Uw zoekacties: Jacob- en Annagasthuis, 1430 - 1927

1463 Jacob- en Annagasthuis, 1430 - 1927 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
De fundatiebrief van het Jacob- en Annagasthuis dateert van 19 februari 1495 *  . De stichters, Jacob Grovens en zijn vrouw Eteke Sluchtinge, bestemden voor deze instelling naast andere goederen het door hen gebouwde "Sunte Annengasthuus" *  , gelegen aan de noordzijde van de Vierhuisterstraat, de latere Visserstraat. Het St. Annagasthuis bestond reeds in 1489, zoals blijkt uit een contract van evelgang, waarbij een zekere Johan van Barsen en zijn vrouw hun huis en hofstede in de Vierhuisterstraat over droegen aan deze instelling, terwijl Jacob Grovens aan dit echtpaar toestond, zolang het leefde, een woning in het "nye gasthuus" te gebruiken en "mede to geneten die waeldaden, die den gemenen armen daer gedaen wert". *  De stichtingsbrief van 1495 schreef voor de verzorging van 12 armen. Ten gevolge testamentaire beschikking van mr. Ulphart Sibrandes, proost te Loppersum, ontving het gasthuis in 1539 goederen uit zijn nalatenschap; hieraan was de voorwaarde verbonden, dat nog 5 armen meer in het huis moesten worden opgenomen. * 
Bij de fundatiebrief was het beheer als volgt geregeld. Zolang de stichters leefden, behielden zij het gasthuisbeheer aan zichzelf. Na hun dood moest de voogdij opgedragen worden aan de vicaris van een mede door Jacob Grovens en Eteke - in 1488 - gestichte prebende, welke in de gasthuiskapel werd bediend, en twee jaarlijks door de vier burgemeesters te benoemen burgers der stad. Jaarlijks ook dienden de voogden aan het college van burgemeesters rekening betreffende de gasthuisfinanciën af te leggen. Uitdrukkelijk beloofden burgemeesters en raad het bij de stichtingsbrief bepaalde "to holden ende to vervolgen", gestand te doen en te doen naleven. Bij de reformatie, welk in Groningen in 1594 plaatsvond, verviel natuurlijk het recht van de genoemde vicaris. In 1595 waren er twee voogden in functie, vanaf 1596 steeds drie voogden, benoemd door de vier burgemeesters, een regel, die bleef gelden tot in 1795, het jaar, waarin het stadsbestuur in zijn oude vorm moest verdwijnen om plaats te maken voor de municipaliteit. Het door de municipaliteit op 17 juli 1795 vastgstelde "Plan van oproeping; als mede voorschriften voor de regering der stad, enz." voorzag daarbij in een voorschrift inzake de benoeming der voogden nu er geen college van burgemeesters meer bestond om deze taak te vervullen. De openvallende "plaatsen van voogden over godshuizen, waarover bevorens de bestelling bij de stads regering geweest is", zouden voortaan - "tot nader beschikking van het volk" (welke overigens niet kwam) - door de municipaliteit en de 18 kiezers worden begeven.
De jaarlijkse verkiezingen vonden nu niet langer plaats, slechts wanneer een post openviel werd in de vacature voorzien. Op deze wijze werden de voogdijen van de gasthuizen aangevuld, totdat daarin verandering zou worden gebracht door een op 19 februari 1870 door de gemeenteraad vastgestelde verordening ("verordening, bepalende de wijze van benoeming door den raad der gemeente Groningen, van de leden van het bestuur der godshuizen en andere instellingen van liefdadigheid"). Krachtens artikel 2 van deze verordening zou om de twee jaren één lid van ieder gasthuisbestuur aftreden. Alvorens evenwel nieuwe voogden in .... deze verordening zouden worden benoemd, werd deze reeds gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad van 25 februari 1871. Besloten werd nu, dat de benoeming van voogden zou geschieden uit een voordracht van een dubbel getal personen door de besturen van deze instellingen op te maken, vermeerderd met een gelijk getal door Burgemeester en Wethouders daarbij te voegen. Aldus werd op 1 april 1871 ook voor het Jacob- en Annagasthuis een nieuwe voogd benoemd.
Het stadsbestuur was oppervoogd over de gasthuizen. Als zodanig gaf het op 20 november 1630 een instructie, waarbij wel in hoofdzaak de rekenplichtigheid van de gasthuizen aan het stedelijk bestuur werd geregeld ("instructie voor de vogeden van de gast-huysen in dese stadt Groeninghen"). Deze instructie is in 1666 opnieuw "opgelegd". Daarnaast werden, wanneer daaraan behoefte werd gevoeld, andere voorschriften door het stadbestuur gegeven. Overeenkomstig de instructie van 1630 hoorden tot 1657 de vier burgemeesters de gasthuisrekeningen af. Nadien geschiedde dit door één van de burgemeesters met drie "adjungeerde raedsheeren". *  In 1666 werden vier vaste raadscommissies ingesteld; ieder van deze moest de rekeningen van enkele kerken, gasthuizen of weeshuizen innemen. *  Ook werden in andere gasthuiszaken deze commissies wel gekend. Sinds 1684 moesten de over het gasthuis gestelde raadsgecommitteerden consent geven voor toelating van nieuwe conventualen. *  - Nog jaarlijks zenden de voogden van het Jacob- en Annagasthuis hun rekening aan het stadsbestuur, welke dan door Burgemeester en Wethouders wordt goedgekeurd.
Het gasthuis bleef van de stichting af op dezelfde plaats gevestigd, waar het ook thans nog is gelegen, aan de noordzijde van de Visserstraat, met de ingang in het straatje, dat naar het gasthuis de naam Gasthuisstraat zou ontvangen. De kapel, die deel uitmaakte van het gebouwencomplex, na de reformatie niet voor de protestantse eredienst in gebruik genomen, is later met het zich daarop bevindende torentje afgebroken. Zijn tegenwoordige exterieur heeft het gasthuisgebouw gekregen bij een verbouwing in 1861.
In 1951 is het archief van het Jacob- en Annagasthuis voor een gedeelte overgebracht naar het depot van het gemeentearchief. Tevoren berustte het in een oude, zgn. Drentse kast en in de brandkast, welke beide in de voogdenkamer van het gasthuis staan. Vermoedelijk werd het archief vroeger in een speciaal daarvoor bestemde kist bewaard, althans de inventaris van de inboedel van het gasthuis, opgemaakt op 21 mei 1817, vermeldt een "kist met archyven". *  Overgebracht zijn in 1951 de charters en enkele andere stukken. Daarvan vond een inventarisatie plaats, welke geheel moest worden gewijzigd, toen in 1958 wederom stukken, alsmede een aantal delen, waaronder de rekeningen van 1739 tot en met 1860, naar het gemeentearchiefdepot werden gebracht. Bij de boekhoudende voogd bleef o.m. berusten een in 1740 aangelegd en nog steeds in gebruik zijnd staatboek. *  . Enkele zich in het archief van de stad Groningen bevindende dubbele rekeningen van het gasthuis, vermoedelijk niet-teruggegeven rendantsexemplaren, alsmede een kladrekening zijn aan de naar het gemeentearchief overgebrachte gasthuisarchivalia toegevoegd. * 
Het exemplaar van de fundatiebrief, vermeld onder nr. 1 van de inventaris, heeft niet steeds bij de voogden berust, hetgeen blijkt uit een rekwest door hen in 1797 ingediend bij de municipaliteit van de stad Groningen. Daarin delen de voogden mede, dat zij ingevolge een publicatie van de representanten van het volk van Stad en Lande van 10 maart van dat jaar verplicht zijn een opgave te verstrekken o.a. betreffende de oorsprong van het gasthuis. In hun archief is dan evenwel geen fundatiebrief aanwezig, slechts een "particulier afschrift" van de brief, waarbij de stichtingsbrief wordt bevestigd, hetwelk hun voorgangers uit de stadssecretarie hadden ontvangen. *  Op hun verzoek werd aan de stadssecretarissen opdracht gegeven te onderzoeken of de originele stichtingsbrief zich in het stadsarchief bevond. Het resultaat zal wel positief zijn uitgevallen, want bij inzage van een inventaris, in 1800 opgemaakt "van alle archiven, boeken, en papieren, ter dezer stads secretarie berustende", treft men onder nr. 436 aan "een doos waarin brieven van Jacob Groevens, belangende de fondatiën van St. Anna praebende anno 1488 en van St. Jacobsgasthuis anno 1495", alsmede onder nr. 441 "een doos met brieven rakende Jacobigasthuis". Het eerstgenoemde stuk, van 1488, is de fundatiebrief van de reeds genoemde door Jacob Grovens en Eteke gestichte prebende.
Dit stuk, in H.O. Feith, Register van het archief van Groningen vermeld onder 1488 nr. 6, is, zoals uit een gelijktijdige dorsale aantekening blijkt, reeds terstond voor het stadsbestuur bestemd geweest en bevindt zich ook thans nog in het gemeentearchief. Daarin berusten tevens een exemplaar van de fundatiebrief van 1495 en een vidimus van 1577, bij welk laatste stuk worden gevidimeerd de brief van 1488 en een niet bewaard gebleven brief van 1494. De brief van 1494 was een overeenkomst tussen de priesters van de Lieve Vrouwe kerk ter A en de stichters van de prebende inzake het bedienen daarvan op het altaar in de kapel van het door het echtpaar gebouwde gasthuis. Het stuk van 1577 wordt reeds genoemd in een inventaris van stadsarchivalia uit het tweede kwart van de 18de eeuw. Ook een dergelijke inventaris uit het begin van de 17de eeuw vermeldt reeds (onder BB) "stucken aengaende S. Annen praebende ende S. Jacobsgasthuijs". Vermoedelijk zullen de nog in het gemeentearchief berustende stukken van 1495 en 1577 vervaardigd zijn ten behoeve van het stadsbestuur, in verband met de verhouding waarin dit tot het gasthuis stond.
Op welke wijze het gasthuis zijn exemplaar van de stichtingsbrief heeft teruggekregen, is niet bekend. Misschien bevond dit exemplaar zich in de doos genoemd onder nr. 441 van de inventaris van stadarchivalia van 1800 en werd het later wederom aan de voogden afgegeven, eventueel met andere bescheiden. Er zijn althans geen stukken in het gemeentearchief meer aanwezig, van welke kan worden verondersteld, dat zij tot de inhoud van deze doos hebben behoord.
Ten gemeentearchieve bevindt zich nog een volledige serie rekeningen van het Jacob- en Annagasthuis vanaf 1630. In 1693 werd de boekhouders van de gasthuizen opgelegd hun rekeningen in drievoud te doen schrijven. *  Deze drie exemplaren waren bestemd voor de stadssecretarie, het gasthuis en de rendant. De bij de rekening overgelegde bescheiden bleven vroeger veelal op het raadhuis achter. Zo blijkt wel uit de reeds genoemde inventaris van 1800, die bijlagen van de rekeningen van het Jacob- en Annagasthuis van bijna alle jaren van 1633 - 1800 aangeeft. Vermoedelijk was het merendeel daarvan in 1856 reeds vernietigd, want toen in dat jaar de burgemeester de voogden berichtte, dat zijn indien gewenst de bij hun rekeningen overgelegde kwitanties zouden kunnen terugontvangen, noemde hij slechts die van 1795 en vele volgende jaren tot en met 1844. Werd er geen gebruik van dit aanbod gemaakt, dan meende de burgemeester de bijlagen te kunnen vernietigen "als hebbende … geene verdere waarde". *  De voogden zijn vermoedelijk niet op deze aanbieding ingegaan, althans in hun archief zijn slechts bijlagen vanaf 1845 aanwezig.
Onder de archivalia bevinden zich een vrij groot aantal zgn. boedelpapieren, stukken afkomstig uit nalatenschappen van conventualen. Deze stukken zijn aan het gasthuis gekomen, doordat oorspronkelijk de nalatenschappen van conventualen, indien tenminste geen afkoop had plaatsgevonden, geheel aan de stichting vervielen. Het is mogelijk, dat niet meer van alle boedelpapieren thans de herkomst - van welke conventuaal ze afkomstig zijn - duidelijk blijkt. Dit gaf bij de inventarisatie onzekerheid, nl. of de stukken, die niet tot het eigenlijke gasthuisarchief konden worden gebracht, afkomstig waren uit erfenissen van conventualen, dan wel op andere wijze in het bezit van de instelling waren gekomen. Om deze moeilijkheid op te lossen zijn de stukken, die niet de gasthuiszaken betreffen, alle gezamenlijk beschreven als boedelpapieren.
Inventaris

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van het archief van het Jacob- en Annagasthuis
Behoort tot collectie:
Gemeente Groningen
Omvang:
4,72 m standaardarchiefberging