Uw zoekacties: Padvindersgroep 'Medusa', 1911 - 1987

1276 Padvindersgroep 'Medusa', 1911 - 1987 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Geschiedenis en organisatie
1276 Padvindersgroep 'Medusa', 1911 - 1987
Inleiding
1.
Geschiedenis en organisatie
Organisatie: Groninger Archieven
In 1899 schreef in Kashmir de Britse generaal Robert Stephenson Smyth Baden- Powell voor zijn soldaten het boek 'Aids to Scouting'. Tot zijn verbazing bleken enige jaren later ook Engelse schooljongens het boek te gebruiken voor het spel van verkennen. De padvindersbeweging was ontstaan en breidde zich in hoog tempo uit naar andere landen. In 1911 lieten onder meer Jhr. J.B. van Andringa de Kempenaar en dr. A. van Voorthuysen een oproep aan de inwoners van Groningen uitgaan om hun kinderen deel te laten nemen aan het werk van de padvinderij. De kinderen zouden de gelegenheid krijgen om hun fantasie te ontwikkelen en tegelijkertijd leren een tucht te aanvaarden (inv.nr. 7). Nog in datzelfde jaar werden er twee Groninger groepen (de roden en de blauwen) opgericht en een jaar later vormde S.A. van Oven, leraar aan de Zeevaartschool, de watertroep 'Medusa'. Deze naam was een verwijzing naar het Nederlandse korvet 'Medusa', dat in 1863 door de Japanners onder vuur was genomen. De leden van Medusa moesten vijftien jaar zijn en kunnen zwemmen. De groep telde aanvankelijk slechts vier leden, die door de Groninger jeugd van tijd tot tijd onthaald werden op scheldpartijen en modder. De toelatingseis voor wat betreft het zwemmen en de hoge morele maatstaven ten aanzien van eerlijkheid, trouw, gehoorzaamheid en plichtsbesef kwalificeerden de groep naar alle waarschijnlijkheid als een select, voor de Groningers al te select gezelschap. De jongens droegen oranje dassen en gingen zaterdags met 'Stiefpa' van Oven, die ook als 'schipper' werd aangesproken, roeien of zeilen op het Paterswoldse meer. In gedachten, woord en daad moesten de Medusaleden een rein leven leiden en er mocht niet gevloekt worden.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog zette de watertroep zich in voor vluchtelingen. In die jaren werden er ook kampen georganiseerd en was er voor het eerst sprake van een eigen boot. Waar steeds weer bleek, dat de zwemvaardigheidseis toestroom van nieuwe leden verhinderde, besloot men in 1924 de Medusa-troep om te zetten in een landgroep, die op de zolder van het Prinsenhof gehuisvest werd. De nieuwe landgroep groeide snel, maar ondervond in latere jaren ook tegenslagen; in 1939 gingen de meeste bezittingen van Medusa verloren tijdens een grote brand aan de Vismarkt en twee jaar later werd de groep door de Duitse bezetters opgeheven. In het bevrijdingsjaar werd de padvindersgroep nieuw leven ingeblazen en direct na de aftocht van de Duitse troepen verleenden de Medusa-padvinders hand- en spandiensten. In de jaren zestig leek de belangstelling van jongeren voor de padvinderij te tanen: in plaats van voorschriften, leiders en discipline verkozen steeds meer kinderen het experiment, de vrijheid en de vrijblijvendheid. De volwassene, die met behulp van de jeugd alsnog idealen wilde verwezenlijken, ontmoette wantrouwen. Een heroriëntatie bleek onvermijdelijk; sociale vaardigheden, het leren oplossen van conflicten en maatschappelijke belangstelling moesten meer accent krijgen. In 1967 besloten de Medusa-groep, de Fridjof Nansen-groep en de Rabenhoupt-groep hun krachten te bundelen; gezamenlijk richtten zij de 'Prins Willem Alexander groep' op.
Vrijwel van meet af aan kende de padvinderij in Nederland landelijke, overkoepelende organisaties, die in 1915 samensmolten tot de Nederlandsche Padvinders Vereeniging (NPV). De leiding van de NPV werd toevertrouwd aan de hoofdverkenner of hoofdcommissaris, die op het nationaal hoofdkwartier werd bijgestaan door hoofdkwartiercommissarissen. Naast de algemene ledenvergadering, die de hoofdverkenner aanwees, kende de vereniging nog een bestuur en een raad. Ook werd het land verdeeld in districten. Het bestuur benoemde districtscommissarissen, die bijgestaan door assistenten leiding en coördinatie verzorgden in het district. In elk district was er sprake van plaatselijke afdelingen, waarbij de verschillende padvindersgroepen zich konden aansluiten. Vanaf 1924 kende Medusa naast verkenners ook welpen en voortrekkers. De welpen namen kinderen op van acht tot twaalf jaar, vormden een horde en hadden als leider een akela. De verkenners hadden als leiding een hopman met vaandrigs en kenden een onderverdeling in patrouilles, die zeven of acht verkenners telden. Samen vormden de verkenners een troep. Jongeren, ouder dan zeventien jaar konden voortrekker worden. De voortrekkers kenden als leider een oûbaas en vormden samen een stam.
Voor het toezicht op de financiën en de eigendommen en voor het contact met de ouders riep Medusa een groepcomité in het leven, bestaande uit zes ouders en de groepsleider. Voor beslissingen over onder meer schorsingen en tucht bij de verkenners vormde de troepleider samen met de patrouilleleiders een ereraad.
Ondanks of juist in verband met het idealisme en de religieuze grondslag van de padvindersbeweging bleven onenigheid en conflicten de NPV niet bespaard. Toen de vereniging besloot om de toevoeging 'tegenover God en mijn land' in de padvindersbelofte onverkort te handhaven, werd tijdens een vergadering van een aantal padvindersleiders te Groningen besloten om uit te treden en een eigen organisatie van de grond te tillen (de Padvinders Vereeniging Nederland; PVN). Enkele jaren later, in 1937 kwam het tot een hereniging van beide organisaties. Ook het democratische gehalte van de instelling gaf aanleiding tot discussie en meningsverschillen: in 1927 gingen er stemmen op om de positie van leiding en bestuur te versterken ten koste van de algemene ledenvergadering, terwijl in 1946 door onder meer hopman A.G. Dekens uit Groningen gepleit werd voor meer inspraak en democratische besluitvorming (inv.nr. 10). Hoe trouw ook aan de beginselen van de Engelse stichter van de beweging, toch kon de Nederlandse padvinderij zich niet onttrekken aan de met de tijd veranderende inzichten, voorkeuren en overtuigingen.
2. Inventarisatie, selectie en openbaarheid

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van het archief van de padvindersgroep 'Medusa'
Bewerker:
P.H.J. Woltjer en H. Jager
Behoort tot collectie:
Gemeente Groningen
Laatste Publicatie:
2014
Omvang:
1 m standaardarchiefberging
Bijzonderheden:
Eerdere versie uit 1990 aangepast in verband met aanvulling (aanwinst 2007.110)
Categorie: