Uw zoekacties: Menoldis- en Sywenconvent, 1256 - 1598

1256 Menoldis- en Sywenconvent, 1256 - 1598 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
De twee kloosters van deze naam zijn in de tweede helft van de 13e eeuw gesticht, het Vrouw Menoldisconvent vermoedelijk in 1276, terwijl het Vrouw Sywenconvent zijn ontstaan dankt aan het testament van Johannes Pluckerose, van het jaar 1284. *  Het eerstgenoemde van beide kloosters lag ten oosten van de tegenwoordige Kijk in 't Jatstraat en ten westen van het Vrouw Sywenconvent; beide tezamen vormden zij de noordelijke afsluiting van het Minderbroederskerkhof.
De kloosters werden bewoond door lekenzusters, die een meer dan gewoon vroom leven wensten te leiden. Zij heetten doorgaans begijnen, een woord dat de gehele middeleeuwen door een ketterse klank heeft gehouden, wellicht omdat de begijnen niet onder kerkelijk toezicht stonden, en er, vooral in Duitsland, veel ketterse elementen onder scholen. Een deel van deze lekenzusters heeft de kerk weer onder haar toezicht gebracht door ze te doen opnemen in de derde orde van S. Franciscus. Bisschop Frederik van Zierik heeft b.v. in 1318 verschillende aanwijzingen gegeven voor de overgang tot die orde (regest no. 10).
Er bestaat ten deze een opvallende tegenstelling tussen deze beide kloosters en het Olde convent of Geestlike Maaghdenklooster, tussen de Boteringe- en de Ebbingestraat, aan het tegenwoordige Rode Weeshuisstraatje. Van laatstgenoemd klooster mogen we aannemen, dat alle zusters Tertiarissen waren, behoorden tot de derde orde van S. Franciscus. Dit schijnt ten aanzien van het Vrouw Menoldis- en het Vrouw Sywenconvent niet het geval geweest te zijn. Zelf stelden de zusters ook prijs op een door geen stringente bepalingen gebonden levenswijze. In de tweede helft der 15e eeuw verklaren zij steeds vrij in levenswijze en kleding geweest te zijn, en niet verplicht tot het afleggen van enige gelofte (regest no. 60). Later, in 1556, schreven zij aan de Raad, dat zij "meestendeel vrije personen waren, ghene professie gedaan, oeck onder ghenen pater noch reghel en stonden." * 
Over het bestuur weten we weinig, of beter gezegd, het was weinig gedifferentieerd. Bij het Vrouw Menoldisconvent komt van 1377 af een ministersche of meestersche voor, bij het Vrouw Sywenconvent is er voor het eerst in 1390 sprake van een "baghijnemestersche" *  Bij laatstgenoemd klooster vinden we in de 16e eeuw ook een underministersche en een procuratersche genoemd, die vermoedelijk onder de "senioren" of "senioerschen" begrepen zullen zijn geweest. In elk geval was de inrichting van het bestuur niet van dien aard, dat het invloed heeft kunnen uitoefenen op de samenstelling en indeling van het archief.
De materiële welstand van het Vrouw Sywenconvent is in de loop van de 16e eeuw sterk achteruit gegaan, zozeer zelfs dat de zusters in 1556 een deel van de kloosterhof moesten verkopen (regest no. 90). In 1584 is het met alle bezittingen bij het Vrouw Menoldisconvent geïncorporeerd *  . In het zelfde jaar nog is het kloostergebouw ter beschikking van de nonnen van Selwerd gesteld, die het in 1585 betrokken (regest no. 95).
Na de reductie in 1594 werd door gecommitteerden van de Staten-Generaal een regeling getroffen, krachtens welke alle geestelijke goederen van Stad en Ommelanden in het "commune aerarium" zouden komen en gebruikt worden "ad pios usus", in het bijzonder van kerken en scholen. De stad heeft daar echter inbreuk op gemaakt en de bezittingen en archivalia van het Vrouw Menoldis- en het Vrouw Sywen-convent, ondanks de vertogen van de Ommelanden in juli en september 1600 onder zich gehouden *  In 1614 is het gebouw van het Vrouw Sywen-convent voor de inrichting der nieuwe Academie gebruikt, en werden er gehoorzalen ondergebracht, terwijl het Vrouw Menoldis-convent behuizing bood voor twee hoogleraren; een derde professorshuis werd in de tuin van het Vrouw Sywenconvent opgetrokken. * 
Uit deze geschiedenis van beide kloosters volgt, dat hun archieven in 1584 één fonds geworden zijn, en als zodanig later in het bezit van de stad gekomen zijn. Vóór zij stedelijke eigendom geworden waren, dus vóór de Reductie, moeten beide archieven als gevolg van de incorporatie van het Vrouw Sywen-convent al samengevoegd zijn. Na de Reductie zijn goederen en archivalia, naar het schijnt op niet geheel regelmatige wijze, aan de stad gekomen. Het bleef een stichting met een eigen administratie, die door een stedelijke rentmeester gevoerd werd. De stukken die sindsdien over het Vrouw Menoldis-convent gewisseld zijn, behoren derhalve tot het stadsarchief. In verband hiermee zijn de stukken over drie hoofdafdelingen verdeeld: het archief van het Vrouw Menoldis-convent, het archief van het Vrouw Sywen-convent, en het archief van de beide gecombineerde kloosters.
Enige moeilijkheden gaven de algemene privileges van de twee conventen. Het is n.l. slechts bij uitzondering te zien, uit welk archief die privileges afkomstig zijn. Dat laatste is b.v. het geval met het charter van 7 maart 1399 van Bisschop Frederik van Blankenheim voor het Vrouw Sywen-convent (inv.nr. 32), dat in dorso hetzelfde merkteken, een kruis in een cirkel, heeft als het charter waarbij het Stadsbestuur van Groningen op 13 juli 1300 de statuten van het klooster goedkeurt (inv.nr. 30).
Waar uiterlijke kenmerken ontbreken, moet men er dikwijls naar gissen, uit welk archief een stuk afkomstig is. Zo is het b.v. met de twee privileges van 6 en 7 december 1292 (inv.nrs. 2 en 29). In de eerste van die oorkonden wordt aan de broeders en zusters van de derde orde van S. Franciscus toegestaan de door de Minderbroeders opgedragen missen bij te wonen, en ten tijde van een algemeen interdict van hen de kerkelijke sacramenten te ontvangen, terwijl één dag later alleen het laatste toe wordt gestaan. Het kan niet anders of deze oorkonden hebben op verschillende kloosters betrekking. Van welk archief het ene, en van welk het andere stuk deel heeft uitgemaakt, is echter duister. De verdeling van dergelijke stukken over beide fondsen is dus niet van enige willekeur vrij te pleiten. In het algemeen zijn privileges, waarvan niets naders kon worden vastgesteld, tot het archief van het Vrouw Menoldis-convent gebracht.
Deze omstandigheid zou aanleiding kunnen zijn om het in 1594 als één geheel aan de stad gekomen archief ongesplitst te laten. Maar er zijn ook processen tussen beide instellingen gevoerd, er zijn rechterlijke en arbitrale uitspraken en dadingen. Wanneer van een uitspraak twee oorspronkelijke uitvaardigingen over zijn, zoals het geval is met de sententie van 16 maart 1365 (inv.nrs 11 en 37), dan heeft het zijn bezwaren beide stukken onder één inventarisnummer te brengen. Hierom en terwille van de overzichtelijkheid is de inventaris in drie hoofdafdelingen gesplitst.
Regestenlijst
Regest 27 , 1424 September 25. Ghegeven in den jaer ons Heren dusent vierhundert vier ende twintich des Maendages na Sente Mathijsdaghe.: Burgemeesters en Raad van Groninghen oorkonden, dat Wyllem Dreyer van Jacop Beyert, proost te Loppersum, een huis aan het Rechte Yat, Oostzijde, tussen de percelen van Aert Hertig ten zuiden en Jacob vnd ten noorden, in erfpacht ontvangen heeft tegen een canon van 13 gulden, met dien verstande dat Wyllem van op het huis rustende grondrente ten bedrage van 13 gulden er een van 3 gulden zal mogen lossen.Oorspr.: archief Menoldis-convent (inv. no. 18), met uithangend geschonden stadszegel in bruine was (met tegenzegel)
1256 Menoldis- en Sywenconvent, 1256 - 1598
Regestenlijst
Regest 27
, 1424 September 25. Ghegeven in den jaer ons Heren dusent vierhundert vier ende twintich des Maendages na Sente Mathijsdaghe.: Burgemeesters en Raad van Groninghen oorkonden, dat Wyllem Dreyer van Jacop Beyert, proost te Loppersum, een huis aan het Rechte Yat, Oostzijde, tussen de percelen van Aert Hertig ten zuiden en Jacob vnd ten noorden, in erfpacht ontvangen heeft tegen een canon van 13 gulden, met dien verstande dat Wyllem van op het huis rustende grondrente ten bedrage van 13 gulden er een van 3 gulden zal mogen lossen.Oorspr.: archief Menoldis-convent (inv. no. 18), met uithangend geschonden stadszegel in bruine was (met tegenzegel)
Datering:
1424 September 25. Ghegeven in den jaer ons Heren dusent vierhundert vier ende twintich des Maendages na Sente Mathijsdaghe.
NB:
Doorgestoken een oorkonde van 1427 (regest no. 29)Vermeld: Register Feith, I 1424 no. 11.
Organisatie: Groninger Archieven

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van het archief van het Vrouw Menoldis- en het Vrouw Sywenconvent
Behoort tot collectie:
Gemeente Groningen
Laatste Publicatie:
zonder jaar, herzien 2008
Omvang:
0,15 m standaardarchiefberging