36 Kamer van Koophandel en Fabrieken te Groningen, 1829 - 1950 ( Groninger Archieven )
36
Kamer van Koophandel en Fabrieken te Groningen, 1829 - 1950
Inleiding
1. Korte historie van de economie in de provincie Groningen tot aan de oprichting van de Kamers van Koophandel en Fabrieken in den lande
2. Voorgeschiedenis en ontstaan van de Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland
36 Kamer van Koophandel en Fabrieken te Groningen, 1829 - 1950
Inleiding
2.
Voorgeschiedenis en ontstaan van de Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland
In 1795, toen de gilden-organisatie was vervallen, werd, naar Frans voorbeeld, door Raad en Wethouders van Rotterdam besloten over te gaan tot de oprichting van 3 Committé's of Kamers, een "Kamer van Koophandel en Zeevaart, een Kamer van fabrieken en trafieken en een Kamer van wissel en finantie" * . Ook in Dordrecht werd een Kamer van Commercie opgericht. Het waren stedelijke lichamen. Gedurende de Republiek had men aan zulke adviserende instanties geen behoefte gehad, immers kooplieden en regenten waren veelal dezelfde mensen. Na de inlijving bij Frankrijk in 1810, werden de in het Keizerrijk bestaande Chambres de Commerce ook hier als Kamers van Koophandel ingevoerd. De Kamers van Koophandel waren in Frankrijk in de 16e eeuw ontstaan als vrije instellingen. Marseille in Zuid-Frankrijk schijnt het eerst over een soort Kamer van Koophandel te hebben beschikt. Hoogst waarschijnlijk moest deze in 1599 ingestelde stedelijke commissie die belangen behartigen van de koopmansstand, die niet door de plaatselijke gilden-organisaties werden gediend. Een aantal kooplieden in Amsterdam vormde in 1663 een "Collegie van Commercie", waarin zij door de burgemeesters werden benoemd. De behoefte aan zo'n College was blijkbaar niet zo groot, na de 2e Engelse oorlog in 1667 werden de vergaderingen niet hervat. Bestuurders kwamen in de regel zelf voort uit de koopmansstand en visten vel vat goed was voor de handel. Een andere konklusie die uit de ervaring met het Amsterdamse College kan worden getrokken, is: de grootste behoefte aan een Kamer van Koophandel (en Fabrieken!) bestaat, daar vaar handel en nijverheid het slechtst in de stadsbesturen vertegenwoordigd zijn * .
Onder Napoleons heerschappij kregen de Chambres spoedig een officiële status, die bij hun reorganisatie krachtens een wet van 1805 nog werd bekrachtigd. Het werden staatsinstellingen, ingesteld bij artikel 36 van het keizerlijk besluit van 1810, 18 oktober, nummer 6043. Na de vrijmaking in 1813 bleken er 5 van zulke Kamers te bestaan, Amsterdam, Rotterdam, Dordrecht, Middelburg en Vlissingen. Het waren Franse instellingen, maar met een scherp inzicht in de ekonomische situatie hier te lande * . De Kamers bleven in hun oude samenstelling bestaan tot bij de wet van 8 oktober 1814 de Franse regelingen werden vervangen door Nederlandse, Van elk der in deze wet genoemde "takken van commercie" werd voor de genoemde Kamers, aangevuld met Kamers te Gouda, Leiden en Schiedam, het aantal leden vastgesteld; bij vakatures werd er aangevuld uit dezelfde tak. Eensdeels zuiver een belangengemeenschap, maar met zeer grote invloed van Koning Willem I op de samenstelling der "takken". Deze "takken van commercie" waren eigenlijk gemoderniseerde gilden; zij "bestonden niet meer uit kleine ondernemers, maar uit leidende bedrijven en industriëlen. De kosten werden bestreden uit opcenten op de patentbelasting * .
De naam "Kamer van Koophandel en Fabrieken" ("Fabryken") werd ingevoerd bij de wet van 1816 * .
Bij de wet van 8 oktober 1815, staatsblad nr. 18 werd een reglement van orde voor de Kamers vastgesteld, waarin het aantal leden, de wijze van verkiezing, de zittingsperiode, het territorium en de verplichting tot jaarlijkse verslaggeving werden geregeld. De Koning hield in het vervolg de wetgeving t.a.v. de Kamers geheel in eigen hand (foto 11). Voor verdere landelijke besluiten en reglementen tussen 1815 en 1950 (1963) raadplege men het schema op bijlage I. Wanneer en in welk opzicht de Kamer te Groningen hiervan afwijkt, zal steeds hierna worden aangegeven.
Bij de wet van 8 oktober 1815, staatsblad nr. 18 werd een reglement van orde voor de Kamers vastgesteld, waarin het aantal leden, de wijze van verkiezing, de zittingsperiode, het territorium en de verplichting tot jaarlijkse verslaggeving werden geregeld. De Koning hield in het vervolg de wetgeving t.a.v. de Kamers geheel in eigen hand (foto 11). Voor verdere landelijke besluiten en reglementen tussen 1815 en 1950 (1963) raadplege men het schema op bijlage I. Wanneer en in welk opzicht de Kamer te Groningen hiervan afwijkt, zal steeds hierna worden aangegeven.
laatste wijziging 12-04-2018
1.884 beschreven archiefstukken
6 gedigitaliseerd
totaal 6 bestanden
Bijlagen
laatste wijziging 12-04-2018
1.884 beschreven archiefstukken
6 gedigitaliseerd
totaal 6 bestanden
Inventaris
laatste wijziging 12-04-2018
1.884 beschreven archiefstukken
6 gedigitaliseerd
totaal 6 bestanden
Kenmerken
Beschrijving:
Archief van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Groningen
Bewerker:
J. Ellerbroek-Wellinga
Behoort tot collectie:
Rijk
Laatste Publicatie:
1979 (bewerkt 1989)
Omvang:
164,72 m standaardarchiefberging
Raadpleging:
Licentie:
Categorie:
Archiefvormer(s):
laatste wijziging 12-04-2018
1.884 beschreven archiefstukken
6 gedigitaliseerd
totaal 6 bestanden