijke politieke functies heeft hij daarna niet meer bekleed. Wel is hij later nog verscheidene jaren als comparant voor Ulrum op de Ommelander landdag opgetreden, terwijl hij in 1612 door de Ommelanden als lid werd aangewezen in de commissie voor de oprichting van de nieuwe hogeschool van Stad en Lande *  .
Het aanzien van de familie Lewe, die nu geheel tot de Ommelander adel behoorde, werd vervolgens nog vergroot door het huwelijk in 1619 van Evert Lewe te Asinga, Johans zoon, met Anna Coenders van Helpen, dochter van Abel Coenders van Helpen, eigenaar onder meer van de borg Ewsum bij Middelstum. Hoe groot het vermogen was dat door deze huwelijksverbintenis bijeen is gebracht, blijkt uit de akte van scheiding van hun nalatenschap tussen hun vier kinderen van 10 mei 1648. Behalve talrijke andere goederen en gerechtig-heden werden daarbij aan de oudste zoon Johan Lewe toebedeeld de borgen Ewsum en Asinga te Middelstum en een huis aan de Brede Markt te Groningen, aan de tweede zoon Abel Coenders Lewe de borgen Asinga te Ulrum en Panser te Vierhuizen, aan de derde zoon Joost Lewe het huis Ter Hansouw te Peize en het Bontehuis aan de Vismarkt te Groningen, terwijl hun zuster Willem Anna Lewe, gehuwd met Osebrant Johan Regers, heer te Slochteren, "voor een susters deel" *  onder andere "het huis ende hoff mit cingulen etc." te Noorddijk verkreeg, dat men later als de Lewenborg tegenkomt *  .
Met de oudste zoon Johan Lewe begint de tak Lewe van Middelstum, waarvan thans nog nakomelingen in leven zijn. Uit deze tak zijn later nog twee andere takken gesproten, namelijk in het begin der 18e eeuw de tak Lewe van Mat(t)enesse, die in 1833 is uitgestorven met Anna Lewe van Mattenesse, weduwe van Jacob Trip, en in het begin der 19e eeuw de tak Lewe van Nijenstein, waaraan in 1950 een einde is gekomen met de dood van Jean François Lewe van Nijenstein, oud vice-president van het gerechtshof te Amsterdam. De toevoegingen van Mat(t)enesse en van Nijenstein zijn ontleend aan aan de borgen Matenesse te Mensingeweer en Scheltema-Nijenstein te Zandeweer. Maar terwijl Matenesse geruime tijd door leden van het geslacht Lewe is bewoond, is dit bij Nijenstein niet het geval geweest. Immers nadat Josina Petronella Alberda douairière Lewe laatstgenoemde borg in 1805 had aangekocht, heeft zij het huis, waar zij niet veel had vertoefd, al in 1812 laten slopen.
Ook hebben de Lewes van Nijenstein niet gewoon op de borg Menkema, die in 1902 na het overlijden van Gerhard Alberda van Menkema op hen is vererfd. Gelukkig heeft de familie Lewe van Nijenstein deze borg niet afgebroken, maar door schenking in 1921 aan het Museum van Oudheden te Groningen voor het nageslacht behouden.
Tenslotte moet nog de tak Lewe van Aduard worden vermeld. De eerste die Aduard achter zijn naam kon voegen, was Evert Joost Lewe, die leefde van 1677 to 1753 *  . Hij was een kleinzoon van de al genoemde Joost Lewe, eigenaar onder meer van Ter Hansouw onder Peize, de jongste zoon van het echtpaar Evert Lewe te Asinga en Anna Coenders van Helpen.
Evert Joost Lewe van Aduard, die een belangrijke politieke figuur in Stad en Lande is geweest, verwierf door zijn moeder Elisabeth Tamminga het huis Ludema bij Uskwerd. Hij behield dit echter niet, maar verruilde het in 1700 met Johan Clant tegen diens huis te Aduard en al diens verdere bezittingen en rechten in het Westerkwartier. Door verwerving van vele andere goederen, en in het bijzonder heerlijkheden en gerechtigheden aldaar, wist hij zijn invloed in dit kwartier nog aanzienlijk uit te breiden. Het huis dat hij en zijn nazaten te Aduard hebben bewoond, was echter vrij eenvoudig en had weinig weg van een echte borg. Het is in 1815 voor sloop verkocht.
Ook van de tak Lewe van Aduard zijn tegenwoordig nog nakomelingen in leven. Zo is in 1959 te 's-Gravenhage uit het huwelijk van Evert Joost baron van Lewe van Aduard, laatstelijk ambassadeur in Spanje, (overl. 1975) en zijn echtgenote Krystyna Antonina Najmolanko, een zoon geboren, die wederom Evert Joost is genoemd.
Het geslacht Lewe is vele eeuwen lang bijzonder talrijk en uitgebreid geweest en hierdoor konden daarom slechts de belangrijkste takken even kort worden aangestipt. Ook zijn lang niet alle borgen genoemd, die zij naast hun huizen in de Stad en Peize hebben bewoond. Meer gegevens daarover zijn te vinden in het in 1973 verschenen werk "De Ommelander borgen en steenhuizen" van W.J. Formsma, R.A. Luitjes-Dijkveld Stol en A. Pathuis, dat een uiterst rijke bron vormt voor allen met belangstelling voor dit onderwerp. Al uit de inleiding van dit werk komt naar voren welk een vooraanstaande plaats het geslacht Lewe lange tijd in de Ommelanden heeft ingenomen. Zo wordt vermeld hoeveel borgen de toonaangevende geslachten aldaar in 1650, 1700 en 1750 hebben bezeten. Voor de familie Lewe was dit respectievelijk acht, negen en zes. Daarmee stond zij in de jaren 1650 en 1700 op de eerste plaats, terwijl zij die plaats in 1750 moest delen met de families Alberda en Van In - en Kniphuisen.
De Groninger adel is veel onder elkaar getrouwd. Daarbij is natuurlijk in het bijzonder gelet op de goederen die beide partijen aanbrachten. De familie Lewe is dan ook zowel aan genoemde families Alberda en Van in - en Kniphuisen vermaagschapt als aan de meeste andere aanzienlijke geslachten in de Ommelanden.
De archieven van de familie Lewe en aanverwante geslachten die men in deze inventaris beschreven vindt, zijn door het provinciaal archief, sedert 1882 het rijksarchief in Groningen, op zeer uiteenlopende tijdstippen en op zeer verschillende wijzen verworven *  . Zo heeft reeds in 1838 de toenmalige archivarius der provincie H.O. Feith sr. een aanzienlijk aantal Lewe-stukken ontvangen. Zij waren afkomstig uit de nalatenschap van Suzanna Elisabeth van Zuylen van Nievelt geb. Lewe van Aduard (overl. 1806), een kleindochter van de al genoemde Evert Joost Lewe, heer van Aduard. Feith liet deze stukken niet bijeen, maar voegde ze, naar het door hem gevolgde systeem, toe aan de grote chronologische verzameling, die hij van de belangrijkste stukken van de archieven onder zijn beheer maakte.
Hetzelfde deed hij met de groep Lewe-stukken, voornamelijk charters, die hij in 1844 of 1845 wist te verwerven. Hij kocht deze stukken van een uitdrager, die ze weer van een joodse handelaar had gekocht. Deze laatste had ze van iemand uit een oud-adellijk geslacht verkregen, hoe, dat is niet meer bekend. Volgens Feith, die in de Groninger Courant van 25 februari 1845 een nogal verontwaardigd artikel schreef over de achteloze wijze waarop in ons gewest met de oude familiearchieven werd omgesprongen, bestond er geen twijfel over uit welk "Ommelander Huis" deze "verzegelingen" afkomstig waren. Met dit Ommelander Huis zal hij de familie Lewe van Aduard hebben bedoeld, mogelijk ook hun voormalig huis te Aduard, want de stukken hebben betrekking op het voorgeslacht en verwanten van de eerste Evert Joost Lewe, heer van Aduard, en zijn vrouw Christina Emerentiana van Berum. Feiths verontwaardiging valt te begrijpen. Immers, genoemde handelaar had om een klein gewin eerst alle zegels van de charters afgehaald en deze later afzonderlijk te koop aangeboden.
Het duurde hierna tot 1899 voor wederom een belangrijke hoeveelheid Lewe-stukken werd verkregen. In dat jaar kocht de rijksarchivaris J.A. Feith op een veiling van boeken, handschriften en dergelijke van wijlen L.U. Rengers van Naerssen, gehouden bij Van Stockum te 's-Gravenhage, een groot aantal charters en andere stukken, die op Stad en Lande betrekking hadden. Hieronder bevonden zich vele archivalia, die in het bezit waren geweest van Van Naerssens betovergrootvader Edzard Jacob Lewe, heer van Middelstum, (overl. 1753) en diens voorouders.
In 1906 verwierf J.A. Feith door bemiddeling van de firma R.W.P. de Vries te Amsterdam een nog belangrijker collectie archivalia. Zij waren afkomstig van mr. J. Nanninga Uitterdijk, gemeentearchivaris van Kampen, maar zelf ook verzamelaar van oude handschriften. Hierbij bevonden zich een aanzienlijk aantal, merendeels zeer oude stukken, die vroeger op het huis der Lewes te Aduard moeten hebben berust.
Van het gemeentebestuur van Aduard werden in 1906, 1907 en 1908 nog meer archivalia verkregen, die afkomstig zullen zijn geweest van het huis te Aduard. Daaronder bevonden zich een aantal staatboeken der bezittingen en inkomsten van de Lewes, waarvan het oudste, dat door Johan Lewe omtrent 1610 is aangekegd, al is vermeld.
In 1923 werden opnieuw vele Lewe-stukken verworven, ten eerste een grote hoeveelheid stukken van mej. A.M. Scholten, wier moeder A.H.J. Lewe van Middelstum een kleindochter was van Edzard Jacob Lewe van Middelstum (overl. 1856) en diens eerste vrouw Anna Habbina Jacoba van In-en Kniphuisen, en ten tweede een klein aantal betreffende de Lewes van Aduard en de Lewes van Nijenstein, die aangetroffen waren onder de papieren afkomstig van mr. J.H. Geertsema, voormalig advocaat en notaris te Groningen.
Ter completering van deze opsomming moeten nog een 9-tal charters en enkele andere archivalia worden genoemd, die afkomstig waren van Johan de Drews van der Feltz (overl. 1878), wiens grootvader mr. Johan de Drews gehuwd was geweest met Margaretha Bouwina Lewe. Van deze stukken, die merendeels op de Lewes betrekking hebben, is evenwel niet bekend wanneer zij door het archief zijn verkregen.
In 1923 ging J.G.C. Joosting, de toenmalige rijksarchivaris, er vervolgens toe over alle hem bekende Lewe-bescheiden in één inventaris te beschrijven. Daarbij kon hij gebruik maken van 't geen al eerder door de chartermeesters C.P.L. Rutgers en P.A. Meilink was verricht. Zo had Meilink de in 1838 en 1844 of 1845 verworven groepen stukken weer bijeengebracht en voorlopig beschreven.
Joosting heeft bij zijn beschrijving de verschillende, in de loop der tijden verkregen groepen Lewe-stukken niet samengesmolten, maar ze naast elkaar laten bestaan. In zijn inventaris vormen zij acht afzonderlijke afdelingen, elk met een eigen nummering, die onderscheiden wordt door de letters A - H *  .
Aan de verwerving van Lewe-archivalia was na deze inventarisatie echter nog geen einde gekomen, want in 1926 werd door jhr. J.F. Lewe van Nijenstein, raadsheer te Amsterdam, een grote hoeveelheid familiepapieren op het rijksarchief gedeponeerd. Van deze papieren heeft de chartermeester J.A. Brouwer een voorlopige beschrijving vervaardigd. In 1936 en 1955 werd aan deze groep vervolgens nog een aantal, voornamelijk 19e en 20e eeuwse stukken toegevoegd.
Middelerwijl was gebleken dat zich bij de stukken, die door H.O. Feith jr. waren opgenomen in zijn "Register van het archief van Groningen" (het zg. Register Feith) behalve de in 1838 en 1844 of 1845 verworven archivalia nog zeer vele andere bevonden, die vermoedelijk vroeger in het bezit waren geweest van leden van de familie Lewe. Nader onderzoek had uitgewezen, dat deze stukken merendeels deel hadden uitgemaakt van de in 1861 aangekochte collectie van J.W. Keiser. Toen W.J. Formsma zich na zijn benoeming in 1946 tot rijksarchivaris op zijn beurt bezig hield met deze belangrijke collectie en onderzocht in hoever de door de familie Keiser verzamelde stukken uit andere archieven afkomstig waren en daarmee konden worden herenigd, heeft hij ook een groep Lewe-stukken afgezonderd en daarvan een voorlopige beschrijving gemaakt.
Behalve in de collectie Keiser bleken ook nog in andere, door het archief verworven collecties van verzamelaars stukken voor te komen, die eertijds aan de Lewes hadden toebehoord, zo in die van A.J. de Sitter (1863), J.S.G. Koning (1888), H. de Ranitz (1920), P.H. Meekhoff Doornbosch (1932) en E. Fransema (1932). Vergeleken met de grote groep stukken uit de collectie Keiser was hun aanfal echter maar gering.
Aangezien de familie Lewe gedurende eeuwen een zeer vooraanstaande plaats in de provincie Groningen heeft ingenomen, zijn de door de leden van dit geslacht gevormde archieven van groot belang voor de kennis van de historie van dit gewest. Raadpleging van deze erg verspreide archieven was evenwel verre van eenvoudig. Wel kwam hierin verbetering door de inventarissen van Joosting en Brouwer, maar deze bleken in het gebruik minder te voldoen. Bovendien betroffen zij lang niet alle daarvoor in aanmerking komende archivalia. Er was daarom alle reden over te gaan tot een geheel nieuwe inventarisatie van de archieven der familie Lewe. Deze taak is tenslotte aan steller dezes toegevallen.
In de nieuwe inventaris zijn alle hiervoor genoemde groepen Lewe-stukken opgenomen alsook alle losse Lewe-stukken, waarvan niet bekend is hoe zij op het rijksarchief zijn terecht gekomen. Een uitzondering is slechts gemaakt voor de Lewe-stukken van de collectie Fransema en een aantal stukken uit de groep van de collectie Keiser. Wat betreft de collectie Fransema leek het bij nadere beschouwing beter deze intakt te laten. Er valt namelijk tussen de verschillende groepen stukken dezer collectie zeker samenhang te bespeuren, die men beter niet kan verbreken, terwijl er ook een goede inventaris van de collectie bestaat van B. Lonsain.
Meer problemen bood de groep stukken, die door Formsma uit de collectie Keiser waren afgezonderd. Van het merendeel kon inderdaad met zekerheid of vrij grote waarschijnlijkheid worden vastgesteld, dat zij deel hadden uitgemaakt van de archieven der Lewes. Hierbij waren ook vele stukken afkomstig van leden van andere geslachten als de Addinga's en Tamminga's, die later in het bezit der Lewes waren overgegaan. Daarna bleef er echter nog een aanzienlijke hoeveelheid stukken over, waarvan het wel mogelijk, maar allerminst zeker was, dat ze in het bezit der Lewes zijn geweest. Zo bevinden zich hierbij vrij veel stukken, die blijkens dorsale aantekeningen vermoedelijk aan Abel Coenders van Helpen (van Vervou) en zijn vrouw Bywe Lewe op Onnema hebben toebehoord, zonder dat bekend is wat hiermee later is gebeurd. Gezien hun vaak nauwe samenhang met andere stukken van deze inventaris, is tenslotte besloten ook deze overblijvende stukken bijna alle op te nemen. Slechts bij een klein aantal is dit niet geschied. Van deze laatste zijn sommige bij andere archieven, waarmee zij meer samenhang vertonen, gevoegd, zoals de huisarchieven van Farmsum en De Nienoord, terwijl de overige, waarbij niet het minste verband met enig archief viel te leggen, weer naar de collectie Keiser, althans wat daarvan nog restte, zijn teruggebracht.
In de "Nederlandse archiefterminologie" van J.L. van der Gauw e.a. wordt een familiearchief omschreven als een combinatie van persoonlijke archieven, afkomstig van dezelfde familie of van verwante families. Het kunnen echter even goed gedeelten van persoonlijke archieven zijn. Immers bij splitsing van een familie in verschillende takken heeft dit vaak tegelijk tot een splitsing van de persoonlijke archieven der voorouders geleid. Zo bevonden zich bijvoorbeeld bij acht van de hiervoor genoemde groepen Lewe-stukken bescheiden, die tot het persoonlijk archief van het echtpaar Johan Lewe (overl. 1615) en Anna Lewe (overl. 1630) hebben behoord.
Indien bij een nieuwe inventarisatie, net als bij Joosting, het herkomstbeginsel was gevolgd, zouden de verschillende groepen stukken, of althans die welke men als zelfstandige familiearchieven kan beschouwen, in aparte afdelingen zijn beschreven. Hierdoor zou evenwel een erg onoverzichtelijke inventaris zijn ontstaan, waarmee de gebruiker allerminst zou zijn gediend.
Dat we, zoals Formsma in zijn inleiding tot "De Ommelander borgen en steenhuizen" schrijft, van het persoonlijke leven van de jonkers weinig afweten, zal wel vooral het gevolg zijn van de schaarste aan gegevens hierover in de bronnen. Maar daarnaast zal het geweten moeten worden aan het feit, dat onderzoekingen naar bepaalde personen dikwijls zo bemoeilijkt worden, doordat de van hen afkomstige archivalia over zovele archieven en collecties zijn verspreid.
Bij de nieuwe inventarisatie is er daarom de voorkeur aan gegeven de verschillende groepen Lewe-stukken te versmelten en de afzonderlijke stukken zoveel mogelijk terug te brengen tot de personen, waarvan zij afkomstig zullen zijn geweest. In verband hiermee is ook een verdeling in stukken van persoonlijke en van zakelijke aard niet gemaakt.
Aan de inventaris zijn een 13-tal genealogische tabellen toegevoegd, die laten zien hoe de leden van de familie Lewe en verschillende andere geslachten onderling verwant waren en op welke wijze de van hen afkomstige archieven vermoedelijk zijn vererfd. Deze tabellen vermelden vooral die personen, die met betrekking tot deze archieven van belang zijn en maken derhalve geen aanspraak op volledigheid.
Uiteraard leverde de toewijzing der stukken aan de verschillende leden van de familie Lewe en de aanverwante geslachten nogal eens moeilijkheden op. Bij een aantal viel dan ook niet uit te maken van wie ze afkomstig waren of geweest konden zijn. Deze stukken zijn in de inventaris als een afzonderlijke groep achteraan geplaatst. Het merendeel hiervan behoort gezien hun herkomst zeker bij de Lewe-archieven; van de overige, ten dele zeer oude stukken afkomstig uit de collectie Keiser, staat dit niet vast.
Bij de stukken van ieder persoon werd, zo nodig, onderscheid gemaakt tussen die welke van hem als privé persoon en die welke van hem in kwaliteit afkomstig zijn. De persoonlijke stukken zijn in rubrieken onderverdeeld. Dientengevolge kan men, zij het hier en daar met enkele afwijkingen, de volgende rubrieken aantreffen:
- genealogische (en heraldische) gegevens;
- levensbijzonderheden (soms: ambten en waardigheden);
- correspondentie (berichten van geboorte enz.);
- familieaangelegenheden;
-(vermogen in het algemeen) boedels en nalatenschappen;
- heerlijkheden en gerechtigheden;
- andere vermogensaangelegenheden;
- diversen.
Een dergelijke indeling, hoewel voor de gebruiker van de inventarisering erg gemakkelijk, is altijd een wat hachelijke zaak. Het valt namelijk bijna niet te vermijden dat de rubrieken elkaar hier en daar overlappen, terwijl de archivalia soms ook door hun gemengde inhoud onder meer dan één rubriek zijn te brengen. Er is daarom wel eens met verwijzingen gewerkt.
Ten aanzien van de gevormde rubrieken dient verder het volgende te worden opgemerkt. Bij de rubriek "correspondentie" zijn ook de ingekomen kennisgevingen van geboorte, huwelijk en overlijden gevoegd. Daarentegen zijn niet verzonden of weer terugontvangen exemplaren van dergelijke berichten, al naar gelang het familielid dat het betrof, bij de rubriek "levensbijzonderheden" of "familieaangelegenheden" gevoegd. Laatstgenoemde rubriek omvat echter hoofdzakelijk huwelijkscontracten (= akten van huwelijkse voorwaarden) - hierbij waren ook de wat verdere familieleden nauw betrokken - en testamenten. De weinige bewaard gebleven staatboeken zijn tenslotte vóór de stukken betreffende boedels en nalatenschappen geplaatst, waarna het hoofdje van deze rubriek is uitgebreid met "vermogen in het algemeen".
Wanneer van iemand stukken in meer dan één kwaliteit afkomstig zijn, zijn deze zoveel mogelijk weer onderverdeeld. Het is namelijk niet altijd doenlijk vast te stellen in welke hoedanigheid iemand een stuk heeft opgemaakt of ontvangen.
De eigenlijke inventaris wordt gevolgd door een regestenlijst, waarvoor als eindpunt 20 februari 1571, de sterfdatum van Haye III Addinga, is genomen. Door diens kinderloos overlijden vererfden zijn goederen grotendeels op zijn zuster Elisabeth, gehuwd met Joost Lewe van Peize, wat ten gevolge had dat het zwaartepunt van het goederenbezit van de Lewes voorgoed in de Ommelanden kwam te liggen.
Achter de regestenlijst is nog een overzicht opgenomen van de onvolledig afgeschreven akten voorkomende in de al eerder genoemde inventaris van 1573.
In de regestenlijst en het overzicht zijn de eigennamen weergegeven in de spelling, die men in de stukken aantreft. Daarentegen is in de inventaris bij bekende plaats- en persoonsnamen de thans gebruikelijke schrijfwijze gevolgd. Zo is de achternaam van de leden van het bekende geslacht Coenders altijd met oe geschreven, hoewel men vooral in de 17e eeuwse stukken meer de schrijfwijze Conders tegenkomt. In de inventaris is verder bij de overige namen de in de in de stukken gebruikte spelling aangehouden; wanneer meer dan één spelling werd aangetroffen, is hier meestal een keuze gedaan.
Wat betreft de in de stukken voorkomende titels zijn de oudere als hoofdeling, hovetschap, ridder, jonker en jonkvrouw in de regestenlijst of de inventaris meegedeeld. Daarentegen zijn de adellijke titels van later tijd slechts bij uitzondering vermeld. Deze laatste titels zijn veelal van minder belang en bovendien voldoende uit andere bronnen bekend.
Een moeilijkheid leverde de schrijfwijze van de term hoofdeling op. Deze komt men in de stukken in de loop der eeuwen behalve in de Latijnse vorm capitalis in velerlei schrijfwijzen tegen, zoals hovedinck, hoeftling, hoefflinck, hovelinck, terwijl men in latere tijd voornamelijk hoveling vindt. Besloten werd deze term tot het begin van de 16e eeuw te normaliseren tot hoofdeling en daarna tot hoveling.
Daarentegen leek het beter de betiteling van de Addinga's in Westerwolde met hoveschap, hovetschoppe enz. onveranderd weer te geven. Deze komt veel zeldzamer voor en geniet ook minder bekendheid. Zo zoekt men deze betiteling vergeefs in het Middelnederandsch Woordenboek van Verwijs en Verdam.
Bij de beschrijving en ordening van familiearchieven komt men herhaaldelijk voor beslissingen als de hiervoor genoemde te staan. Daarbij valt het wel eens moeilijk geheel consequent te blijven.
Tenslotte moet er nog op gewezen worden, dat men in deze inventaris wel het merendeel der archieven, die van de Lewes tot ons gekomen zijn, beschreven vindt, doch geenszins alle. Immers gelijk men in deze inventaris ook archivalia van leden van tal van andere geslachten vindt, zo treft men in archivalia van de Lewes in verschillende al eerder geïnventariseerde huis- en familiearchieven aan. Van deze archieven moge met name het familiearchief Trip worden genoemd, dat een grote groep stukken bevat afkomstig van de tak Lewe, die gewoond heeft op de Blauwborg te Obergum en huis Matenesse te Mensingeweer.
Natuurlijk zijn in de loop der tijden vele Lewe-archivalia verloren gegaan. Zo is nog tijdens de laatste wereldoorlog een kist met oude bescheiden van de familie Lewe van Aduard te Zetten verbrand. Maar zoals uit deze inleiding en de volgende inventaris blijkt, is ook een zeer belangrijk deel van de archieven der familie Lewe bewaard gebleven.
Deze uitgave is verlucht met afbeeldingen van enige der oudste huizen, die de Lewes bewoond hebben, en met portretten van leden van dit geslacht. Dat van de, door de bewerker uitgezochte illustraties bijna alle konden worden opgenomen, is te danken aan een financiële bijdrage van mr. S.L.B. Baron Lewe van Aduard te Voorburg.
Regestenlijst
Regest 76 , 1523 mei 18 (feria secunda post dominicam Exaudi): Gisbertus Ketteler, proost van de kerk te Paderborn, kanunnik en cameraar van het land van Phrisia van de Munsterse diocees, en het gehele kapittel van de kerk te Munster dragen over en verpachten aan Gerhardus Lew als zoon van Bawe, zuster van wijlen Abeko, en erfgenaam van zijn broer Egbertus Lewen hun tiende in de Merna, Horahusum, Werhusum, Nova ecclesia, Fledorp, Ulrum in de Cley en in het Westerdeill in de Mema voor een jaarlijkse pacht van 4 rijnse gulden en noemen de voorwaarden, waarop dit geschiedt.
547 Familie Lewe, 1300 - 1949
Regestenlijst
Regest 76
, 1523 mei 18 (feria secunda post dominicam Exaudi): Gisbertus Ketteler, proost van de kerk te Paderborn, kanunnik en cameraar van het land van Phrisia van de Munsterse diocees, en het gehele kapittel van de kerk te Munster dragen over en verpachten aan Gerhardus Lew als zoon van Bawe, zuster van wijlen Abeko, en erfgenaam van zijn broer Egbertus Lewen hun tiende in de Merna, Horahusum, Werhusum, Nova ecclesia, Fledorp, Ulrum in de Cley en in het Westerdeill in de Mema voor een jaarlijkse pacht van 4 rijnse gulden en noemen de voorwaarden, waarop dit geschiedt.
Datering:
1523 mei 18 (feria secunda post dominicam Exaudi)
NB:
Gevidimeerd in akte van 8 september 1607 (inv. nr. 78). Gedrukt Bijdr. tot de gesch. en oudheidk., inzonderheid van de prov. Groningen, I, bl. 248 - 250.
Organisatie: Groninger Archieven
Lijst van afbeeldingen
1. Oudste gedeelte van het Huis ter Hansouw te Peize. Foto M.A. Douma 1975. Tegenover blz. 4.
2. Het huis te Peize, gebouwd door Wigbold Lewe in het begin der 16e eeuw en verbouwd in 1706. Detail van een schilderij, vermoedelijk van Herman Collenius. Part. bezit. Tegenover blz. 12.
3. Anoniem portret van Joost Lewe (overl. 1589), ongedat. Coll. Gron. Museum. Tegenover blz. 14.
4. Anoniem portret van Johan Lewe, paneel, gedat. 1620 (postuum?), Coll. Gron. Museum. Tussen blz. 20 en 21.
5. Anoniem portret van Anna Lewe, vrouw van Johan Lewe, paneel, gedat. 1620. Coll. Gron. Museum. Tussen blz. 20 en 21.
6. Portret van Johan Lewe van Middelstum door J.J. de Stomme, paneel, gedat. 1653. Coll. Gron. Museum. Tussen blz. 36 en 37.
7. Portret van Geertruida Alberda, vrouw van Johan Lewe van Middelstum, door J.J. de Stomme, paneel, gedat. 1653. Coll. Gron. Museum. Tussen blz. 36 en 37.
8. Portret van jonkheer Gerhard Lewe van Nijenstein (1857 - 1925) met zusje en twee broertjes door Otto Eerelman, pastel, gedat. 1867. Coll. Gron. Museum. Tegenover blz. 73.
9. Anoniem portet van Generaal Berend Lewe van Aduard (1710 - 1791), doek, ongedat. Coll. Gron. Museum. Tegenover blz. 107.
10. Vismarkt te Groningen met aan de rechter zijde het "Bontehuis", verm. door S. Berghuis, steendruk, 1857? Part. bezit. Tegenover blz. 232. Bovendien op het titelblad: Bovenste stuk van de windvaan van het Huis ter Hansouw te Peize. Foto M.A. Douma 1975.