Uw zoekacties: Curatoren van de Groningse universiteit, 1615 - 1941

47 Curatoren van de Groningse universiteit, 1615 - 1941 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Het college van curatoren vóór 1812
2. Het college van curatoren na 1815
47 Curatoren van de Groningse universiteit, 1615 - 1941
Inleiding
2.
Het college van curatoren na 1815
Organisatie: Groninger Archieven
Na de ineenstorting van het keizerlijk Frankrijk en het weder vrij worden van de geünieerde provincies door de grondvesting van het koninkrijk der Nederlanden was ook de straffe organisatie van de keizerlijke universiteit uiteengevallen. De universiteitszaken werden opnieuw geregeld bij de wet van 2 Augustus 1815; deze bracht het herstel van het college van curatoren met zich mede. Art. 229 hiervan stelde voor elke hoogeschool een college van curatoren in, samengesteld uit vijf personen "evenzeer onderscheiden door hunne zucht voor de letteren en wetenschappen, als door hunnen stand in de maatschappij". Drie van hen moesten gekozen worden uit de provincie, waar de hoogeschool gevestigd is, de twee anderen mochten ook zijn uit de naburige provincies. De voorzitter der stedelijke regeering zou uit hoofde zijner waardigheid deel uitmaken van het college; en aanblijven zoolang hij dit ambt bekleedde. De overige curatoren zouden aanblijven, zoolang zij niet door de kroon tot een functie werden geroepen, die onvereenigbaar was met het lidmaatschap van het college van curatoren.
De werkzaamheden van de curatoren van na 1815 komen, zooals van zelf spreekt, veel overeen met die van het college van de provinciale academie van Stad en Lande, hun optreden is echter minder zelfstandig. Hun taak is o. m. erop te letten, dat alle wetten en besluiten op het gebied van het hooger onderwijs in acht genomen; de zorg voor en het toezicht over alle academische gebouwen, verzamelingen enz.; het ontwerpen en vaststellen van instructies voor academische beambten; het erop toezien, dat een juiste administratie der fondsen, inkomsten en eigendommen der hoogescholen gevoerd wordt; ook moeten de curatoren een jaarlijksche begrooting opmaken, door de Kroon te bekrachtigen. Zij vergeven de studiebeurzen. Wanneer een leerstoel openvalt, is het de taak der curatoren een dubbeltal op te stellen en dit voor te dragen aan het departement van binnenlandsche zaken. De Kroon stelt daarop definitief aan.
De curatoren zijn verplicht jaarlijks tenminste tweemaal in de stad, waar de hoogeschool gevestigd is, bijeen te komen, n.l. 1e bij de rectoraatsoverdracht (op den oorspronkelijken jaardag van de hoogeschool), 2de in de maand October voor het opmaken der begrooting voor het volgende jaar. Overigens zullen zij, op uitnoodiging van den voorzitter, zoo dikwijls vergaderen als de omstandigheden dit vorderen. Art. 240 bepaalde, dat aan het college te Groningen een secretaris zou worden toegevoegd, wiens instructie door de curatoren zelf zou worden vastgesteld.
In Groningen ging men pas een decennium nadien tot het opstellen van zulk een instructie over; 1 Februari 1826 werd zij door de curatoren gearresteerd; de secretaris zou hetgeen in de vergaderingen behandeld werd notuleeren en zorgen voor het archief enz. Tevens zou hij registers aanhouden van declaratiën en ontvangen mandaten van betaling ten laste van de verschillende subsidiën. Tot 1843 was hij, wat betreft het academisch fonds, comptabel aan de algmeene rekenkamer, nadien aan curatoren. Dit fonds werd ingesteld bij K.B. van 13 October 1836 no. 91 en bleef bestaan tot 1877. De inkomsten ervan vloeiden voort uit verhoogingen op de inschrijvingen, recensie- en examengelden, welke gelden werden bestemd voor de hoogeschool en voornamelijk aangewend ter verrijking en uitbreiding der universiteitsbibliotheek en van andere verzamelingen aan de hoogeschool verbonden.
Het academisch statuut van 28 April 1876, van kracht in 1877, dat belangrijke verbeteringen bracht op het gebied van het hooger onderwijs, wijdde in § 6 eenige artikelen aan de colleges der curatoren; in hun samenstelling en werkwijze werd hiervoor maar weinig verandering gebracht. De colleges zouden nu bestaan uit drie tot vijf leden; om de twee jaar treedt een hunner af. De burgemeester van de plaats, waar de hoogeschool is gevestigd, behoefde niet langer uit hoofde van zijn ambt lid van het college te zijn.
Het beheer, door de curatoren te voeren, en hun overige werkkring zouden bij A.M.V.B. worden geregeld (deze A.M.V.B. kwam 3 Dec, 1878 tot stand en vermeldde o.a. den schriftelijken eed (belofte) door de curatoren af te leggen alvorens zij hun ambt aanvaardden).
Een bezoldigd secretaris moet nu de curatoren bijstaan; deze wordt door de de Kroon benoemd en ontslagen; te zijner benoeming zenden curatoren een aanbevelingslijst van twee personen aan den minister. De secretaris treedt om de vijf jaren af en is weder benoembaar. Jaarlijks moeten de curatoren aan den minister een uitvoerig verslag doen van den staat der universiteit gedurende den afgeloopen cursus. De curatorencolleges moeten elk een huishoudelijk reglement van werkzaamheden vaststellen. Te Groningen werd een dergelijk reglement in de vergadering van 16 Juni 1880 gearresteerd, hetwelk den 28 Juni d.o.v. de goedkeuring kreeg van den minister van binnenlandsche zaken. Deze laatstgenoemde stelde een instructie vast geldende voor den secretaris van elk college van curatoren der rijksuniversiteiten. Art. 5 daarvan bepaalde, dat de secretaris "omtrent de inrigting van het archief en de bijhouding der daartoe behoorende registers en indices" de regelen moet volgen, daarvoor door curatoren op te stellen; deze regelen werden door den Groningschen secretaris vastgesteld in de vergadering van 18 Augustus 1880.

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris der archieven van het College van Curatoren van de Groningse universiteit
Bewerker:
H.M. Mensonides en A.T. Schuitema Meyer,
Behoort tot collectie:
Rijk
Laatste Publicatie:
1947
Omvang:
41,33 m standaardarchiefberging
Bijzonderheden:
Betreft curatoren (1e deel). Zie voor een algemene inleiding toegangnummer 46