Uw zoekacties: Waterschap Westerkwartier, (1810) 1863-1994 (2005)

2781 Waterschap Westerkwartier, (1810) 1863-1994 (2005) ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Beschrijving van het archief
Het waterschap Westerkwartier
2781 Waterschap Westerkwartier, (1810) 1863-1994 (2005)
Beschrijving van het archief
Het waterschap Westerkwartier
ead-typering:
bioghist
Organisatie: Groninger Archieven
Kerngegevens betreffende het waterschap Westerkwartier
- Oprichting: Het waterschap Westerkwartier is in 1864 opgericht. * 
Prov. blad, 1861, nr. 51. * 
- Reglementering: Prov. blad 1863, nr. 62; Prov. blad 1870, nr. 6; Prov. blad 1875, nr. 41; Prov. blad 1876, nr. 54; Prov. blad 1876, nr. 83; Prov. blad 1879, nr. 62; Prov. blad 1885, nr. 94; Prov. blad 1887, nr. 43; Prov. blad 1892, nr. 18; Prov. blad 1896, nr. 25; Prov. blad 1911, nr. 25; Prov. blad 1912, nr. 29; Prov. blad 1918, nr. 14; Prov. blad, nr. 26; Prov. blad 1933, nr. 19; Prov. blad 1946, nr. 30; Prov. blad 1952, nr. 36; Prov. blad 1953, nr. 36; Prov. blad 1969, nr. 21; Prov. blad 1971, nr. 18; Prov. blad 1982, nr. 50; Prov. blad 1984, nr. 58; Prov. blad 1985, nr. 32; Prov. blad 1985, nr. 38; Prov. blad 1987, nr. 31; Prov. blad 1989, nr. 5; Prov. blad 1990, nr. 15 en Prov. blad 1994, nr. 18.
Opheffing
Prov. blad 1995, nr. 1 (en nr. 7).
- Rechtsopvolger: waterschap Noorderzijlvest
Ligging
Gemeenten Haren, Groningen, Hoogkerk, Aduard, Ezinge, Oldehove, Grijpskerk, Zuidhorn, Oldekerk, Grootegast, Leek en Marum
- Verdeling in onderdelen (1863):
1. Hoogkerk (gemeenten Haren, Groningen, Hoogkerk), 2.Aduard, 3. Ezinge, 4. Oldehove (gemeenten Oldehove en Grijpskerk), 5. Zuidhorn (gemeenten Zuidhorn en Grijpskerk), 6. Niekerk (gemeenten Oldekerk, Grootegast en Grijpskerk), 7. Leek, 8. Marum.
(1971) plus de onderdelen 9-11 (zogenoemde Friese boezem).
(1982) Verdeling in zes onderdelen, zonder specifieke benamingen
- Vlaktemaat: (1863) 28.200 ha.; (1933) vergroting met 4 percelen in de gemeente Haren; (1969) 28.700 ha.; 1971: 38.300 ha.; (1987) 40.090 ha. en 1989: 40.270 ha.
- Bemalingswerktuig: Bemalingswerktuigen van de inliggende waterschappen (na hun opheffing).
- Rechtsvoorgangers: Aduarderzijlvest en Kommerzijlvest (voorzover gelegen in de provincie Groningen), daarin begrepen het Saaksumerzijlvest.
- Bijzonderheden: Reglement 1863, art. 108: Inwerkingtreding 14 oktober 1863. Het bestuur is echter pas op 7 maart 1864 in functie getreden; hierdoor schoof de termijn van zes jaar, waarin de werken (art. 4) moesten worden uitgevoerd, een half jaar op.
- Literatuur: C.C. Geertsema, De zeeweringen, waterschappen en polders in de provincie Groningen (Groningen 1898) 103-116.
-, De zeeweringen, waterschappen en polders in de provincie Groningen (Groningen 1910) 127-142.
De oprichting van het waterschap Westerkwartier
Het waterschap Westerkwartier (1863-1994) is in 1863 opgericht en gereglementeerd. *  De geschiedenis van de oprichting en het verdere verloop van het waterschap Westerkwartier is uitvoerig beschreven in Waterschap Westerkwartier. * 
Schets van de afwatering van het waterschap Westerkwartier, in het bijzonder het Hoerediep en Niezijlsterdiep
Deze paragraaf is door drs. A.L. Hempenius opgesteld op 7 september 2006 en is integraal overgenomen. *  De volgende termen worden gebruikt in het onderstaande:
Dijkrecht: dit is een organisatie belast met het beheer van de (zee)dijk.
Schepper: dit is iemand die recht schept; ‘hoofd’ van een onderdeel van een zijlvest.
Verlaat: dit is de voorloper van de schutsluis
Zijl: dit is een uitwateringswerk en
Zijlvest: dit is een verbond van gebieden, die door een gezamenlijke zijl hun overtollige water op buitenwater lozen.
Historie
In het zuidwesten van de provincie Groningen, het gebied dat als Westerkwartier bekend staat, stroomt het overtollige oppervlaktewater van oudsher in noordelijke richting af. Aanvankelijk liep het water ongehinderd van de hoger gelegen delen naar de Waddenzee. Door een samenstel van factoren hebben de bewoners van deze streken zich voor hun eigen bestaan en de veiligheid van mens en dier in de loop van eeuwen steeds grotere moeite moeten getroosten om de binnenlandse afwatering in goede banen te leiden en een afweerlinie tegen het zoute zeewater op te werpen. Het klooster van Aduard met belangen in Westerkwartier en Hunsingo en het klooster Jeruzalem of Gerkesklooster met belangen in het huidige grensgebied van Friesland en Groningen hebben vanaf omstreeks 1300 een belangrijke rol gespeeld bij de totstandkoming van afwateringswerken als afvoerkanalen en zijlen. Bij de afvoerende kanalen ging het naar men mag aannemen om verdieping en verbreding van grotendeels reeds bestaande watergangen, waarvan het zuidelijke deel van het Aduarderdiep vanaf Hoogkerk met zijn kronkelige loop getuigt. De oorspronkelijk houten zijlen aan het eind van de diepen waren alleen voor de afvoer van water bestemd.
Slechts enkele bewaard gebleven archiefstukken werpen licht op de aanleg, verbreding en verdieping van naar het noorden gerichte afvoerkanalen; de archieven van de kloosters, die misschien inzicht hadden kunnen verschaffen in de noodzaak van de werken, zijn verloren gegaan
De zijlvesten
Ten behoeve van de regulering en het beheer van de in hoofdzaak noordwaarts gerichte waterlopen en de aanleg en het onderhoud van de zijlen zijn waarschijnlijk in de loop van de veertiende eeuw organisaties van belanghebbenden ontstaan, zijlvesten genaamd. Van oost naar west waren dat het Aduarderzijlvest, het Nijsloterzijlvest, het Bomsterzijlvest en het zogenaamde Munnikezijlvest. Het Kommerzijlvest is later in het leven geroepen, terwijl het Homster- en het Saaksumerzijlvest in een beperkt gebied werkzaam waren. * 
Het Aduarderzijlvest, dat tot de opheffing van de kloosters in 1594 sterk onder de invloed van het klooster Aduard stond, was verreweg het belangrijkste zijlvest in dit deel van de provincie; vanaf 1313 zijn overeenkomsten met de ingezetenen van de Drentse dorpen Peize, Roden, Vries en Foxwolde betreffende de verdediging van hun belangen bij de afwatering op het zijlvest bewaard gebleven.
Het Nijsloterzijlvest, dat de afwatering van Oost-Vredewold, een deel van de huidige gemeente Leek, Zuidhorn en Noordhorn, en in Drenthe Roderwolde en Leutingewolde, verzorgde, ontleent zijn naam vermoedelijk aan de Sloterzijl, die nabij een versterking, ‘slot’ genoemd, in de buurt Okswerd lag. In een oorkonde van 1469 of 1479 vindt men de organisatie aangeduid als ‘Oosterzijlvest van Fredewolt’. Het bracht het overtollige water door het Lettelberterdiep en het verlengde daarvan vanaf Enumatil tot Noordhornerga en vervolgens via het Stillediep naar de Oude Riet. Door het dichtslibben van de (oude) zijl moest omstreeks 1550 de uitwatering in westelijke richting worden verlegd en is ten oosten van het dorp ‘Niezijl’ een nieuwe zijl gebouwd
Het Bomsterzijlvest verzorgde de afwatering van West-Vredewold, grofweg de gemeente Marum, en een deel van Langewold-Oosterdeel (de voormalige gemeente Oldekerk). Op grond van een overeenkomst van 1385 tussen ingezetenen van Vredewold en Langewold moet in dat jaar of kort daarna een afwateringskanaal zijn gegraven vanaf de noordelijkste punt van de huidige gemeente Marum naar een plek waar het water kon worden geloosd; met het laatste punt moet wel de Bomsterzijl aan de westzijde van het huidige dorp Niezijl zijn bedoeld. Het nieuw gegraven kanaal heeft de naam Wolddiep, ook Wold- of Langsdiep, gekregen.
Het gebied ten noorden van de gemeente Marum en ten westen van het Wolddiep wordt in waterschappelijke zin wel aangeduid met de verzamelnaam Munnikezijlvest; de naam is afgeleid van de Munnikezijl in de Lauwers, die oorspronkelijk door toedoen van Gerkesklooster is gebouwd. Een gemeenschappelijk beheersorgaan is in dit gebied, dat afwatert op de Lauwers, evenwel niet totstandgekomen.
Het Homsterzijlvest omvatte een klein gebied ten westen van het noordelijke deel van het Aduarderzijlvest, met de dorpen Oldehove en Niehove. Het waterde via een zijl in het Niehoofsterdiep uit op het buitenwater. Na de bouw van de Kommerzijl heeft het zijlvest een binnenzijl op dezelfde plaats in stand gehouden; deze is in 1866 vervangen door een vaste brug, het Pamazijltje of het Zijltje genaamd.
Het zeer kleine Saaksumerzijlvest lag ingeklemd tussen het Homster- en het Aduarderzijlvest; het waterde door een zijl af op het Reitdiep. Nadat de zijl onbruikbaar was geworden heeft de provincie Groningen het Oldehoofsche Kanaal (1825/1826) aangelegd en heeft het Aduarderzijlvest de afwatering overgenomen. De Homster- en Saaksumerzijlvesten waren organisatorisch sterk verweven met en verenigd in het dijkrecht van Humsterland
Het dagelijks beheer van de afvoermiddelen door de zijlvesten kan bij gebrek aan gegevens betreffende het innen van het zijlschot (omslag), rekeningen, bestekken en bestuursbesluiten alleen globaal worden geschetst. De zijlvesten waren in het uitvoeren van hun taak, de afvoer van water, niet onderworpen aan hoger gezag. De administratie was uiterst eenvoudig, de geïnde omslag werd ter hand gesteld van de voorzitter van het bestuur, die het vervolgens besteedde waar het nodig was. In het Aduarderzijlvest fungeerde een leidinggevende van het klooster als voorzitter, later traden de jonkers als overste schepper op; in de andere zijlvesten heette de voorzitter grietman.
De tweede helft van de zestiende eeuw is een tijd van neergang geweest, ook voor de zijlvesten, die te lijden hadden onder rondtrekkend krijgsvolk en achterblijvend onderhoud. Ten gevolge van de vernieling en de dichtslibbing van de beide zijlen bij Niezijl en de zijl in het Niehoofsterdiep zijn de ingezetenen van Langewold, Vredewold en Humsterland, en de betrokken zijlvesten aan het eind van de eeuw gezamenlijk te rade geworden bij de aansluiting van de dijk van De Waarden in de tussenliggende slenk een nieuwe zijl te bouwen. Daar is in 1598 de Kommerzijl tot stand gekomen; het afvoerkanaal van de zijlen bij Niezijl tot de nieuwe zijl is het Kommerzijlsterdiep, en de buitendijkse geul naar het Reitdiep de Kommerzijlsterriet of –rijte gaan heten. In 1600 is een reglement voor het Kommerzijlvest vastgesteld, waarin de Bomster- en Nijsloterzijlvesten met het Homsterzijlvest participeerden.
De Bomster-, Homster-, Nijsloter- en Kommerzijlvesten zijn samen met het Aduarderzijlvest en het niet meer fungerende Saaksumerzijlvest in 1864 opgenomen in het waterschap Westerkwartier, dat op zijn beurt in 1995 een deel van het waterschap Noorderzijlvest is geworden.
Verstoring van de waterlopen
De zijlvesten hadden, afgezien van de gebruikelijke kleine geschillen, geen onderlinge betrekkingen: zolang ieder z’n eigen waterafvoer regelde, was alles pais en vree.
Met de aanleg in 1572-1576 van het Kolonels- of Caspar Roblesdiep vanaf Briltil naar het Bergumermeer in Friesland kwam een eigenaardige dwarsverbinding te water tot stand: deze vaart was bestemd voor troepenverplaatsingen van de Spaansgezinde stadhouder Caspar de Robles. Dit (vaar)water is gedeeltelijk als hoofdwatergang terug te vinden in het gebied van de voormalige waterschappen de Sebaldebuurstermolenpolder en de Hoop en Verwachting.
Ten behoeve van de scheiding van de watersystemen van de zijlvesten werden bij Briltil en de kruising met het Wolddiep, op de kaart aangeduid met Oude Gaarkeuken, verlaten aangelegd. Deze zijn met het in verval raken van het diep afgebroken.
Nagenoeg evenwijdig aan het Kolonelsdiep en ruim twee kilometer ten noorden ervan is in de jaren 1654-1657 vanaf Briltil een nieuw kanaal tot stand gekomen met verlaten bij Gaarkeuken en Stroobos, dat voor het vervoer te water een belangrijke verkeersader tussen Groningen en Friesland is geworden. Vanaf Stroobos kwam er door de aanleg van de Stroobossertrekvaart verbinding met de stad Dokkum. Op de kaart van de gebroeders Coenders (1677) worden het Kolonelsdiep en het nieuwe kanaal, later het Hoendiep genoemd, aangeduid met ‘de oude treckvaert na(ar) Leeuwarden’ en ‘de treckvaert na(ar) Dockum’
Hoe en wanneer het (Hoen)diep vanaf de stad Groningen naar Hoogkerk en vandaar naar Enumatil is aangelegd, is niet duidelijk. Blijkens een origineel stuk in het archief van het Aduarderzijlvest kreeg het gebied van Leegkerk en Hoogkerk door het zetten van een watermolen in de Hoensloot een betere afwatering; aan de hand van een aantekening achterop mogen we aannemen dat vanaf de watermolen tot het Aduarderdiep een grotere watergang lag. Bij het aanleggen van een diep van Hoogkerk tot Enumatil zullen ongetwijfeld maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat ‘vreemd’ water van Vredewold in het Aduarderzijlvest kon lopen.
In 1623 kwamen de eigenaren van ongeveer 300 hectare land onder Roderwolde en Leutingewolde, dat tot het Nijsloterzijlvest behoorde, in het geweer tegen het Aduarderzijlvest, dat aanstalten maakte bij ‘die Pannekoecke’ een verlaat te leggen. Het (voorlopige) eind van het liedje was dat de hoofdmannenkamer, het hoogste rechtscollege in de provincie, op 17 februari 1627 uitspraak ten nadele van de eisers deed, waarbij aan het zijlvest werd overgelaten een werk tot wering van gebiedsvreemd water te maken. Of deze uitspraak het beoogde effect heeft gehad is twijfelachtig; in 1649 ontving het Aduarderzijlvest nog klachten over het aflopen van water uit het Nijsloterzijlvest in de Zuidwending. Een definitieve oplossing is omstreeks 1660 tot stand gebracht, toen de provincie bij de werkzaamheden ten behoeve van het inrichten van het diep voor de trekvaart een verlaat ten westen van de uitmonding van het Koningsdiep (Peizerdiep) in het Hoendiep bouwde; dit kunstwerk leeft voort in de naam Vierverlaten, waarbij moet worden aangetekend dat het getal vier op het aantal deuren slaat.
Omstreeks 1930 is het Hoendiep vanaf Stroobos tot Noordhornerga in het kader van de aanleg van een scheepvaartverbinding van Lemmer naar Groningen verdiept en verbreed. Vanaf Noordhornerga is een nieuw tracé gegraven ten noorden van Zuidhorn en Aduard en met een boog om de stad Groningen, waarbij nabij Dorkwerd een waterscheiding met het Reitdiep is gemaakt. Bij de officiële ingebruikstelling in 1938 heeft het nieuwe kanaal de naam Van Starkenborghkanaal gekregen.
Het beheer van het Hoerediep en het Nijsloter- of Niezijlsterdiep
Het is bij gebrek aan schriftelijk materiaal onmogelijk een gedetailleerd beeld te geven van het beheer van de afwateringsmiddelen van de Bomster- en Nijsloterzijlvesten. Of de noordelijke arm, bekend als het Hoerediep, in de overeenkomst van 1385 begrepen was, is niet duidelijk; dit diep fungeerde als afvoerkanaal van het Poeldiep vanaf Grijpskerk en het daarop uitwaterende kanaaltje, Tarjat (Tarjak) genaamd. Het Hoerediep ontleent zijn naam aan het oudfriese woord hora, dat slijk of modder betekent; de schrijfwijze –oe-, vroeger veelal als lange klinker –oo- uitgesproken, is versteend en de uitspraak is de schrijfwijze gevolgd.
Het afwateringskanaal van het voormalige Nijsloterzijlvest van het Hoendiep naar de vroegere zijl wordt in de negentiende eeuw nog geregeld aangeduid met Nie- of Nijsloterdiep, tegenwoordig wordt het het Niezijlsterdiep genoemd.
In de negentiende eeuw hebben de zijlvesten de tekenen des tijds onvoldoende het hoofd kunnen bieden, zodat de afvoerkanalen bij hun opheffing in het algemeen in slechte staat verkeerden. Bij de oprichting en reglementering van het waterschap Hunsingo (1855/1856) is voorzien in een staat van werken van belangrijke en minder belangrijke orde, die op één onderdeel na alle zijn uitgevoerd.
In het reglement voor het waterschap Westerkwartier (1863) zijn in artikel 4 werken opgenomen, die op algemene kosten binnen een termijn van zes jaar moesten worden aangelegd of verbeterd. Als vierde werk is ‘het verruimen van het Hoerediep en het Nijsloterdiep’ vermeld. Aangezien het bestuur van het waterschap pas in het voorjaar van 1864 met zijn werkzaamheden begon, liep de uitvoering van de werken al direct vertraging op. De aanleg van de spoorlijn van Leeuwarden naar Groningen zorgde bovendien in 1864 voor overlast van water door de tijdelijke afsluiting van enige kanalen. In het najaar van 1865 besloot het hoofdbestuur een verzoek tot gedeputeerde staten te richten om de in het reglement voorgeschreven bodembreedte van het Hoerediep en het Nijsloterdiep in overeenstemming met het doorstroomprofiel van de spoorbruggen over die diepen tot zes respectievelijk zeven meter (in plaats van 7 resp. 8 m) te verminderen. Dit verzoek liep op niets uit, omdat gedeputeerde staten vasthielden aan de in het reglement voorgeschreven afmetingen. Vervolgens kwam de grondberging en de vergoeding aan de ingelanden langs het Hoerediep ter tafel. Eind januari 1866 heeft het dagelijks bestuur afspraken met de ingelanden gemaakt, die neerkwamen op een vergoeding van twee jaar voor de berging van de uit het diep komende bagger naar een bedrag van Hfl. 125,-- per ha
Bij besluit van 27 april 1866 keurden GS het bestek goed, op voorwaarde echter dat de wallen een glooiing van ten minste 5/4 op 1 zouden krijgen. De voorzitter van het waterschapsbestuur, jhr. Eiso de Wendt Alberda van Ekenstein, stak zijn ongenoegen over die fnuikende voorwaarde niet onder stoelen of banken, omdat deze tot onteigening van grond van ingelanden en tot uitstel van het werk zou leiden. Het dagelijks bestuur besloot op 30 april bovengenoemde voorwaarde te negeren. Het algemeen bestuur (hoofdbestuur aangevuld met de leden van de onderdeelsbesturen) stelde op 28 mei voor de glooiing van de wallen een minimale verhouding van 1 op 1 vast. Diezelfde dag nog is de aanbesteding gehouden, waarbij als laagste inschrijver R. Zwolsman te Kuinre uit de bus kwam met een som van Hfl. 11.840,--.
Het Hoerediep is in 1866 gegraven, beter gezegd hergraven. In januari 1867 kwam nog een nota van overbouw van Zwolsman ad Hfl. 880,06 binnen, die op voorstel van de opzichter is voldaan.
Inmiddels had het bestuur zich over het graven van het Nijsloterdiep gebogen en besloten dat werk tot 1868 uit te stellen. Door omstandigheden is het project op de achtergrond geraakt. Naar aanleiding van vragen in de vergadering van provinciale staten in december 1873 over de uitvoering van de in het reglement van Westerkwartier genoemde werken ontving het waterschap in januari 1874 een brief van gedeputeerde staten met de opdracht de graving van het Nijsloterdiep en de Kommerzijlsterbinnenrijt (Het Kommerzijlsterdiep) in 1874 ter hand te nemen. Het bestuur van het waterschap reageerde vlot: zonder omwegen werd het werk in de begroting voor 1874/1875 opgenomen
De regeling van een vergoeding voor de grondberging leek nog roet in het eten te gooien, aangezien de ingelanden uit vrees voor de ontvangst van slechte aarde of veengrond aanzienlijke bedragen van het waterschap eisten. Het hoofdbestuur is echter in de bijeenkomst met de ingelanden op 4 mei 1874 zonder slag of stoot akkoord gegaan met de gevraagde vergoedingen, die uiteenliepen van Hfl. 1.500,-- tot Hfl. 3.000,-- per hectare!
De kort daarop gehouden aanbesteding werd een mislukking, omdat alle inschrijvingen ver boven de begroting lagen. In juli is het werk voor Hfl. 46.500,-- onderhands uitbesteed aan L. Westmaas te Strijen en consorten, die beide diepen in twee gedeelten in 1874 en 1875 hebben uitgevoerd.
In het archief van het waterschap Westerkwartier (1863-1994) is betrekkelijk weinig over het onderhoud van beide diepen na 1875 te vinden. In inv. nr. 751 zitten bestekken van 1902 en 1903/1904 voor het baggeren van beide objecten, nr. 873 is een bestek voor het baggeren van een geul in beide diepen vanaf de spoorbrug tot het punt van samenkomst in 1941, en nr. 875 bevat tekeningen en plannen voor het maken van een nieuwe verbinding tussen het Hoerediep en het Van Starkenborghkanaal, alsmede het omleggen van het Hoerediep en het Niezijlsterdiep ten westen van Niezijl, 1945 en 1950. Beide diepen zijn voorts in de jaren 1964, 1976 en 1992 geheel of gedeeltelijk gebaggerd.
Waarman en zijl
De waarman was in de provincie Groningen de gebruikelijke benaming van de bediener en de persoon belast met het dagelijks onderhoud en toezicht van een zijl. *  Voor het onderhoud van de zijl vanaf het water maakte hij gebruik van een klein bootje, doorgaans een ‘zijlbol’ genoemd. Bij vorst moest de waarman ‘ijzen’, d.w.z. de doorgang van de zijl ijsvrij maken.
Zijlen als de Aduarderzijl en de Winsumer- en Schaphalster zijlen waren van oorsprong zeer onderhoudsgevoelige objecten: een houten constructie liggende op het punt waar het zoete binnenwater en het zoute buitenwater samenkomen: stroming van binnenwater, en dagelijks tweemaal eb en vloed van het buitenwater. Vandaar dat in de akte van 1464 houdende allerlei bepalingen voor het besturen van het Winsumer- en Schaphalsterzijlvest voorschriften zijn opgenomen over de verplichte hulp van ingelanden aan de waarman. *  Na verloop van tijd is de hulp van personen (buiten bezwaar van de schatkist van het zijlvest) blijkbaar afgeschaft. In het eerste resolutieboek van het Winsumer- en Schaphalsterzijlvest, dat op 1 mei 1616 begint, komt op 11 juni 1617 het besluit tot aanstelling van een timmerman voor, die belast is met het onderhoud van de zijlen. * 
Een zijl is oorspronkelijk een constructie, die alleen functioneert als middel van het afstromen van overtollig water. Een zijl hoefde dus geen deuren te hebben, een afsluitbaar gat in het waterschot was voldoende. Door dat gat kon zonodig ook wel eens zout water worden ingelaten, maar dan alleen op bevel van de overste schepper (voorzitter van het bestuur). Het inlaten van zout water door enige ingelanden, zonder medeweten van de waarman en zonder opdracht van de overste schepper van het Winsumer- en Schaphalsterzijlvest op 15 september 1693 heeft een rechtszaak ten gevolge gehad, die van 1695 tot 1727 (met afwikkeling tot 1729) heeft geduurd. * 
Zulke langdurige processen hebben te maken met de eigenaardige rechtsgang. Deze zaak, die alleen het zijlvest aanging, bleef binnen de rechtspraak van de zijlvesten zelf, namelijk in eerste instantie het Winsumer- en Schaphalster zijlvest, (met de zon mee) beroep op het Zijlvest der Drie Delfzijlen, en (met de zon mee) beroep op het Aduarderzijlvest.
In het binnenland waren ook zijlen, zoals ten noorden van Bedum op de kruising van de Wolddijk met het afwateringskanaal naar Onderdendam (later: trekdiep / Boterdiep). Ten behoeve van de scheepvaart was hier een overtocht, in Holland ‘overtoom’genoemd, gemaakt, waarmee platbodems, dus kleine scheepjes, van het ene in het andere water konden worden overgezet. In het kader van de aanleg van trekvaarten door de provincie vanaf ca. 1660 zijn verscheidene binnenlandse zijlen vervangen door verlaten, die ten dienste stonden van de afwatering en de scheepvaart.
De zijlen bij de kust zijn op den duur ook vervangen door verlaten, waarbij de oorspronkelijke benaming (‘zijl’) bewaard gebleven is. De Noordpolderzijl (1811) was vooral gebouwd voor de afwatering van de Noordpolder; op de kentering van eb en vloed mocht er doorvaart plaats vinden. Alleen de voogd van Rottumeroog mocht verder gebruik maken van de zijl.
Verstening van termen komt ook voor bij de benaming van bruggen: zeer veel tillen, die vroeger inderdaad in de winter uit elkaar werden genomen en droog opgeslagen, zijn til blijven heten, ook al waren ze allang door een vaste brug vervangen, bijvoorbeeld de Steentil over het Aduarderdiep
Overzetveer
Ten noorden van het waarhuis te Aduarderzijl hebben aan de Reitdiepsdijk enige kleine huisjes gestaan. Hier was een voetveer over het Reitdiep, ten bate van het waterschap Westerkwartier. Op de Provinciale Atlas van de provincie Groningen, kaart nr. 62, verkend in 1905, komt het voetveer niet voor.
In 1873 is een huisje bij de overvaart aangekocht; de verpachting van de overzetterij op 7 april 1873 is mislukt, omdat zich geen gegadigde aanmeldde. *  Op 12 mei 1873 meldt de voorzitter dat Hamming voor de afstand van de overvaartsgelden van mei 1873 tot mei 1874 Hfl. 45,-- zal genieten. *  Deze was dus waarman en overzetter. In 1873/1874 is A. Siekman overzetter geweest, en vanaf 1874 A.W. de Vries te Garnwerd; volgens de rekening over 1875/1876 was er een pachtcontract voor 1874-1877. *  De opbrengsten in de voorgaande jaren waren: 1872/1873 per maand / nihil; 1873/1874 huishuur overzetterij Hfl. 81,--; rekening 1874/1875 ontbreekt; 1875/1876 Hfl. 101,665. In 1877/1878 en 1878/1879 zijn geen opbrengsten geboekt; 1879/1880 Hfl. 30,-- woning met overvaart; vanaf 1880/1881 D. Aalfs voor woning met overvaart Hfl. 70,--; 1884/1885 Hfl. 50,--. Vanaf 1885/1886 wordt de opbrengst van landhuur, sluis en overvaartsgelden met twee woningen in één bedrag geboekt. * 
Het overzetveer is tot 1930 blijven bestaan blijkens de verleende concessies.
Waterschapshuis te Zuidhorn
Het betrekken van of de bouw van een eigen waterschapshuis is in de gecombineerde vergadering voor de behandeling van de begroting voor 1902/1903 op 12 januari 1903 onder nr. 8 c door de voorzitter ter sprake gebracht. *  Het gaat om de belegging van buitengewone ontvangsten, ‘te besteden tot aankoop of stichting van een eigen gebouw voor het waterschap te Zuidhorn.’ Uit deze opmerking van de voorzitter spruiten vragen voort omtrent het hebben van een brandvrije kast en/of een kluis voor de bewaring van de voornaamste stukken van het archief. Over het laatste komt later nog wel iets in de notulen voor; dan blijkt dat in de gehuurde ruimten van Grommers geen kluis kan worden gebouwd of aangebouwd. Pas op 11 september 1908 is besloten tot de bouw van een nieuw huis (zie inv. nr. 7).
Het waterschapshuis is geopend op 4 oktober 1909 in het bijzijn van de Commissaris der Koningin, de griffier van provinciale staten, het oudste lid van het college van GS, L.H. Dijkhuis, de burgemeester ven de gemeente Zuidhorn, de aannemers, het gehele bestuur van het waterschap. In de openingstoespraak gaat voorzitter G.A. Talens o.a. in op de plaatsen van vergadering vanaf 1864. In het nieuwe gebouw kan het archief van het waterschap goed geborgen worden. Toespraak van de Commissaris der Koningin, mr. C.C. Geertsema, met een historische verhandeling over de zijlvesten, dijkrechten en waterschappen. Officiële opening door de Commissaris der Koningin. Dankwoord van de voorzitter, waarin hij aanhaalt een spreuk voorkomende op een stuk hardsteen in de toren van het (in 1903 afgebroken) Huis ten Dijke te Pieterburen: ‘Dit huis sta tot een mier de zee gansch uit zal zuipen, en dat een schildpad zal om heel de wereld kruipen.’ Het lid van het hoofdbestuur H.D. Aalfs bracht een toepasselijk gedicht naar voren, waarna het gebouw werd bezichtigd. Hierna nog enige toespraken en gedichten
In 1908 was getracht een smederij naast hotel Grommers aan te kopen.
In 1908 was getracht een smederij naast hotel Grommers aan te kopen.
Het waterschapshuis is in 1927, 1949, 1958 en 1970 intern verbouwd; de verbouwing van 1970 was noodzakelijk ivm de uitbreiding van het bestuur (aanhechting 2e afd.!), de dienstwoning van de secretaris moest ervoor wijken. In 1972 is een tekening gemaakt voor een grote aanbouw als kantoor in de achtertuin; dit is vermoedelijk wegens de nabijheid van de erven van de buren niet doorgegaan. Het gebouw c.a. is op 29 december 1980 aan TAUW BV verkocht.
Ten noorden van het Niekerkerdiep bij Briltil beschikte het waterschap sinds 1921 en 1924 over grond en opstallen voor de buitendienst. Hier is in 1980 een nieuw waterschapshuis tot stand gekomen. * 
Zilveren voorwerpen van het Aduarderzijlvest
In de serie Ingekomen missives is onder nr. 1.864/38 een lijst aanwezig van de eigendommen van het Aduarderzijlvest. *  Hiertoe behoren onder andere 24 zilveren lepels, vorken en messen, en te Aduarderzijl een praam of zijlbol, en een boot met toebehooren voor het overzetveer. De bodebus wordt waarschijnlijk aangeduid als ‘bij J. Meinema te Dorkwerd ’t wapen van den bode’. Van de overige zijlvesten zijn geen zilverwerk of losse voorwerpen overgenomen.
Het hoofdbestuur heeft op 29 mei 1865 besloten de zilveren en andere voorwerpen van het voormalige Aduarderzijlvest publiek te verkopen.18 Na publicatie in de beide Groninger Couranten zijn op 28 juli 1865 deze in het openbaar verkocht. De opbrengst was Hfl. 804,65.
Verpachting van grasgewas van stroken grond langs het Aduarderdiep
Het waterschap Westerkwartier verpachte het grasgewas van stroken langs het Aduarderdiep aan derden. Vanaf 1871/1872 betaalde de gemeente Hoogkerk voor grasgewas Hfl. 30,-- per jaar, de gemeente Ezinge vanaf 1875/1876 Hfl. 50,-- per jaar en A.D. Wijma nog Hfl. 25,-- per jaar (zie inv. nr. 439). De laatste had ook enige malen een bijdrage verleend aan de werken aan de boorden van het Aduarderdiep. Uit de rekening 1876/1877 blijkt dat van de gemeente Hoogkerk Hfl. 30,-- is ontvangen, in 1877/1878 van de gemeente Ezinge 100,--, in 1877 van de gemeente Hoogkerk Hfl. 30,-- en in 1877 van A.D. Wijma Hfl. 25,--. *  Op verzoek van de gemeente Aduard heeft die gemeente in 1878 de pacht van het grasgewas van A.D. Wijma overgenomen. Tussen 1878/1879 en 1899/1890 is de opbrengst van het totaal Hfl. 130,--. *  Tussen 1900/1901 en 1916/1917 is de opbrengst in het totaal Hfl 155,-- *  Tussen 1917/1918 en 1919/1920 is de totale opbrengst Hfl. 203,--. *  Tussen 1920/1921 en 1930/1931 is de opbrengst in het totaal Hfl. 228,--. *  Vanaf 1931/1932 betaald de gemeente Aduard Hfl. 44,--, Hoogkerk Hfl. 30,-- en Ezinge Hfl. 40,-- per jaar aan pacht. *  Vanaf 1934/1935 betalen de gemeenten respectievelijk Hfl. 22,--, Hfl. 30,-- en Hfl. 40,--. *  In de periode 1936/1937 – 1942/1943 betalen se respectievelijk Hfl. 22,--, Hfl. 30,-- en Hfl. 20,--. * 
De gemeente Aduard haakt per 1943 af en de gemeenten Ezinge en Hoogkerk betalen nog onregelmatig tot 1955/1956 respectievelijk Hfl;. 20,-- en Hfl. 30,-- per jaar. Daarna is deze zaak blijkbaar verlopen. *  ZR>De drie gemeenten bestreden de aan het waterschap te betalen bedragen uit de opbrengst van de verpachting van hun wegbermen. In 1928/1929 zijn de boorden erg aangetast door snel varende schepen, de gemeenten hebben het waterschap bijgestaan in het herstel.
Verpachting van grasgewas langs de Drentsche laan
Het waterschap Westerkwartier verpachte het grasgewas langs de Drentsche laan, later de Peizerstraatweg genoemd. Vanaf 1867/1868 is het groenland, in totaal groot 2.32.83 ha., ieder jaar verpacht; de opbrengsten liepen uiteen van Hfl. 388,05 tot Hfl. 196,185. *  Opbrengst vanaf 1884/1885, van ca. 2 ha., Hfl. 268,-- tot Hfl. 145,--. *  Opbrengst vanaf 1904/1905, van 1.78.34 ha., Hfl. 284,-- tot Hfl. 193,--. *  Volgens de rekening over 1911/1912 zijn de percelen kadastraal bekend Groningen, sectie C, nrs. 4.586, 4.587 en 4.589, en Hoogkerk, sectie C, nr. 732 (deels) samen 1.29.00 ha., aan de Nederlandsche Tramwegmaatschappij verkocht. * 
Opbrengst vanaf 1912/1913, van 0.49.34 ha. van eenzelfde pachter, Hfl. 70,-- per jaar, 1918/1919 Hfl. 90,-- en 1919/1920 Hfl 100,--. *  In 1920 is het restant in de gemeente Groningen verkocht; van de opbrengst zijn stroken grond langs het Niezijlster- en Lettelberterdiep aangekocht. *  Een restantje van het groenland, opgegaan en deel uitmakend van de Zuiderweg te Hoogkerk, is in 1973 door de gemeente Groningen aangekocht. * 
Afwatering van gronden buiten de grenzen van het waterschap gelegen
Van tijd tot tijd vindt men correspondentie en besluiten over de afwatering van gronden in Groningen, Friesland en Drenthe op de boezem van het waterschap Westerkwartier. Daaruit blijkt dat de grenzen aan de zuid en zuidwestzijde van het waterschap geen natuurlijke grenzen waren. * 
De mogelijke oprichting van en de afwatering van Het Oosterland (1913) komt voor het eerst in de notulen van het hoofdbstuur voor op 28 oktober 1910 (zie inv. nr. 7). Bij besluit van het hoofdbestuur d.d. 27 november 1914, goedgekeurd door GS 11 februari 1915, is een overeenkomst met Het Oosterland gesloten voor de afwatering op het waterschap Westerkwartier tegen betaling van Hfl. 250,-- per jaar. Eveneens op 27 november 1914 is besloten de afwatering van ‘de polder’ Lappenvoort onder de gemeente Eelde toe te staan voor Hfl. 175,-- per jaar. * 
Het Oosterland heeft in 1951 een eigen bemalingsinstallatie gebouwd.37 Per 1 november 1951 vindt er geen afstroming meer plaats op het waterschap op Westerkwartier.
Verbetering van watergangen
In de jaren dertig, veertig en vijftig van de twintigste eeuw zijn door de Nederlandsche Heidemij Maatschappij en de Grontmij met Rijkssubsidie tal van watergangen in het boezemgebied hergeprofileerd. Voor een deel hadden deze watergangen geen naam; ze kwamen in de legger niet voor. Het logische vervolg op de herprofilering was het besluit van het hoofdbestuur tot hoofdwatergangverklaring, waarbij de nieuwe hoofdwatergangen een vaste naam kregen en pandplichtig werden. In de dossiers alsmede in de serie Ingekomen stukken ontbreken de door GS goedgekeurde besluiten nogal eens, waardoor zonder vergelijking met de legger niet duidelijk is of de procedure is doorgezet. Een tweede stap is de overneming van het onderhoud door het waterschap tegen de betaling van een afkoopsom door de gewezen pandplichtigen (zie inv. nrs. 896 en 901).
Bij deze kleinschalige verbeteringswerken is dikwijls meer dan één watergang tegelijk hergraven, waardoor het zicht op de watergangen wordt vertroebeld. Opvallend is in Westerkwartier de ongelukkige naamgeving van tochten, zoals de Lindstertocht, de Lindsterzijtocht, de Lindsterdwarstocht en de Verlengde Lindsterzijtocht.
De organisatie van het waterschap Westerkwartier
Geschiedenis van het archiefbeheer
Inhoud en structuur van het archief
Aanwijzingen voor de gebruiker
Bijlagen
Literatuuropgave
Lijst van gebruikte archivalia
Lijst van afkortingen

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van het archief van het waterschap Westerkwartier
Bewerker:
K.A.M. Engbers en A.L. Hempenius.
Behoort tot collectie:
Waterschap Noorderzijlvest
Laatste Publicatie:
2010
Laatste uitvoer:
08-09-2023
Omvang:
26,62 m. standaard archiefberging
Soort archiefmateriaal:
Normale geschreven en gedrukte bescheiden, daarnaast kaarten.
Taal van het materiaal:
Nederlands