Uw zoekacties: Heilige Geestgasthuis, 1284 - 1955

1473 Heilige Geestgasthuis, 1284 - 1955 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding

Van het archief van het Heilige Geest Gasthuis is in den loop der tijden blijkbaar veel verloren gegaan, zoodat uit de overblijfselen slechts een zeer gebrekkige geschiedenis is op te bouwen. Speciaal de grijze monumenten uit een ver verleden gingen te niet, en slechts enkele sporen wijzen nog op de kindsheid der stichting. Het zijn vooral de oorkonden, die nog van dat verleden getuigen. Het oudste aanwezige charter is van 1284, doch daar uit den inhoud van dit stuk de band met het archief niet blijkt, kan het moeilijk dienen als bewijs voor het bestaan der stichting in genoemd jaar. Beter bewijs levert een Latijnsche oorkonde van 1319, waar reeds bij een overdracht van landerijen de provisor als kooper optreedt voor het convent. De vroegere archiefregeling is echter voor ons onnaspeurlijk geworden. Wel vindt men op verschillende oorkonden oude nummers terug, maar de sleutel tot die regeling in een cartularium of in oude inventarissen ontbreekt. Een staatboekje uit het jaar 1587 van "alle upkomstein ende warrijcheijden" van het convent is het oudste specimen van gevoerde administratie, "het olde Huirsetterboek" (1627 - 1775) het eerste geregeld bijgehouden register, doch de eerste aanwezige rekeningen en resolutien dateeren pas uit het laatst der 17e en het begin van de 18e eeuw.
De charters en losse stukken van het archief, reeds in 1846 ter archievenkamer der stad Groningen gedeponeerd werden in 1883 overgebracht naar het nieuw gebouwde Rijksarchief, terwijl de overbrenging der registers in 1909 en 1910 volgde. Het is thans op de gebruikelijke wijze geordend en geïnventariseerd met inachtneming van de voorschriften der Handleiding. De stukken, die blijkens daarop aangebrachte aanteekening in het archief werden gevonden, doch waarvan de betrekking tot dit archief niet kon worden aangetoond, zijn vereenigd in een appendix, die op gelijke wijze is ingedeeld als de inventaris zelf.
In het oudste gedeelte van den inventaris is de term "convent" gebezigd, als beter passend bij de oude instelling met haar broeders en zusters, in het latere gedeelte de toen gebruikelijke term "gasthuis". De grens is ongeveer te trekken in het midden der 16e eeuw, doch ook daarna komen in de oorkonden beide benamingen nog afwisselend voor. Daar "hofstede" in de charters de betekenis had van "erf, waarop een huis gebouwd werd", evenals het woord "heem", zijn de bezittingen, met deze termen aangeduid, ingedeeld bij de huizen en kamers; waar, "erf" was gebezigd in den zin van "goed" zijn ze gerangschikt onder de landerijen.
Bij het bewerken der regesten is bij beknoptheid van vorm in de eerste plaats gestreefd naar getrouwheid van weergave en volledigheid, zoodat op alle in de oorkonden genoemde punten minstens even de aandacht werd gevestigd. Het scheen mij toch in het belang van topographie en historie, dat bijvoorbeeld de grenzen van bezittingen nauwkeurig werden aangeduid, en ook verdere bezonderheden niet geheel in de oorkonde begraven bleven. Voor den gebruiker zal dit mijn inziens de waarde der regesten verhoogen, terwijl het hem tevens zal aanmoedigen de bijzaken, die hem belangrijk schijnen, in de oorspronkelijke stukken na te gaan. Ook bij het verloren gaan van origineelen is volledigheid der regesten een niet te onderschatten voordeel. Waar echter het regest te lang zou worden, zijn uit praktische overweging verkortingen aangebracht.
Het geringe aantal oorkonden na 1600 heeft geleid tot het opnemen in de regestenlijst van alle charters, origineelen en afschriften.
De namen zijn in hun oorspronkelijke spelling behouden, doch het "domus sanctie spiritus" etc. uit Latijnsche oorkonden, dat toch den toen gebruikelijken term niet weergeeft, is vertaald door het Heilige Geest Gasthuis. Deze moderne benaming is gemakshalve eveneens gebezigd, waarin het regest de oude vorm reeds eenmaal genoemd was.
Van de dorsale aanteekeningen zijn de 18e eeuwsche, als van te jongen datum, niet meer overgenomen.
Om de aanhalingen eenigszins te beperken, is het woord "her" met zijn varianten weergegeven door "heer", dat natuurlijk in den middeleeuwschen zin van ridder of geestelijke moet worden verstaan.
In de Handleiding is het woord "getransfigeerd" nu eens gebruikt in de transitieve betekenis "gestoken door", dan eens in de intransitieve "doorstoken", of wel zijn de beide beteekenissen in één woord veerenigd. Duidelijkheidshalve zij hier opgemerkt dat in deze regesten het woord alleen in de intransitieven zin moet worden opgevat.
Met "aanhangend zegel" wordt hier bedoeld een zegel waarvan de staart door een insnijding van de oorkonde is gestoken. Van "afhangend zegel" wordt gesproken, als een strook van de oorkonde zelf als zegelstaart dienst doet.

Groningen, 1910 (w.g. ) C.E.C. Bruining

De inventaris van het archief van het Heilige Geest Gasthuis van C.E.C. Bruining uit 1910 is in 2009 en 2019 opnieuw bewerkt. In 2009 werd een aantal archiefstukken toegevoegd en andere werden verplaatst naar archieven waarin zij beter thuishoorden. Ook werd de ordening van de beschrijvingen in een aantal gevallen veranderd. In 2019 werd een ongeïnventariseerd deel van het archief beschreven. Die beschrijvingen zijn aan de inventaris uit 1910 en 2009 toegevoegd, waarbij de indeling in rubrieken is gehandhaafd en de oude nummering niet is veranderd. Als gevolg van de wijzigingen in 2009 en 2019 staan de beschrijvingen niet meer in numerieke volgorde.

C. Tromp, 2019
Regestenlijst
Regest 1 , 1284 april 17 (up Maendage na Paesch aght daegen, in ’t jaar onses Heeren duisendt tweehondert vier ende tagtentigh, in tegenwoordigheid van getuigen, daartoe gebeden unde beroepen Heinone de Borkeloo milite, Egberto praefecto in Groningen, Henrico Schulteto de Elathe, Hugone de Aggeren, Frederico genoemet Butziel): Gerhardus Mensinge en de ingezetenen van Zuidlaren verklaren, een overeenkomst te hebben aangegaan betreffende de betaling van tienden op zodanige wijze, dat enige met name genoemde “huisgezinden ofte huijsen" aan Gerhardus voornoemd jaarlijks als tienden zullen opbrengen 70 mud winterrogge en 70 mud mout van haver, met bepalingen omtrent de plaats van levering in gevallen van niet-levering, door welke overeenkomst de inwoners van Zuidlaren, met uitzondering van enige met name genoemde erven, vrij zullen zijn van de opbrengst van alle verdere tienden van genoemde Gerhardus.
Aldus geschreven ofte verdraegen. *  , Gerardo genoemt Spiegel, unde Ludecone genoemt Sickinge, alle vier rationales (of borgemeesteren) in der tijdt der stadt Groningen.
Translaat van een latijnse brief in een vidimus d.d. 1612 Jan. 9 (reg. n°. 294).
Afschrift op papier d.d. 1625 Nov. 1. Het origineel was vermoedelijk gezegeld met de zegels der getuigen Heino de Borkeloo, Egbertus, het zegel der burgemeesters en dat van het landschap Drenthe *  . Inv. n°. 176.
Regest 69 , 1420 Augustus 28 (Gegheven in den jaer ons Heren dusent veerhondert ende twyntich op Sunte Johannes avent decollationis, do Reynolt Hugine, Bruen Clynghe, Henric ten Bruggen ende Dectmar Rengher borgermestere waren onser stad.): Burgemeesteren en Raad van Groningen oorkonden, dat heer Johan Naming, provisor van “den Hiligen Gheeste” voor hen heeft verklaard met consent der broeders en zusters van genoemd convent te hebben verhuurd in eeuwige huur aan Albert van der Halle, “de stede in Gaddinghe strate”, waarop vroeger Albert’s huis heeft gestaan, voor 6 schilden ’s jaars, met bepaling, dat Albert daarop zal zetten een stenen huis, en achter op de “stempinghe” een muur, waarvan het onderhoud zal zijn ten laste van het Heilige Geestgasthuis, met het recht deze hoger te maken. Van af deze muur tot Alberts’ huis moeten vier voet vrij blijven, te zijner beschikking, maar met verbod daarop een privaat of varkenskot te timmeren, terwijl bij verkoop van of rentevestiging op huis en hofstede de “Hilige Gheest” de voorkeur zal hebben. Genoemde “stede” is gelegen aan de westzijde van Gaddinghe strate, aan beide zijden begrensd door het erf van het Heilige Geestgasthuis, terwijl ze zich in het westen uitstrekt tot aan de hof van genoemd gasthuis.
Oorspr., met aanhangend stadszegel en contrazegel (in 2 brokstukken) in bruine was en conventszegel in groene was. Inv. n°. 35.
Met vier transfixen d.d. 1426 Jan. 11 (reg. n°. 81); 1426 Jan. 14 (reg. n°. 82); 1428 Febr. 4 (reg. n°. 87) en 1429 April 3 (reg. n°. 89).
In dorso: hospitalen Sancti Spiritus; m.a.h.: Albert van der Halle; m.a.h.: Johan van Stemphorden; m.a.h. Ludekyn Klockgeter.
Regest 133 , 1458 October 14 (Acta fuerunt hec in Groningen, in ripa ter Ae, sub anno, indictione, mense, die, hora et pontificatu quibus supra, pre sentibus honestis viris Ludolpho de Oderen et Brunone Scherens, Opidanis in Groningen, testibus fidedignis ad premissa vocatis et specialiter rogatis.): “Gherardus Wilden de Scuttorpe, clericus monasteriensis diocesis publ. imp. auct. notarius ac. ord. appr. Traj. adm.”, verklaart dat in 1458, indictie VI, October 14, te ongeveer zes uur, in het 1ste pontificaatsjaar van paus Pius II, ten overstaan van hem, notaris, en de hieronder genoemde getuigen, Johannes Ludekini en Hinricus Bolens, inwoners van Helpman, in het gericht van Seleward der Utrechtsche diocese, in ruil hebben overgedragen aan heer Gotfridus Hermanni, “presbyter” en provisor van het Heilige Geestgasthuis te Groningen, ten behoeve van genoemd gasthuis hun akkers met toebehoren, gelegen ten zuiden van de grote Kamp van dit gasthuis, en aan de hoge zijde begrensd door de akkers van de commendator van Bunne aan de lage zijde door die van Gherardus Segeringe in ’t zuiden en een kleine akker, genaamd de “Weeracker” in ’t noorden, waarvoor Johannes en Henricus voornoemd ontvangen zekere Kamp, genaamd “Kanters Camp”, ten zuiden begrensd door de akkers van Aleijdis Hinkens en ten noorden door die van genoemde Johannes Ludekini, en voorts dat hij, notaris voornoemd, op verzoek van heer Gotfridus van die ruil deze eigenhandig geschreven akte heeft opgemaakt.
Oorspr., met het notarismerk met naam van Gherardus Wilden. Inv. n°. 41.
In dorso: instrumentum quomodo Johannes Ludikens et Hinricus Bolens fecerunt combium quorundam prediorum in Helpman cum provisore Spiritus Sancti etc.; m.a.h.: Weer; m.a.h.: 6.
Regest 146 , 1465 Augustus 28 (Ghegeven in den jaer ons Heren dusent vierhundert vijff ende tsestich up Sunte Johans avent docollationis doe Johan Potter, Wygbolt Lewe, Johan Tedema ende Roloff Huginge borgermestere waren onser stad.): Burgemeesteren en Raad van Groningen oorkonden, dat Gheert Rottide voor hen heeft verklaard, te hebben verkocht en overgedragen aan Scyso Kassens, procurator en Johan Hermanssoen en Clawes van Aelen, voogden ten Hilligen Geest aldaar, ten behoeve der armen 7 stukken land, gelegen op “de zuutesch”, waarvan één stuk “de Krumme acker” genaamd, in “de Oesterwand”, aan beide zijden begrensd door land van Lyse Scaffers, het tweede stuk eveneens op “de Oesterwand”, ten noorden begrensd door land van Lyse voornoemd en ten zuiden door land van Johan Ludekens, het derde stuk in “de Myddelwant”, ten noorden begrensd door land van de erfgenamen van Luloff Sickinge en ten zuiden door land van de priesters “ter Ae”, het vierde stuk in “de Westerwand”, aan beide zijden begrensd door land van Bertolt Wolmerssoen, het vijfde stuk in “de Myddelwand”, ten zuiden begrensd door land van het Heilige Geestgasthuis en ten noorden door land van “de Geestlike Mageden”, het zesde stuk in “de Myddelwand”, ten noorden begrensd door land van het Heilige Geestgasthuis en ten zuiden door land van Lyse Scaffers, en het zevende stuk, eveneens in "de Myddelwand”, ten zuiden begrensd door land van Lyse voornoemd en ten noorden door land van het Heilige Geestgasthuis, van welke eerste 5 stukken de helft toebehoort aan Warner Potterwolt.
Oorspr., met aanhangend stadszegel en contrazegel in groene was. Inv. n°. 50.2.
In dorso: Hillge Geest; m.a.h.: buten Heerpoerte; n°. – XI.
Regest 169 , 1478 Februari 14 (Ghegeven in den jaer ons Heren dusent vierhundert acht ende tsoventich up Sunte Valentinus dach, doe Gosen van Dulk, Johan Tedema, Alert Clant ende Gharmet Allema borgermestere waren onser stad.): Burgemeesteren en Raad van Groningen oorkonden, dat Albert Jarghes voor hen heeft verklaard, in ruil en koop te hebben overgedragen aan de voogden “ten Hilligen Geest” aldaar, ten behoeve van dit convent: ten eerste 2 akkers land, gelegen op “den Zuetessch” halverwege de helling, ten tweede een akker, onmiddellijk daaronder gelegen, met de halve sloot, aan beide zijden begrensd door land van het Heilige Geestgasthuis, ten derde een akker, eveneens op genoemde es, aan beide zijden begrensd door land van Wemele Sickinge, ten vierde een akker op die es, met de halve sloot, ten zuiden begrensd door land van Bertolt Volmers, ten noorden door land van het Heilige Geestgasthuis, ten vijfde een akker in “de Myddelwand”, de “Steenacker” genaamd, aan beide zijden begrensd door land van Galteken Volk te Helpman, ten zesde een akker, eveneens in “de Myddelwand”, aan beide zijden begrensd door land van het Heilige Geestgasthuis, en ten zevende een akker, gelegen in “de Oesterwant” bij de oude galg, ten zuiden begrensd door land van Henric Bolens, ten noorden door land van de vicaris “ter Ae van Sunte Katrinen altaer”, van al welke landen de afmetingen nader zijn omschreven.
Oorspr., met aanhangend stadszegel (brokstuk) in groene was. Inv. n°. 50.5. Met een transfix d.d. 1478 Febr. 22 (reg. n°. 170).
In dorso: die Hillige Geest; m.a.h.: buten Herporte. N°. – LII. –
Regest 187 , 1486 Maart 3 (Gegeven in den jaer ons Heeren dusent vierhondert sess ende tachtentich des Vrijdages voir den Sondage Letare, doe Johan Koenrades, Sweder Kater, Coppyn Jarges ende Roeloff Mepsche borgermestere waeren onsser stad.): Burgemeesteren en Raad van Groningen oorkonden, dat de voogden van “Onsser Liever Vrouwen Kercke ter Ae” aldaar enerzijds en Lyse, weduwe van Herman Tonnendrage(r) anderzijds voor hen hebben verklaard, scheiding te hebben gemaakt in de erfenis van Herman voornoemd in dier voege, dat de voogden ten behoeve van genoemde kerk zullen verkrijgen de oostelijke kamer met hofstede en toebehoren, gelegen aan de zuidzijde van de “Menichvoldige strate”, waaruit echter de zusters “des Olden Conventes” jaarlijks 6 gl. rente en een kan wijn behouden, terwijl aan genoemde Lysse zal worden toebedeeld de westelijke kamer met hofstede en toebehoren, naast eerstgenoemde kamer gelegen, waaruit de zusters voornoemd 3 Arnhemse gl. erfelijke rente behouden; voorts zullen genoemde voogden met Lyse gebruiken en onderhouden de gang aan de oostzijde der kamers, het privaat en de put, terwijl genoemde Lysse een vrije toegang zal hebben tot die put achter over het erf der voogden, en eindelijk hebben genoemde voogden ontvangen 60 Arnhemse gl., met recht van afkoop der rente voor elk van hen, al hetwelk Herman voornoemd aan genoemde kerk heeft geschonken, “voir enen ewigen testamente”. Genoemde kamers zijn ten oosten begrensd door het huis van wijlen “Herman upter Lanen”, ten westen door dat der erfgenamen van Albert Smit en ten zuiden door huis en erf van Elletken Huynge, waarop genoemde put gelegen is.
Oorspr., met aanhangend stadszegel en contrazegel in groene was. Inv. n°. 27.1. Met een transfix d.d. 1511 Aug. 28 (reg. n°. 206).
In dorso: Lyse Herman Tonnedragers weduwe (doorgehaald). m.a.h.: Jarch Vrese. m.a.h.: item de kamer in Mannychvoldyghe strate. n°. 64.
Regest 216 , 1524 Februari 19 (Gegeven in den jare onses Heren dusent vijffhundert veer ende twyntich Vrijdages na Valentini, do Peter Sickinge, Luloff Coenrades, Remt Duers ende Lubbert Clant borgemestere weren onser stadt.): Burgemeesteren en Raad van Groningen oorkonden, dat Clawes Scaffer, burgemeester, enerzijds en “mester Bunne Alberda, provisor, Wyllum Wicheringe, Lubbert Koninck, Claes Hinricks, vogede in der tijt in dat convent des Hilligen Geestes” anderzijds voor hen hebben verklaard, met elk ander te hebben aangegaan een vaste erfwissel in dier voege, dat genoemde Clawes aan voogden voornoemd ten behoeve van het convent in ruil en koop overdraagt een ven land, gelegen buiten “der Ae poerte” bij Doingehoerne – waarin 10 grazen liggen van Hinrick Hopenbinder – zich westwaarts uitstrekkend tot Hogerkerckendeep en ten oosten begrensd door de weg, ten zuiden door land van Roloff Huijnge, ten noorden door land van “mester Johan van Beijlen”, en voorts 4 grazen land buiten dezelfde poort, waarbij 8 grazen liggen, toebehorend aan de kinderen van wijlen Peter Jarges en aan Gert Wycheringe, en die ten noorden begrensd zijn door land van Doetgen Mepsche, ten zuiden door land van het convent “van der Apel”, ten westen door land van Wygbolt Lewe, terwijl provisor en voogden van genoemde Clawes overdragen een stuk land, gelegen aan het uiteinde buiten de “Hogenwal” bij de Groenenborch, en voorts 5 grazen land, ten zuiden begrensd door de “Hoghe wal”, met bepalingen over het doorlopen der huur en het behoud van een uitweg voor het Heilige Geestgasthuis.
Oorspr., met aanhangend stadszegel en contrazegel in groene was. Inv. n°. 36.
In dorso: de Hillighe Gheest. m.a.h.: de brieff tusken Clawes Scaffer ende der Convente.
Regest 240 , 1547 April 20 (Gegeven in den jaere unses Heren dusent viffhundert soeven ende veertich den twyntichsten dach Aprilis, do Everdt Mepsche, Reijnt Albarda, olde Johan Hoernken ende Johan Sickynge borghermestere weren unser stadt.): Burgemeesteren en Raad van Groeninghen oorkonden, dat heer Johan Frederici, provisor, en Geerdt Buijninck en Albart van Sitteren, voogden van “des Hillighen Gheestes convent” aldaar enerzijds en Jurgen Jarges anderzijds voor hen hebben verklaard, een ruiling van land te hebben aangegaan in dier voege, dat provisor en voogden ten behoeve van genoemd convent zullen verkrijgen 21 grazen land, gelegen aan het eind van “de Lane” in drie opeenvolgende vennen, en ten oosten begrensd door de Wolvesdijck, ten zuiden door land van Jurgen voornoemd, ten westen door 11 grazen van het Heilige Geestgasthuis zelf, ten noorden door land van Sissinge, onbezwaard met het onderhoud van de laan, en bovendien de halve Wolvesdijck met een gemeenschappelijke uitweg, terwijl Jarges zal verkrijgen 15 “manne mat” hooiland, gelegen bij den “Hoerenschen dijck” en genaamd “ynt onlandt”, in 5 stukken, waarvan 3 ten westen zijn begrensd door zijn (Jurgen’s) “nije hoff”, ten noorden door het land der kinderen van wijlen Geerdt Wicherynge, ten oosten over het diep door “dat oester maer”, ten zuiden door onverdeeld land van Alijt Gruses en burgemeester Everdt Mepsche, en de 2 overige ten oosten over het diep door “dat oester maer”, ten zuiden door 11 “swaet” van Johan Drewes, ten westen door het land der pastoors van “Sunte Marten” en ten noorden door dat van Peter Jarges, met wederzijdse beloften van vrijwaring.
Oorspr., met aanhangend stadszegel en contrazegel in groene was. Inv. n°. 49.
In dorso: de Hillighe Gheest. m.a.h.: van Georgien Jarges. m.a.h.: de XXI grase landes myt de helleft van den Wolvesdijck. N°. – LXII.
Regest 242 , 1548 September 12 (Gegeven in den jaere unses Heren dusent viffhundert acht ende veertich Woensdaghes post Nativitatis Marie, do Eltet tho Lellens, Everdt Mepsche, Reijnt Albarda ende Albart Jarges borgermestere weren unser stadt.): Burgemeesteren en Raad van Groninghen oorkonden, dat “mester Johan Ulgar Marissinck”, provisor, en Jurgen Jarges, Geerdt Buijninck en Albart van Sitteren, voogden van “des Hillighen Gheestes convent” aldaar voor hen hebben verklaard, in erfwissel te hebben overgedragen aan Johan Schatter een ven land van 7 grazen, gelegen in “Heijnge Lemmerick”, met een weg door “Jacopinere landt”, welke ven ten noorden is begrensd door land van Hinrick Ulgar en de kinderen van Roleff Huijnge, ten zuiden door “de Jacopiners”, ten oosten door “dat maer” en ten westen door land van Hinrick voornoemd, terwijl Johan Schatter aan provisor en voogden ten behoeve van genoemd convent overdraagt een land van 11 grazen bij “Hoijtijnghe hues”, ten noorden begrensd door des convents "Jonge koe venne", ten zuiden door des convents 13 grazen “over dat maer”, ten oosten door des convents “olde koe venne” en het land van Berendt Grues en zijn “hulpers”, en ten westen door des convents “Swijne venne” en 6 grazen voor Canter, met werderzijdse belofte van vrijwaring.
Oorspr., met aanhangend stadszegel en contrazegel in groene was. Inv. n°. 56.9.
In dorso: de Hillighe Gheest. m.a.h.: van de XI grase landes te Hoijtijnghe. m.a.h.: teghen Johan Scatter ghewisselt. N°. XXVI.
Regest 248 , 1552 December 14 (Gegeven in den jaere unses Heren dusent vijffhundert twie ende vijfftich altera Lucie virginis, doe Eltet tho Lellens, Reijnt Albarda, Albart Jarghes ende Uffko Uffkens borghermestere weren unser stadt.): Burgemeesteren en Raad van Groeninghen oorkonden, dat “mester Johan Ulgar Maarissinck” provisor, en de voogden van “des Hillighen Gheestes convent”, aldaar voor hen hebben verklaard, vanwege genoemd convent in erfwissel te hebben overgedragen aan Hijlbrant Grues en Anna, zijn huisvrouw, 11 grazen land, gelegen buiten Cranepoerte aan de “Doenghe horne”, onverdeeld in een ven van 21 grazen, waarvan de overige 14 grazen toebehoren aan de kinderen van wijlen Frans Sissinghe, zich oostwaarts uitstrekkend tot aan de Herenwech, westwaarts tot aan het diep en ten noorden gedeeltelijk begrensd door land van de priesters van de Ae, waarbij zullen blijven 15 roeden land, staande op naam van Claes Schaffer, terwijl de dijk op genoemde landen zal behoren bij de 10 grazen van genoemde kinderen, met bepalingen betreffende die dijk en de weg, in ruil waarvoor Hilbrant en Anna aan provisor en voogden ten behoeve van het convent overdragen 6 grazen land, gelegen in 10 grazen, waarvan de overige 4 aan genoemd convent behoren, ten noorden begrensd door des convents “olde koe venne”; ten westen door 11 grazen, door het convent in ruil ontvangen van burgemeester Johan Schatter, ten zuiden door het land der erfgenamen van wijlen Joachim Kanter en zich oostwaarts uitstrekkend tot aan de Herenwech, met daarop gelegen weg en dijk, benevens 3 grazen land, gelegen bij de “Hoerntschen dijck”, ten noorden, zuiden en westen begrensd door land van Jurghen Jarghes en zich oostwaarts uitstrekkend tot aan het “Hoornster deep”, met wederzijdse belofte van vrijwaring.
Oorspr. Het aanhangend stadszegel verloren. Inv. n°. 56.10.
In dorso: de Hillighe Gheest.
Regest 251 , 1554 Februari 20 (Gegeven in den jaere unses Heren dusent vijfhundert vier ende vijfftich Dinxsdaghes voer Petri ad Cathedram, doe Eltet tho Lellens, Albart Jarghes, Albart Coenrades ende Henrick Ulgher borghermestere waren unser stadt.): Burgemeesteren en Raad van Groeninghen oorkonden, dat “mester Johan Ulgar Marissinck, provisor, Derck Robartz, Roloff ten Barghe ende Arent Potter, vogheden yn der tijdt des Hillighen Geestes convent” aldaar enerzijds en Wolter Huijnghe en Anna, zijn huisvrouw, anderzijds voor hen hebben verklaard, met hun toestemming een vaste erfwissel te hebben aangegaan in dier voege, dat provisor en voogden aan Wolter Huijnge en Anna voornoemd overdragen een kamp van het convent, gelegen buiten de Heerpoerte ten westen van de heerweg, van af “dat maer” tot aan de weg, ten oosten begrensd door die weg, ten zuiden door land van Focko Ripperda, en ten noorden door een andere kamp van het convent, met bepaling over het gezamenlijk onderhoud van de wal terwijl Wolter en Anna aan provisor en voogden ten behoeve van genoemd convent overdragen 2 kampen, gelegen aan de Oesterwech buiten Oesterpoerte, ten westen begrensd door die weg, ten noorden door het land van burgemeester Johan Schatter, ten zuiden en ten oosten door dat van Berend Entens, en bovendien 11 grazen land, gelegen te Bedum, onderverdeeld in een heerd land, thans in huur bij Bauwe Hampkens, alles onbezwaard, met belofte van stoklegging desverlangd en met wederzijdse belofte van vrijwaring.
Oorspr., met aanhangend stadszegel en contrazegel in groene was. Inv. n°. 40.2.
In dorso: dat convent ten Hilligen Geest. 6 st.
m.a.h.: item van de twee campen an de oester sijdt buten de Oesterpoerte van Wolter Huynghe ghewisselt. noch XI grase landes gheleghen in een heert onverscheiden te Bedum.
Regest 262 , 1565 November 28 (Actum den acht en twintichsten dach November anno dusent vijffhundert vijff ende tsestich.): Heer Peter Reijners, provisor, en Johan tho Lellens, Abell Hummens en Loedwijck Allershoff, voogden van het convent “ten Hillighen Ghest” te Groeninghen, verklaren, dat zij hebben verhuurd aan Henrick Camp en zijn huisvrouw Alijt benevens aan “Junghe Johan Ulffers” en diens huisvrouw Hille, voor de tijd van 8 jaren, al de landen, die tot des convents voorwerk te Hoijntinghe behoren, 165 grazen groot, voor 2 Emder gl. ’s jaars per gras en 5 platte kazen, met bepaling, dat Doecke V[r]ese en Brecht, zijn huisvrouw, niet verder in genoemde landen mogen “tichelen” dan tot aan de naasten greppel.
Oorspr., papier, cyrograaaf, met de handtekeningen van heer Peter Reners, provisor, Johan tho Lellens, Abell Hummens en Loech Alersshoff. Inv. n°. 128.
1473 Heilige Geestgasthuis, 1284 - 1955
Regestenlijst
Regest 262
, 1565 November 28 (Actum den acht en twintichsten dach November anno dusent vijffhundert vijff ende tsestich.): Heer Peter Reijners, provisor, en Johan tho Lellens, Abell Hummens en Loedwijck Allershoff, voogden van het convent “ten Hillighen Ghest” te Groeninghen, verklaren, dat zij hebben verhuurd aan Henrick Camp en zijn huisvrouw Alijt benevens aan “Junghe Johan Ulffers” en diens huisvrouw Hille, voor de tijd van 8 jaren, al de landen, die tot des convents voorwerk te Hoijntinghe behoren, 165 grazen groot, voor 2 Emder gl. ’s jaars per gras en 5 platte kazen, met bepaling, dat Doecke V[r]ese en Brecht, zijn huisvrouw, niet verder in genoemde landen mogen “tichelen” dan tot aan de naasten greppel.
Oorspr., papier, cyrograaaf, met de handtekeningen van heer Peter Reners, provisor, Johan tho Lellens, Abell Hummens en Loech Alersshoff. Inv. n°. 128.
Datering:
1565 November 28 (Actum den acht en twintichsten dach November anno dusent vijffhundert vijff ende tsestich.)
Organisatie: Groninger Archieven
Regest 286 , 1599 October 6 (Gegeven in den jare unses Heren dusent vijffhundert negen ende tnegentich den sesten dach Octobris, doe Mello Conders, Joachim Alting, Johan Wifringk ende Ghozen Luijnge borgermesterenn weren unser stadt.): Burgemeesteren en Raad van Groeningen oorkonden, dat burgemeester Roeloff Gruijs enerzijds en Frederick Koyter, Roeloff Roebers en Sicco Eijsinge als voogden van het convent “van den Hilligen Geest” aldaar anderzijds voor hen hebben verklaard, een erfwissel te hebben aangegaan in dier voege, dat burgemeester Gruijs zal ontvangen 10½ gras land, genaamd “in de Vogelsanck”, in twee afgegraven stukken gelegen aan de westzijde “des Reijtdepes”, namelijk 5½ gras onverdeeld liggend in een ven van 11 grazen, waarvan hem ook de andere helft behoort, en 5 grazen liggend aan de zuidzijde van het voorste dezer 11 grazen, langs de weg, welke twee percelen ten noorden zijn begrensd door het land der erfgenamen van burgemeester Johan Wifringhk, ten oosten door “der Heren wech” bij het Reijdeep, ten zuiden door het land van burgemeester Gruys zelf en ten westen door dat van het convent, terwijl genoemde voogden zullen verkrijgen een ven van ongeveer 10 grazen, gelegen aan de zuidzijde van “Hoijtingerack” bij de Reijdijck, en ten noorden en westen begrensd door land van het Heilige Geestgasthuis, ten oosten door de Herenwech, ten zuiden door land van Joachim Canter, met wederzijdse belofte van vrijwaring, enz. behoudens de last van dijken en wegen.
Oorspr., met aanhangend stadszegel en contrazegel in groene was. Inv. n°. 61.2.
In dorso: de vogeden van den Hilligen Geest. m.a.h.: – XII – st. b. m.a.h.: N°. – 1. –

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van het archief van het Heiligen Geestgasthuis
Bewerker:
C.E.C. Bruining
Behoort tot collectie:
Gemeente Groningen
Laatste Publicatie:
1910 (bewerkt in 2010 en 2019)
Laatste uitvoer:
30-08-2023
Omvang:
13 m standaardarchiefberging
Bijzonderheden:
Oorspronkelijk geschreven inventaris uit 1910
Zie ook:
Archiefvormer(s):