Bij raadsbesluit van 28 september 1907 werd het besluit genomen tot instelling van een raadscommissie, ten einde de raad voor te lichten "over de wijze waarop, met geldelijken steun der gemeente, door toepassing van het stelsel van verzekering tegen de geldelijke gevolgen van werkloosheid met goeden uitslag tegen die gevolgen kan worden opgetreden". Op 11 mei 1908 ontwierp de commissie een verordening, waarbij de Amsterdamse verordening op dit gebied tot grondslag diende. De statuten werden op 8 augustus 1908 door de raad aangenomen. In de eerste vergadering van het bestuur van het gemeentefonds op 11 september 1908 werd een huishoudelijk reglement vastgesteld, dat op 10 oktober 1908 door de raad werd goedgekeurd. Uit dit fonds, dat zijn middelen vond in subsidies, schenkingen en makingen werden uitkeringen gedaan aan de toegelaten vakverenigingen bij wijze van bijslag op de uitkeringen, die deze haar werkloze leden toekenden. Deze bijslag bestond per dag uit ten hoogste fl. 0,50, voor ten hoogste 60 dagen per jaar. Naar aanleiding van de inwerkingtreding van het " Werkloosheidsbesluit 1917 ", waarbij het rijk de gemeentelijke taak inzake de steun overnam, meende het bestuur zijn functie te moeten neerleggen en bracht dit besluit bij schrijven van 31 december 1918 ter kennis van het gemeentebestuur. In 1919/1920 werd het archief van het gemeentefonds naar het gemeentearchief overgebracht.

Eerdere toegang uit 1990 is in 2002 herzien en hiermee vervallen. De omvang van het archief is 1.5 meter.