Uw zoekacties: Parochie van de Heilige Willibrordus te Sappemeer, 1705 - 1969

166 Parochie van de Heilige Willibrordus te Sappemeer, 1705 - 1969 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Het Katholicisme in de provincie Groningen na de reductie
2. Bestuur en instellingen binnen de statie en parochie
3. De pastoor
4. Het kerkbestuur en schoolbestuur
5. Het armbestuur
166 Parochie van de Heilige Willibrordus te Sappemeer, 1705 - 1969
Inleiding
5.
Het armbestuur
ead-typering:
bioghist
Organisatie: Groninger Archieven
Een uitvoeriger exposé verdient de tegenwoordig niet meer bestaande parochiele armenzorg. Vóór 1795 werd, zoals boven vermeld, de armenzorg behartigd door de gereformeerde diakoniën. Zij traden op voor allen, ongeacht de religie. In de loop van de 18e eeuw zien we dat ook Roomse armbesturen ongestoord hun werk kunnen doen en ditzelfs verplicht zijn willen hun staties geduld worden door de overheid. Na de omwenteling in 1795 werden de geestelijke kantoren door de overheid overgenomen en men wilde snel een begin maken met het opstellen van een uniforme wet die de armenzorg over het gehele land zou regelen *  . Het duurde echter tot 1818 voordat zo'n regeling kwam. De armenzorg bleef primair de taak van de kerken. De onderscheiden kerkgenootschappen bleven voor hun eigen armen verantwoordelijk. Slechts zij die niet aangesloten waren bij een kerk konden steun vragen bij de overheid. In de meeste gevallen worden ze doorverwezen naar het kerkelijk armbestuur dat in zo'n geval subsidie genoot van de gemeente waar de hulpbehoevende verblijf hield.
Deze aanvullende taak van de overheid komt o.a. tot uiting in het reglement op het armwezen voor de provincie Groningen van 16 juli 1832, waarin artikel 7 luidt "zo de hulpmiddelen ontoereikend zijn (van de kerkelijke instellingen, V.B.), komt in de tweede plaats daarbij een subsidie van de burgelijke gemeente" *  . In 1854 werd middels een nieuwe wet de taak van de overheid ietwat uitgebreid. Ze hield toezicht op de armenzorg en greep via de burgelijke armbesturen in als de hulp van kerkelijke en particuliere instellingen ontbrak. Deze wet veronderstelde een maatschappij die overwegend bestond uit familiegemeenschappen, die de behoeftige leden de nodige bestaansmiddelen konden verschaffen. Wanneer deze familiegemeenschappen deze lasten niet meer konden dragen, kon door de barmhartigheid van de kerken of particuliere instellingen in het nodige worden voorzien. Door de toenemende verpaupering van de arbeidsbevolking vooral in de industriegebieden bleken de kerken en particulieren steeds minder in staat te zijn om de armenzorg op te vangen *  . Juist tegen het einde van de negentiende eeuw zien we ook in de Veenkoloniën een sterke stijging van het aantal armen *  .
In vele gevallen worden dan de hulpbehoevenden die een beroep deden op hun kerkgenootschap doorverwezen naar het burgerlijk armbestuur. De hulp die geboden werd bestond uit giften in natura of een kleine wekelijkse toelage. In de winter werd turf uitgedeeld en bij slechte oogsten of stijgende voedselprijzen had wekelijks een aardappel-of brooduitdeling plaats. De behoeftige ouden van dagen werden soms opgenomen in diverse armhuizen. De organisatie voor de armenhulp werd bij de verheffing van de statie tot parochie in 1855 uniform geregeld. Op 18 januari van dat jaar werd het Reglement van kracht voor de parochiale Armbesturen in het aartsbisdom Utrecht. Volgens dit reglement staat het armbestuur onder het kerkelijk gezag en toezicht van de aartsbisschop *  . Het aantal leden van het armbestuur, de zgn. armmeesters, wordt door hem bepaald. Voor de parochie van de H. Willibrodrdus werd het aantal vastgesteld op vier. De pastoor van de parochie is de gedelegeerde commissaris van de aartsbisschop in het armbestuur en heeft een raadgevende stem. Als taakomschrijving vermeldt artikel 28 "dat het Parochiaal Armbestuur zorgt voor zo verre de middelen toelaten, voor de ondersteuning van de armen en de hulpbehoevenden die woonachtig zijn in het gebied van de parochie". De hulp was voornamelijk materieel. De middelen worden verkregen uit de giften en legaten of de opbrengst van eigen goederen. In 1860 bestond dit laatste uit 65,38 are bouwland en een armhuis, beiden gelegen aan de Kleinemeersterstraat *  .
In 1877 werd in Hoogezand een huis gekocht van T.J. Eilers dat dienst ging doen als armhuis en St. Jozefstichting werd genoemd. Dit laatste armhuis werd geleid door enkele zusters uit Paderborn maar na moeilijkheden met het armbestuur over de financiële afspraken vertrokken zij weer in 1882 *  . Hierna werd een echtpaar aangetrokken dat de huishouding en de dagelijkse leiding op zich nam. Deze periode tot 1910 is de meest aktieve periode geweest voor het parochiaal armbestuur. Langzaamaan won echter de overtuiging veld dat de overheid aktief moest ingrijpen ter bescherming van de sociaal- en economisch zwakkeren. Zij begaf zich op de weg van de Sociale Politiek. Tegen deze achtergrond groeide ook de behoefte om de wettelijke regeling van de armbestruren meer in overeenstemming te brengen met de veranderende omstandigheden en opvattingen. Dit leidde in 1912 tot een nieuwe armenwet (wet van 27 april 1912, Stb. 165). Deze wet maakte het de overheid mogelijk om evenals de kerkelijke en particuliere instellingen de armenzorg aktief te beoefenen. Nieuw was het feit dat de ondersteuningen door de overheid en de kerkelijke en particuliere instellingen elkaar niet meer uitsloten; degene die geldelijk ondersteund werd door de overheid kon daarnaast bijvoorbeeld in natura hulp krijgen van de kerkelijke armbesturen *  .
Om toch enigszins coördinerend te kunnen werken werd in de wet van 1912 de mogelijkheid geschapen in de onderscheiden gemeenten Armenraden op te richten die bestonden uit vertegenwoordigers van de verschillende armbesturen en liefdadige instellingen.
Het hoofdaccent van de armenzorg kwam te liggen bij de door de overheid gesubsidieerde en gereglementeerde burgerlijke instellingen. Door het toenemend aantal armen en de gecompliceerdheid van de armenzorg en de daarmee gepaard gaande stijging van kosten voor kerkelijke armbesturen zien wij de rol van het langzaam naar het tweede plan verdwijnen. In 1913 wordt het armhuis in Hoogezand opgeheven. Het armhuis in Kleinemeer onderging in 1923 hetzelfde lot *  . De beschikbare gelden worden dan aangewend voor de leniging van de noden van de huiszittende armen, die in bijzondere gevallen een aanvulling krijgen op hetgeen zij ontvangen van het burgerlijk armbestuur. De taak van het rooms-katholieke armbestuur valt na verloop van tijd geheel weg. Steeds meer raakt men er van overtuigd dat het verlenen van bijstand een overheidstaak is. De liefdadigheid wordt niet meer als een gunst ervaren, maar vaak als een volkomen uit de tijd zijnde vorm van armenhulp. De Algemene Bijstandswet is het resultaat van deze mentaliteitsverandering. Overheidshulp is een recht geworden en de inhoud van de armenzorg op parochiaal vlak verschuift meer naar geestelijke hulp. In 1965 wordt in Sappemeer het armbestuur, in navolging van meerdere parochies in het bisdom Groningen, opgeheven en haar rechten en plichten worden overgedragen aan de nieuw opgerichte Parochiale Charitas Instelling, die het karakter draagt van algemene dienstbaarheid *  .
6. Het terrritoir
7. Het archief en de verantwoording van de inventarisatie
Bijlagen
Lijst van pastoors

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van de archieven van de Heilige Willibrordus te Sappemeer
Bewerker:
M.W. van Boven
Behoort tot collectie:
Rijk
Laatste Publicatie:
1974
Laatste uitvoer:
20-08-2021
Omvang:
2,4 m standaardarchiefberging