Uw zoekacties: Hervormde gemeente Zuidhorn, 1646 - 2010

341 Hervormde gemeente Zuidhorn, 1646 - 2010 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historie
341 Hervormde gemeente Zuidhorn, 1646 - 2010
Inleiding
Historie
Organisatie: Groninger Archieven
Wanneer we op zoek gaan naar een stichtingsdatum voor de Nederlandse Hervormde Kerk te Zuidhorn, dan stuiten we al snel op tal van beweringen die geen steek lijken te houden. Zo schrijft H.F. Poort *  : "De kerk van Zuidhorn is gedeeltelijk uit tufsteen opgebouwd, hetgeen op de 13e of 14e eeuw wijst. Vermoedelijk heeft hier een andere kerk gestaan, daar het voor de hand ligt, dat deze kerk oorspronkelijk door de abdij van Aduard gesticht is, evenals die van Noordhorn". Dat de kerk gedeeltelijk uit tufsteen is opgebouwd, is inderdaad juist. N. Westendorp *  schrijft bijvoorbeeld in zijn "Jaarboek van en voor de provincie Groningen" dat hij persoonlijk tufsteen heeft aangetroffen aan het westeinde van de kerk en aan de toren in binnen- en buitenmuren. Dat de aanwezigheid van tufsteen op de 13e of 14e eeuw wijst, is eveneens juist. Minder juist is echter dat H.F. Poort, terwijl hij hier nog spreekt van een vermoeden en zonder bewijzen aan te dragen voor de aanwezigheid van een andere kerk, enkele regels verderop stelt: "zoals reeds gezegd, heeft op de plaats, waar de kerk zich nu bevindt, vroeger een ander kerkgebouw gestaan".
C.H. Peters *  heeft eveneens het vermoeden gehad dat er vroeger een ander kerkgebouw heeft gestaan. Hij stelt echter dat deze "spoorloos is verdwenen". Hoe hij tot deze constatering komt, wordt ons echter ook nu niet medegedeeld.
Ook over de bouw van de kerk, zoals hij er nu staat, bestaan vraagtekens. C.H. Peters stelt het als volgt: "Zuidhorn, de 3-zijdig gesloten, aan St. Gregorius gewijde kerk met west-toren, deels in tuf gebouwd, is geheel bepleisterd, hetgeen belet te zien of zij als kruis-kerk is aangelegd dan wel vergroot".
De vraag of er vroeger een ander kerkgebouw heeft gestaan en of de kerk al dan niet door de abdij van Aduard is gesticht, lijkt mij vooralsnog onoplosbaar. Het archief van het Cistercienserklooster te Aduard is namelijk al in 1580 of 1582, bij de branden in het klooster, verloren gegaan, terwijl de oudste stukken van het archief van de kerk van Zuidhorn niet ouder zijn dan de eerste helft van de 17e eeuw. Het lijkt mij daarom verstandiger ons nu te beperken tot de feiten.
Wanneer Fredericus Gaikinga, abt van het Aduarderklooster, in 1350 aan de pest sterft, dan vermaakt hij overeenkomstig zijn testament zijn erfgoederen, o.a. het patronaatschap over de kerken van Wierum en Zuidhorn, aan de abdij *  *  . Het patronaatschap (patronaatsrecht) werd in de middeleeuwen verleend bij de stichting van een kerk. Voor de stichting van een kerk met de bijbehorende goederen was de goedkeuring van de geestelijke overheid vereist. Voorwaarde tot het verkrijgen van de goedkeuring was dat de stichter afstand deed van het eigendomsrecht. Deze kreeg daarvoor in ruil het patronaats- of collatierecht, het recht om iemand voor te dragen voor een geestelijke bediening. Tevens diende hij mede toezicht te houden op het beheer van de kerkelijke goederen en fondsen. Het patronaatsrecht ging over op de erfgenaam van de schenker van het goed, maar kon ook vervreemd worden, mits de bestemming voor het vrome gebruik behouden bleef. Door de mogelijkheid tot vervreemding van dit recht is het dan ook onmogelijk te stellen hoe dit recht in het bezit van de Gaikinga's is gekomen.
Zoals gezegd vermaakte Fredericus Gaikinga overeenkomstig zijn testament het patronaatschap aan de abdij. Zijn testament bevatte voorts allerlei bepalingen die zijn geslacht ten goede moesten komen, o.a. de bepaling dat elk jaar op St. Bernardsdag (20 augustus) de Gaikinga's "ter stacie in 't convent" moesten worden uitgenodigd. Een bepaling, die ruim anderhalve eeuw later, in 1520, aanleiding zou worden tot één van de noodlottigste gebeurtenissen in de geschiedenis van de abdij, de moord op de gebroeders Gaikinga. Een gebeurtenis, die op uitvoerige wijze is beschreven door jhr. mr. J.A. Feith in zijn opstel "Uit het leven der Ommelander edelen in de 16de eeuw", gepubliceerd in de Groninger Volksalmanak voor het jaar 1913. De moord wordt gevolgd door een scheidsgerecht onder voorzitterschap van één van de machtigste mannen op geestelijk en wereldlijk gebied uit die tijd in de provincie Groningen, mr. Wilhelmus Frederici. De uitspraak (zie register Feith 1520, nummer 15) bepaalde o.a. dat de abdij al haar recht, heerlijkheid en patronaatsrecht van de kerk en beneficiën zou overgeven aan Johan Gaikinga, de enige van de drie broers die het voorval overleefde. Deze beneficiën dateren nog uit de tijd van het leenstelsel. Overeenkomstig de gebruiken van het leenstelsel werden de geestelijken voor hun betrekking (officium) beleend met een goed (beneficium) om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien.
Tegenwoordig herinnert alleen de grote blauwe grafsteen boven het graf van jonker Frederik Gaikinga in de kerk nog aan de moord.
Na de reductie, de wederopneming van de provincie Groningen in de Unie van Utrecht in 1594, werd de opbouw van staat en kerk onder leiding van de stadhouder Willem Lodewijk krachtig ter hand genomen. Er komen twee kerkorden; één voor de stad Groningen, waarin opvallend is de wering van de overheidsbemoeienis en de afschaffing van het patronaatsrecht *  , en een tweede voor de Ommelanden. Hier was het door onwil der collatoren, die een meerderheid binnen de staten der Ommelanden vormden, onmogelijk gebleken het collatierecht af te schaffen. Toch werd er, zij het tevergeefs, verder gestreden vóór afschaffing van het collatierecht door o.a. Doede van Amsweer, één der opstellers der kerkorde en door de predikant Johannis Acronius. Deze beschouwde de verkiezing door een collator als een daad van aanmatiging en machtsmisbruik, "want niemand heeft over de Kerk eenige macht of heerlijkheid, dan alleen Christus" *  . De macht der collatoren zou echter nog toenemen. Bepaalde het Ommelander Landrecht (1601) nog dat een edele heerd met 30 of meer grazen land recht gaf op een stem in de collatie, later werden de stemmen gescheiden van de grond. Het collatierecht werd verkocht, terwijl het land werd behouden. Ook het omgekeerde kwam voor. Dit leidde er toe dat één persoon de meerderheid der stemmen (primaire collator) in handen kon krijgen en zelfs in enkele gevallen alle stemmen (unieke collator). Zij waren oppermachtig.
De kerk van Zuidhorn heeft vele collatoren gekend (zie H.J.K. inventarisnummer 2573), waaronder ook primaire collatoren als Maurits Clant en Arnoldus Gelderman. Het lijkt mij dan ook niet erg zinvol om hier alle namen te gaan opsommen, zo dit al mogelijk zou zijn. Toch wil ik hier één groep noemen: de heren van Hanckema. De heren van Hanckema hadden niet alleen als collator bemoeiingen met de kerk, maar ook als kerkvoogd. De meest bekende onder hen is wellicht Maurits Clant, heer van Hanckema (1667-1734), getrouwd met Bouwina Clant (1671-1704). Van hen beiden vindt men in de kerk nog de beide rouw- of wapenborden, waarvan de ene 32, de andere 16 kwartieren bevatten. Maurits Clant is een invloedrijk man geweest. Hij heeft zitting gehad in de Staten-Generaal, in de Raad van State, in Gedeputeerde Staten van Stad en Lande en in de Admiraliteit van Harlingen. Hij is tevens curator der Groninger academie geweest.
Zie voor de families Clant, Clant Bindervoet en Bindervoet de inventaris van het familiearchief Clant van Hanckema door dr. W.J. Formsma. De inventarisnummers 215-220 hiervan hebben betrekking op collatierechten te Zuidhorn.
Zie voor de borg Hanckema en haar bewoners tevens "De Ommelander borgen en Steenhuizen" door dr. W.J. Formsma, R.A. Luitjens-Dijkveld Stol en A. Pathuis, uitgegeven door Van Gorcum en Comp. B.V., Assen 1973.
De eerste stap op weg naar afschaffing van het collatierecht werd gemaakt in 1748. Het Reglement Reformatoir maakte een einde aan het afscheiden der gerechtigheden van de grond. De algehele afschaffing van het collatierecht volgde in 1795, maar het collatierecht werd door het Koninklijk Besluit van 26 maart 1814 weer ingesteld. De definitieve afschaffing volgde bij de grondwet van 1922. In de laatste decennia voor de afschaffing werd er in de praktijk echter al geen gebruik meer van het collatierecht gemaakt.
In Zuidhorn heeft de afschaffing in feite al in 1902 plaatsgevonden. Toen namelijk verkocht Geerhardina Bindervoet haar collatierechten te Zuidhorn aan de hervormde gemeente. Deze rechten zijn nog de oude rechten zoals zij Johan Gaikinga toekwamen. In een in de 19e eeuw gevoerd proces beriep de familie Clant Bindervoet zich namelijk, ter staving van hun collatierechten, met succes op de genoemde uitspraak, gedaan in het proces na de moord op de gebroeders Gaikinga.
Verscheidene plaatsen in de classis Westerkwartier hebben in de eerste jaren na de reductie geen predikanten gehad. Zuidhorn, tot ongeveer 1614 gecombineerd geweest met Noordhorn, krijgt zijn eerste predikant in 1599. Het is Dirck Pieters. In de acta van de classis Westerkwartier (archief van de classis Westerkwartier inventarisnummer 1) kunnen we lezen dat hij, na op 15 april aan de gemeente te zijn voorgesteld, op 7 mei 1599 verklaart: "die lere des eevangelis die doer goedes genade in den stadt ende omlanden van Groningen geleert en gedreven wort zij de eenige ende warachtyge ler". Hij tekent de akte met "dirck pieters hollander". Het "Kinderboek" van de classis Westerkwartier (inventarisnummer 27, folio 43 recto) meldt 11 april 1599 als datum van zijn bevestiging. Verder lezend in de acta van de classis vinden wij dat er op 3 mei 1602 sprake is van "de weduwe s(aliger) Dirick Peters, weilandt prediger tho Suithorum".
Bij een bezoek aan de kerk trof ik een complete serie afbeeldingen van vroegere predikanten aan. Opvallend was dat zich daarbij een afbeelding bevond van Albertus Lomejer. Hij zou de eerste predikant te Zuidhorn zijn geweest. Ook de predikantenlijst, opgenomen in het "Gedenkboek van Stad en Lande" door Brucherus *  , noemt deze Lomejer als eerste predikant. Ik heb echter geen enkel bewijs kunnen vinden als zou hij de eerste predikant zijn geweest. Albertus Lomejer wordt in het "Kinderboek" genoemd als zijnde op 6 juni 1601 bevestigd als predikant te Aduard.
Dirck Pieters wordt na zijn overlijden, in 1602 opgevolgd door Robertus Wippinge (Wippingius). Noch het archief van de classis ("Kinderboek" en acta), noch de predikantenlijst, opgenomen in "Van voorbijgaande en blijvende dingen" door J.J.H. Bange, predikant te Zuidhorn, noemen een exacte datum van zijn bevestiging.
Een volledige predikantenlijst vindt u opgenomen onder de bijlagen in deze inventaris.
Gegevens betreffende de kerkelijke richting van de vroegere predikanten zijn minder eenvoudig te achterhalen. Slechts éénmaal heb ik iets aangetroffen over de gevoelens van de predikanten (vergadering van de kerkenraad op 26 juni 1740). In een geschil tussen Berend Meijer en de kerkeraad verwijt de eerste de predikanten remonstrantse gevoelens. De kerkeraad kan dit echter niet waarderen en verbiedt hem verder te verschijnen bij de catechesatiën. Een ding wordt hier duidelijk, namelijk dat de kerkeraad, inclusief de predikant, haar predikanten niet tot de remonstranten wil rekenen.
Het aantal lidmaten is in de loop der tijden nogal onderhevig geweest aan schommelingen. De eerste gegevens omtrent lidmaten-aantallen dateren uit 1659 (zie inventarisnummer 1). In dit jaar zijn er 133 lidmaten, waarvan 71 mannen en 62 vrouwen. Vervolgens is er een stijging te konstateren naar 155 lidmaten in 1739. Er zet zich nu een daling in via 87 in 1778 naar 68 in 1817. Waarschijnlijk is er in deze periode sprake van een dieptepunt, want in 1825 zijn er alweer 100 lidmaten, waarna de groei zich voortzet via 173 in 1845 en 245 in 1857 naar 256 in 1879. Na 1879 blijft naar mijn idee het aantal vrijwel constant. In 1950 zijn er ongeveer 223 leden, terwijl dit aantal in 1978 op ongeveer 240 ligt.
De hervormde gemeente stond tot voor enkele jaren bekend als modernistisch, maar is vandaag de dag eerder te beschouwen als mid-orthodox. Lezend in de notulen van de kerkenraad bleek al vrij spoedig dat het kerkelijk leven te Zuidhorn rustig is geweest. Weliswaar komt het voor dat iemand wegens dronkenschap niet tot het Avondmaal wordt toegelaten, in de meeste gevallen kunnen we echter lezen dat "geen sonderlinge swarichheid is voorgevallen".
De kerk is in het bezit van een fraai orgel. Dit orgel is in 1793 gemaakt door de orgelbouwers F.C. Snitger en H.H. Freytag. Verder is er een in 1692 door Derck Clant, heer van Hanckema, aan de kerk geschonken avondmaalsbeker. Noemenswaardig, maar vooral ook bezienswaardig, zijn ook de preekstoel, de banken en de genoemde rouwborden van Maurits en Bouwina Clant. A. Pathuis *  heeft ze allemaal beschreven: de kerk, de klok, de banken, de avondmaalsbeker, tot aan de grafkelder en de grafzerken toe.
De koster te Zuidhorn is tevens schoolmeester geweest. In de acta van de classis (archief van de classis Westerkwartier inventarisnummer 1 folio 21 recto) is in 1602 reeds sprake van "Gerhardi Glabachii schoelmesters tot Suthorum".
Deze situatie verandert pas in 1874. Dan namelijk is de burgerlijke gemeente wettelijk verplicht te voorzien in een schoolgebouw. De burgerlijke gemeente huurt vanaf dat moment de gebouwen tot zij in 1881 weer aan de kerk komen (zie inventarisnummer 120).
Vermeldenswaard vind ik hier ook het aardrijkskundig en geschiedkundig boekje uit 1837 van de schoolmeester te Zuidhorn, H. Kremer, waarin deze een korte en zeer lezenswaardige beschrijving geeft van het dorp Zuidhorn.
Wanneer ik in deze inventaris spreek van de pastorie, dan bedoel ik de oude pastorie. Met de komst van dominee Struif is de hervormde gemeente overgegaan tot de koop van een nieuwe pastorie, welke in deze inventaris dan ook zo genoemd wordt. De oude pastorie is verkocht (zie inventarisnummer 118a).
Het grondbezit, vermeld in de staatboeken, heeft in de 18e en 19e eeuw op 20 tot 30 hectare gelegen. Het aantal heemhuren op ongeveer 25.
In de periode 1946-1971 heeft te Zuidhorn bestaan de vereniging "Vios": vereniging is ons streven. Deze vereniging kwam driemaal per jaar bijeen. Op deze avonden werd een spreker uitgenodigd. De vereniging werd in 1971 opgeheven wegens gebrek aan belangstelling. In plaats van deze "vios"-avonden worden nu regelmatiger dan voorheen gemeenteavonden gehouden.
Kerkelijke indeling * 
Het archief
Bijlagen
Lijst van predikanten
Zegellijst

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van het archief van de hervormde gemeente te Zuidhorn
Bewerker:
C. Tromp en M. Visch-Camphuis
Behoort tot collectie:
Rijk
Laatste Publicatie:
2016
Laatste uitvoer:
06-01-2022
Omvang:
4,5 m standaardarchiefberging
Bijzonderheden:
Deze bewerking, die eerdere toegangen uit 1978 en 2000 vervangt, heeft inv.nrs. 183-285 toegevoegd (betreft aanwinsten 2003.011, 2009.089 en 2010.026)