128 Commissie voor de crisis-tuchtrechtspraak te Groningen, 1935 ( Groninger Archieven )
128
Commissie voor de crisis-tuchtrechtspraak te Groningen, 1935
Inleiding
4. Totstandkoming van de Wet op de Economische Delicten
128 Commissie voor de crisis-tuchtrechtspraak te Groningen, 1935
Inleiding
4.
Totstandkoming van de Wet op de Economische Delicten
In de vijf oorlogsjaren kreeg de handhaving van de sociaal-economische voorschriften door de gewone strafrechter meer betekenis, omdat alleen hij vrijheidsstraafen kon opleggen. Men begon nu ook binnen het gewone straf- en strafprocesrecht en de Rechterlijke organisatie bijzondere voorzieningen voor de berechting van economische delicten te treffen. Hierboven werd reeds het instituut van de economische rechter genoemd. Het hoger beroep op een uitspraak van de economische rechter vond plaats bij het economisch gerechtshof te 's-Gravenhage.
Na de bevrijding trad voor deze regelingen het op 31 oktober 1944 te Londen uitgevoerdigde Besluit Berechting Economische Delicten in de plaats.
Het Besluit Tuchtrechtspraak Voedselvoorziening 1942 bleef hiernaast voorlopig onverminderd van kracht, totdat het bij het Besluit Bezettingsmaatregelen werd geschorst. Mede op basis van bovengenoemd Besluit Berechting Economische Delicten en vrijwel gelijkluidend aan het geschorste besluit, werd vervolgens een nieuw Besluit Voorlopige Tuchtmaatregelen Voedselvoorziening uitgevaardigd (19 november 1945, nr. F. 284), welk besluit de bevoegdheden van de tuchtrechters voorlopig handhaafde.
Reeds toen bestond het voornemen om de berechting van de economische delicten vrijwel geheel in handen te brengen van de economische rechter.
Het Besluit Berechting Economische Delicten, dat te beschouwen was als een noodregeling, diende daartoe grondig te worden gewijzigd. In 1945 werd dan ook een commissie ingesteld om een nieuwe uniforme regeling voor de opsporing, vervolging en berechting van economische delicten voor te bereiden. Deze commissie, onder voorzitterschap van prof.mr. G.E. Langemeijer, bracht twee jaar later haar verslag met een ontwerp van wet en toelichting uit.
Na een uitvoerige behandeling in de Tweede Kamer van de Staten-Generaal, waarbij het ontwerp nog enkele wijzigingen onderging, werd het op 27 april 1950 door de Tweede Kamer en op 20 juni 1950 door de Eerste Kamer aangenomen.
Ingevolge een Koninklijk Besluit van 3 april 1951 trad de Wet op de Economische Delicten op 1 mei 1951 in werking.
Bij art. 61 van de nieuwe wet werd het Besluit Tuchtrechtspraak Voedselvoorziening vervallen verklaard.
Overigens hield het Centraal College voor het tuchtrechtspraak na 1 mei 1951 nog 17 maal zitting.
Ten tijde van de inwerkingtreding van de wet waren er echter nog zaken die weliswaar door tuchtrechters voor de voedselvoorziening of het Centraal College voor de tuchtrechtspraak waren afgedaan, maar waarvan de executie nog niet, of nog niet geheel, had plaatsgehad.
De artt. 60 en 61 Wet Economische Delicten bepaalden dat de executie van nog lopende zaken zou worden overgenomen door de Officieren van Justitie voor wat betreft de uitspraken van de tuchtrechters voor de voedselvoorziening en door de Proceurs-Generaal voor wat betreft de uitspraken van het Centraal College voor de tuchtrechtspraak. De zetel van de tuchtrechter voor de voedselvoorziening die bij een hoger beroep-zaak een uitspraak in eerste aanleg had gedaan, was bepalend voor het feit welke Procureur-Generaa; de zaak verder zou executeren.
Bij de uitvoering van de executiezaak (op basis overigens van de artt. 37-40 van het vervallen Besluit Tuchtrechtspraak Voedselvoorziening) zou het openbaar ministerie zich echter geplaatst zien voor een voor haar ongewone en ingewikkelde materie, waarvan de hantering moeilijkheden zou kunnen opleveren.
Inmiddels was ingesteld een liquidatie-centrale, genaamd Afwikkelingsbureau Tuchtrechtspraak Voedselvoorziening, dat van de terzake gestelde voorschriften en bestaandee procedures volledig op de hoogte was. Bij dit bureau waren twee ambtenaren van het bureau van de hoofdambtenaar voor de Tuchtrechtspraak permanent met deze taak belast. Het werd wenselijk geoordeeld een regeling te treffen waarbij dit orgaan namens het betrokken openbaar ministerie (Procureurs-Generaal cq. Officieren van Justitie) de nog niet ten uitvoer gelegde vonnissen zou executeren. Voor het afwikkelingsbureau werd een speciale instructie opgesteld.
Van de naar schatting 52.000 behandelde zaken werd inmiddels ondergebracht bij enkele diensten van de Rechterlijke macht.
Per 30 april 1953 werd de financiële administratie van het Afwikkelingsbureau afgesloten en ging de financiële afdoening over naar het parket van het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Op 1 juli ging de laatste op het Afwikkelingsbureau werkzaam zijnde kracht met pensioen.
Tot in de jaren zestig was het parket van het Gerechtshof te 's-Gravenhage met de financiële administratie belast.
laatste wijziging 14-04-2018
1 beschreven archiefstukken
Inventaris
laatste wijziging 14-04-2018
1 beschreven archiefstukken
Bijlagen
2. Bijlage 2: Overzicht van de voornaamste wettelijke bepalingen ten aanzien van de voedselvoorziening
laatste wijziging 14-04-2018
1 beschreven archiefstukken
Kenmerken
Beschrijving:
Inventaris van het archief van de commissie voor de crisis-tuchtrechtspraak te Groningen
Bewerker:
R.H.C. van Maanen
Behoort tot collectie:
Rijk
Laatste Publicatie:
1986
Omvang:
0,15 m standaardarchiefberging
Bijzonderheden:
Ministerie van Justitie, centrale dienst Post- en Archiefzaken
Licentie:
Categorie:
laatste wijziging 14-04-2018
1 beschreven archiefstukken