Uw zoekacties: Gesticht voor Pleegzusters en Toevluchtsoord voor Meisjes, 1845 - 1961

1412 Gesticht voor Pleegzusters en Toevluchtsoord voor Meisjes, 1845 - 1961 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Historisch overzicht
1412 Gesticht voor Pleegzusters en Toevluchtsoord voor Meisjes, 1845 - 1961
Inleiding
1.
Historisch overzicht
Organisatie: Groninger Archieven
Op 1 juli 1845 richtten een aantal vooraanstaande leden van de Groningse burgerij zich in een circulaire tot hun medeburgers met de oproep door giften of door jaarlijkse bijdragen de oprichting van een 'Gesticht voor pleegzusters en van een Toevluchtsoord voor Verwaarloosden' (tehuis voor verpleegsters en opvangcentrum voor verwaasloosde meisjes) mogelijk te maken. De plannenmakers wisten zich gesteund door de geest van het Reveil, maar de Groninger, ook wel evangelische richting, destijds de heersende theologische stroming in Groningen, bleek vooral zijn stempel te drukken op de gedachten en uitgangspunten van de stichters. Prof. dr P. Hofstede de Groot was van 1846 tot 1886 voorzitter van het gevormde bestuur en had een sterke invloed op de ontwikkelingen. Dr J. Baart de la Faille-die wees op het belang van thuisverpleging van zieken-maakte eveneens deel uit van het bestuur, terwijl uit de bekende familie Feith diverse bestuursleden werden gerecruteerd. Uitgesproken eminente Groninger families waren vaak langdurig vertegenwoordigd in het bestuur. De werkzaamheden van de pleegzusters en de opvang van de kinderen zouden moeten getuigen van een praktisch christendom, gebaseerd op het evangelie, maar niet gebonden aan enig kerkelijk leergezag.
De beide voorgenomen taken, het aanbieden van verpleeghulp aan zieken en de oprichting van een toevluchtsoord voor verwaarloosde kinderen, werden niet gelijktijdig aangepakt. Nog in 1845 werd een leerling-verpleegster in dienst genomen en gehuisvest op kamers in de Poelestraat. In de geest van Christus moest zij de lijdende mensheid door verpleging en waken hulp bieden. Op 1 november 1847 werd een klein huis aan de Sint Jansstraat gehuurd, waarin naast de pleegzusters ook een verwaarloosd meisje werd gehuisvest. Geleidelijk werden in overleg met de Hervormde diakonie meer verwaarloosde meisjes (die als onecht kind of als kind van nog levende ouders niet in het weeshuis geplaatst konden worden) opgenomen in het tehuis. Door de cholera-epidemie van 1848 namen de aanvragen om verpleeghulp sterk toe. De twee pleegzusters, die hun opleiding en oefening verkregen in de stedelijke hospitalen, verzorgden in totaal 65 zieken.
Deze eerste jaren waren in financiëel opzicht zorgwekkend. Tekorten moesten door liefdadigheidsavonden bestreden worden. Toch werd in verband met de stijging van het aantal kinderen in 1853 een huis aan de Oude Kijk in 't Jatstraat aangekocht en op tweede Pinksterdag ingewijd. Zeven jaar later werd opnieuw ruimere huisvesting gezocht door de aankoop van twee huizen aan de Sint Jansstraat, die tot 1912 in gebruik zouden blijven. Ondertussen was het bieden van verpleeghulp steeds meer op de achtergrond geraakt. Het bleek niet altijd gemakkelijk te zijn oudere, ongehuwde vrouwen of weduwen zonder kinderen voor de zware, inspannende verpleging aan te werven. Meermalen moest een beroep gedaan worden op hulppleegzusters, die veelal buiten het gesticht bleven wonen. Daartegenover vroeg de opvang van een groeiend aantal verwaarloosde meisjes steeds meer aandacht van het bestuur. Op jeugdige leeftijd opgenomen, werden de meisjes naar de armenscholen gestuurd en werd ze breien, naaien en huishoudelijk werk geleerd. Daarbij werd veel tijd besteed aan godsdienstig onderricht. De meeste meisjes verlieten op twintig- of éénentwintigjarige leeftijd, na het doen van belijdenis, het tehuis om een baan als dienstmeid te aanvaarden. Ook dan werd steeds gepoogd contacten te blijven onderhouden met deze meisjes. De instelling achtte nazorg van wezenlijke betekenis. Uitgangspunt bij de opvang en opvoeding was om de meisjes in geen geval boven hun stand te verheffen.
In de laatste decennia van de negentiende eeuw rezen er steeds weer problemen tussen het Toevluchtsoord en het burgerlijk Armbestuur, dat sinds de invoering van de Armenwet van 1854 steeds meer taken en werk van de Hervormde diakonie had overgenomen. Het Armbestuur wenste slechts een minimaal bedrag voor kostgeld te vergoeden en meende bovendien dat de opvang reeds op zestien- of zeventienjarige leeftijd beëindigd kon worden. Door het verkrijgen van erfenissen (dr P. Cramer) en doordat vanaf 1913 de regering subsidies toekende voor de plaatsing van zogeheten voogdijkinderen, was het bestuur in staat de financiële problemen op te lossen. In de jaren van moeizame strijd om het voortbestaan als tehuis voor verwaarloosde meisjes was niet alleen de verpleging van thuiswonenden op de achtergrond geraakt. Ook de bij de oprichting gekoesterde ambitie om de reclassering van meisjes en vrouwen ter hand te nemen, kon niet ten uitvoer gelegd worden. Het Doorgangshuis (1870) *  zou deze taakstelling op zich nemen. Ook de voorstellen een eigen kinderziekenhuis en een eigen bewaarschool te stichten leidden niet tot succes. Evenmin kon rond de eeuwwisseling het verlangen om voor de oudere meisjes een tweede tehuis te stichten werkelijkheid worden. Wel besloot het bestuur in 1933 in samenwerking met het Diakonessenhuis, dat daarvoor diakonessen ter beschikking stelde, christelijke wijkverpleging te starten. Twaalf jaar later nam echter de Hervormde diakonie deze taak over. Jaren eerder, in 1912 was het streven om de huisvesting verder te verbeteren en meer ruimte te verkrijgen wel met resultaat bekroond. Het historische pand, Martinikerkhof 11, waar eens monniken een toevlucht hadden gevonden en provinciebestuurders vergaderden, werd op 18 december van genoemd jaar feestelijk ingewijd.
2. Organisatie
3. Inventarisatie en openbaarheid

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van het archief van het Gesticht voor Pleegzusters en Toevluchtsoord voor Meisjes
Bewerker:
P.H.J. Woltjer
Behoort tot collectie:
Gemeente Groningen
Laatste Publicatie:
2014
Omvang:
1,60 m standaardarchiefberging
Bijzonderheden:
betreft aanvulling van een eerdere versie uit 1991 (toegevoegd aanwinst 2013.099: nrs. 62-64)