Uw zoekacties: BV herenkledingfabriek voorheen Gebroeders Levie, 1857 - 1987 (1999)

1327 BV herenkledingfabriek voorheen Gebroeders Levie, 1857 - 1987 (1999) ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Geschiedenis
1327 BV herenkledingfabriek voorheen Gebroeders Levie, 1857 - 1987 (1999)
Inleiding
1.
Geschiedenis
Organisatie: Groninger Archieven
Opmerkelijk en verrassend mogen het ontstaan en de bloei van de Groninger confectie-industrie in de eerste decennia van deze eeuw genoemd worden. In de stad Groningen, waar van oudsher meer affiniteit bestond met de handel dan met 'fabriek' en 'trafiek', waar de industrialisatie aan het eind van de negentiende eeuw in de meeste bedrijfstakken moeizaam op gang komt, ontstaat in enkele tientallen jaren één van de vier landelijke confectiecentra, waarbij de herenkledingindustrie zelfs een toonaangevende plaats zal gaan innemen.
Voor wat het menselijk aspect van deze pijlsnelle opkomst betreft kan verwezen worden naar de voornamelijk Joodse handelaars in gedragen kleding, uit wier midden een aantal ondernemende families de fundamenten voor een confectie-imperium zullen leggen en naar de vele, dan nog zelfstandig gevestigde kleermakers, waarvan het verhoudingsgewijs grote aantal een drukkend effect op hun prijsstelling en stukloon zal hebben uitgeoefend.
In een publicatie van 1 april 1805 van het stadsbestuur wordt reeds gewag gemaakt van handel in gedragen kleding door Joodse handelaars tussen Amsterdam en Groningen.
Marktkooplui, uitdragers en winkeliers verzorgen deze handel, wanneer in het midden van de vorige eeuw de gewone burger, de middenklasse geleidelijk overgaat van aankoop van gedragen en verstelde kleding op aanschaf van nieuwe kleding. In navolging van met name Frankrijk en Duitsland begint de confectie ons land binnen te dringen.
De marktkoopman en uitdrager past zich aan deze veranderende markt aan, verlegt het accent naar het winkelbedrijf en adverteert met nieuwe kleding.
De Van Dams en de Levies ontwikkelen zich tot aanzienlijke winkeliers in met name de Gelkingestraat en de Carolieweg. Dat Groningen reeds eeuwen een belangrijke marktfunctie vervult en een verzorgingscentrum is voor een wijde omgeving, heeft deze winkeliers zeker in de kaart gespeeld. Overigens zal ook de welvaart in de Groninger landbouw in de eerste twee decennia van de tweede helft van de negentiende eeuw een gunstige omstandigheid genoemd mogen worden evenals de snelle ontwikkelingen van weg-, water- en spoorverbindingen in het laatste kwart van diezelfde eeuw, waardoor een in inwonertal groeiend Groningen zich te meer als handelscentrum kon profileren.
De Groninger winkeliers, gestimuleerd door de eerste successen en gekenmerkt door ondernemingslust en doorzettingsvermogen, trachten bij een toenemende vraag naar meestal eenvoudige confectie hun afzetgebied voortdurend te vergroten. Dankzij uitstallingen van hun kleding in plaatselijke café's worden de winkeliers omstreeks 1860 groothandelaars, grossiers voor aanvankelijk Noord- en Oost-Nederland. Het eerste koopmansboek van de Levies van 1857 (inv.nr.803) geeft blijk van deze ontwikkeling. Nog een tiental jaren later tekent zich alweer een nieuwe ontwikkeling af: de Groninger kledingzaken schakelen zelf kleermakers in, die tegen stukloon vooral werkmans-, heren- en kinderkleding vervaardigen. De groothandelaars ontpoppen zich als fabrikanten. De Groninger confectionairs treden aan. Hun gevaarlijkste tegenstanders zijn de Duitse exporteurs van herenkleding, die -stoelend op een dertigjarige ervaring- meer kwaliteit bieden.
In concurrentie met andere Groninger bedrijven, zoals die van de fam. Van Dam, Muller en Grol weten ook de broers Andries (1849-1907) en Sander Levie (1851-1915) de Duitse import terug te dringen door verbetering van de kwaliteit, maar vooral door de loonkosten, het stukloon van de kleermakers laag te houden. Wanneer hun vader, Andries Tanchom Levie in 1889 sterft, hebben zijn zoons, die in 1880 vennoten werden en een winkel aan de Carolieweg tegenover de zaak van hun vader openden, zich reeds opgewerkt tot fabrikanten en hebben ze reeds een coupeur in dienst genomen om naast de fabricage van broeken en herenbovenkleding ook de vervaardiging van kostuums aan te kunnen. *  Sander Levie werkt met inzet aan de opbouw van een groeiend klantenbestand en een toenemend afzetgebied, dat rond de eeuwwisseling verder begint te reiken dan Noord-Nederland.
Na deze eeuwwisseling en met name na de opzienbarende Groningse kleermakersstaking in 1903 begint de huisindustrie van de onder erbarmelijke omstandigheden thuis werkende, maar zelfstandige kleermakers heel langzaam plaats te maken voor atelierwerk. De gebroeders Levie beëindigen ongeveer vijf jaar na de staking de winkelverkoop en direct na de eerste Wereldoorlog sticht het kledingbedrijf diverse ateliers in Groningen. Zoals de zoons van de marktkoopman en uitdrager winkelier en groothandelaar zijn geworden, zo worden de inmiddels aangetreden kleinzoons confectiefabrikanten, die daarbij baas in eigen atelier beginnen te worden, met toezicht, kwaliteitsbewaking en productiviteitsverhoging als oogmerken.
Die derde generatie, de twee zoons van Andries Levie, Alexander of Sander (1882-1951) en Theodoor of Theo (1888-1968) voltooien en consolideren de vestiging van een gerenommeerde herenkledingfabriek, onderdeel van één van de belangrijkste industriële bedrijfstakken in de noordelijke provinciehoofdstad.De groeikracht en dynamiek van het bedrijf blijken ook uit de vestiging van een verkooppunt en regenjassenatelier in Amsterdam, deconcentratie van de productie, eerst in de fabriek aan het Nieuwe Kerkhof en vervolgens in een nieuw bedrijfspand aan de W.A.Scholtenstraat, dat in 1930 in gebruik wordt genomen.In diezelfde jaren twintig is het bedrijf succesvol in de verkoop van regenjassen en later ook van kostuums onder het merk 'Santega' en wordt de crisis in de jaren dertig slagvaardig doorstaan door vasthoudend voor kwaliteit (het Council-kostuum) te blijven kiezen. In dit decennium wordt -na het veroveren van de binnenlandse markt- door de Nederlandse confectiefabrikanten zelfs een behoorlijke export gerealiseerd. Groningen is dan de stad geworden van de kwaliteitsconfectie (herenkleding) en het in 1925 naamloze vennootschap geworden bedrijf van Alexander en Theo Levie is in die ontwikkeling toonaangevend geweest. *  .Van de 31 confectiebedrijven in Groningen tellen er dan reeds zeventien 50 of meer personeelsleden.
Tijdens de bezetting worden de aandelen door een Duits bedrijf overgenomen, de statuten gewijzigd, de naam veranderd in 'Herenkledingfabrieken Santega NV', de Joodse werknemers ontslagen en omgebracht, de directeur G. Burrie gevangengezet en het bedrijf zelf leeggeplunderd. Na de bevrijding bevechten de teruggekeerde G.Burrie en Th.Levie, gesteund door M.Levie en D. Simons rechtsherstel en wederopbouw. De problemen zijn talrijk: een verouderd of door de bezetter ontmanteld machinepark, gebrek aan voldoende ervaren personeel en een achterstand in ontwikkeling en technische vernieuwing ten opzichte van exporterende landen als Zweden, Zwitserland en Amerika, waar bovendien veel meer gehuwde vrouwen zich op de arbeidsmarkt begeven.
Aan het desondanks snelle herstel van de confectie-industrie in het naoorlogse Nederland liggen ook een aantal gunstige omstandigheden ten grondslag, zoals de contingenteringspolitiek, de geleide loonpolitiek, de afwezigheid van Duitse concurrentie en export, een inhaalvraag bij het publiek en de definitieve zege van de confectie over de maatkleding. Reeds in 1950 telt Nederland weer meer dan 1300 confectiebedrijven met in totaal meer dan 60.000 werknemers. Er is zelfs alweer sprake van enige export. In Groningen zijn in de jaren vijftig 25 confectieondernemingen met in totaal 3500 personeelsleden actief, terwijl de herenkledingfabriek van de Levies ongeveer 475 medewerkers kent en opnieuw een voorname plaats in de branche begint in te nemen. Hoewel de onderneming de panden in Amsterdam direct na de oorlog verkocht heeft, wordt al in 1956 een atelier in Leeuwarden gestart, dat zal uitgroeien tot een fabriek en vestigt het bedrijf negen jaar daarna nog een klein atelier in Ulrum * 
De expansie zet zich in de jaren zestig aanvankelijk onverminderd voort met uitbreiding van personeel, verbouwingen van de fabriek aan de W.A.Scholtenstraat en de overname van 'Gelmok Kleding NV' te Assen. Maar in 1967 tekenen de voorboden van slecht weer voor de Nederlandse confectie zich reeds af. De loonexplosies na de liberalisering van de loonvorming hebben het kostenpeil dermate doen stijgen, dat de export gevaar loopt. De arbeidsdiscipline is in die jaren van toenemende welvaart merkbaar afgenomen. De rendementen dalen nu de hogere productiekosten niet (meer) in hogere prijzen vertaald kunnen worden. Loonstijgingen, die in de jaren van de hoogconjunctuur ver uitgingen boven de stijging van de arbeidsproductiviteit eisen hun tol en wel het eerst bij de arbeidsintensieve bedrijven, zoals de confectieondernemingen. Bij de 'NV Herenkledingfabriek, voorheen gebroeders Levie' is inmiddels sprake van een nieuwe leiding. Na de pensionering van H. Bohemen en de dood van Th. Levie hebben F.P. de Jong en J.H. ten Thije de directie op zich genomen en enige jaren later zullen zij bovendien door middel van de oprichting van Santega NV de erven Levie 'uitkopen'.
Hun eerste en grote zorg is de teleurstellende verkoopcijfers. In het verband van de Groninger Stijlgroep (gevormd door de bedrijven van Levie, Van Dam, Grol, Muller, Victory en Union) wordt getracht gezamenlijk de afzet van de Groninger kledingindustrie weer in opwaartse richting te duwen. In het Confectie-Centrum in Amsterdam worden showrooms geopend. In het begin van de jaren zeventig, wanneer een steeds hogere belastingen en premie heffende overheid prijzenbeschikkingen uitvaardigt en prijsmeldingen oplegt, verslechtert de situatie in hoog tempo. Het ene na het andere bedrijf moet de strijd om te overleven opgeven. Ook voor de door de Levies gestichte herenkledingfabriek versombert de situatie bijna van jaar tot jaar. Tot overmaat van ramp keert het Nederlandse publiek en met name de jongere generatie zich af van het degelijke kostuum, de voorraden in de winkels nemen toe en dus nemen de orders af. Pogingen om door export weer meer afzet te bereiken zijn weinig succesvol. De concurrentie van zogeheten 'lage-lonen-landen' is moordend en de Duitse importen nemen toe.
De productie in Assen wordt gestaakt en het in 1974 opgerichte Sturka BV te Zutphen gaat enige jaren later reeds failliet. Terwijl de overheid even wanhopig als tevergeefs met subsidies het getij probeert te keren, fusiebesprekingen tussen Groninger confectiebedrijven mislukken en faillissementen elkaar rap opvolgen, vangt voor het bedrijf aan de W.A.Scholtenstraat de fase aan van inkrimping van de productie en ontslagen. Daarbij richt het beleid aan het eind van de jaren zeventig zich op loonveredeling (verplaatsing van de productie naar ontwikkelingslanden, zoals Korea) en handelsactiviteiten. Het baat niet of niet meer. In 1979 wordt de productie in Leeuwarden gestaakt en in 1980 gaat in de Groninger herenkledingfabriek stilte heersen. Maar dan is de confectie als bedrijfstak al bijna ineengeschrompeld in Nederland. Bij gewijzigd koopgedrag hebben exporterende ontwikkelingslanden, maar ook Duitse confectionairs die 50 jaar geleden definitief verslagen leken op de binnenlandse markt, de strijd in hun voordeel beslecht. Het voordeel van lagere loonkosten lag deze keer dan ook overduidelijk bij de buitenlandse kleding- en textielindustrie. De Nederlandse confectie heeft als eerste industrietak moeten betalen voor toch vooral te snelle loonstijging en ongekende lastenverzwaring.
2. Archief, inventarisatie en openbaarheid
3. Geraadpleegde literatuur
Bijlagen
2. Aantekeningen aangaande de familie Levie
3. Aantekeningen aangaande de bestuursvorm en het beheer van het bedrijf
4. Aantekeningen aangaande vestigingen en deelnemingen van het bedrijf

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van het archief van de BV herenkledingfabriek voorheen Gebroeders Levie
Bewerker:
M.M. Timmerman en P.H.J. Woltjer
Behoort tot collectie:
Gemeente Groningen
Laatste Publicatie:
2011
Omvang:
37 m standaardarchiefberging
Bijzonderheden:
Betreft aanvulling (aanwinst 2005.47) van een eerdere versie uit 1988