Uw zoekacties: Voogdijraad te Groningen, 1905 - 1952

125 Voogdijraad te Groningen, 1905 - 1952 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Instelling
2. Samenstelling
3. Taken
125 Voogdijraad te Groningen, 1905 - 1952
Inleiding
3.
Taken
Organisatie: Groninger Archieven
Artikel 385 b van de "burgerlijke" kinderwet bepaalde dat de voogdijraad de zorg voor minderjarigen werd opgedragen, bij rechterlijke uitspraak aan hem toevertrouwd (ingevolge de artikelen 269, 374 d 5e lid of 439 3e lid van het Burgerlijk Wetboek) aan of die door de officier van Justitie (krachtens de artikelen 374 f of 439 a) ter beschikking gesteld. De artikelen 269, 374 d 5e lid en 439 3e lid bepalen dat hangende een echtscheidingsprocedure, een procedure van ontheffing of ontzetting van de ouderlijke macht of een procedure van uitsluiting, ontheffing of ontzetting van de voogdij of toeziende voogdij, de rechtbank de uitoefening van de ouderlijke macht of (toeziende) voogdij aan de voogdijraad mag opdragen.
De artikelen 374 f en 439 a bepalen dat de officier van Justitie, op grond van de feiten die aanleiding kunnen geven tot ontzetting van de ouderlijke macht of voogdij, minderjarigen voorlopig aan de zorg van de voogdijraad mag toevertrouwen. Ontheffingen van de ouderlijke macht of voogdij konden door de rechtbank, op verzoek van de voogdijraad of op vordering van het Openbaar Ministerie worden verleend, wanneer de ouders (of een der ouders of voogden) ongeschikt (b.v. krankzinnig) of niet bij machte waren (was) de plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. Ontzettingen uit de ouderlijke macht of voogdij konden namens een voogd, toeziende voogd, familielid of aangetrouwd familielid door de voogdijraad worden verzocht, of door het openbaar ministerie worden gevorderd.
De arrondissementsrechtbank kon, wanneer dit in het belang van de minderjarigen was, tot ontzetting besluiten o.a. in geval van misbruik van de ouderlijke macht of grove verwaarlozing van de plicht tot verzorging en opvoeding, een slecht levensgedrag of een veroordeling tot een gevangenisstraf van twee jaar of langer. Bij de gehele kinderbescherming en ook bij de voogdijraden speelde het particuliere initiatief een belangrijke rol. Men vond dat kinderen van wie de opvoeding om welke redenen dan ook in het gedrang kwam, zouden moeten worden toevertrouwd aan particuliere liefdadigheidsinstellingen en dat de overheid daarin geen rol van betekenis moest spelen. Waren er geen andere oplossingen, dan moest de overheid ingrijpen en kon het kind (bij de raad sprak men van de pupil) in een tehuis worden opgenomen.
De bedoeling van de vestiging van voogdijraden was, dat deze een centraal punt zouden vormen in hun arrondissement, van waaruit de kinderbescherming kon worden geleid en particuliere initiatieven konden worden gestimuleerd en gecoördineerd. Deze centrale functie vindt haar neerslag in de archieven. Een belangrijke taak van de voogdijraden was de inning van onderhoudsuitkeringen voor minderjarigen en de controle op de pleeggezinnen en tehuizen waarin pupillen waren geplaatst. Belangrijke wijzigingen en aanvullingen op de bepalingen in het Burgerlijke Wetboek omtrent ouderlijke macht en de voogdij kwamen tot stand bij de wet van 27 september 1909 (Stbl. 322). Deze wet, die tekenend is voor het functioneren van de raden in de daarop volgende jaren, voorzag ondermeer in een betere regeling van de plaatsing van pupillen in tuchtscholen en bepalingen ter bescherming van onwettige kinderen. Een volgende belangrijke wijziging in de taken van de raden volgde in 1922. Bij Koninklijk Besluit van 19 juni 1922 (Stbl. 402) tot vaststelling van de wet van 5 juli 1921 (Stbl. 834) werd de kinderrechter en de ondertoezichtstelling van minderjarigen ingevoerd.
De kinderrechter kreeg de bevoegdheid om particulieren, ambtenaren voor de kinderwetten en agenten van de ambtenaren van de reclassering als gezinsvoogd aan te wijzen. Het invoeren en de ontwikkeling van het instituut ambtenaar voor de kinderwetten is voor de organisatie en de werkwijze van de voogdijraden van uitermate groot belang geweest. De ambtenaren voor de kinderwetten werden belast met belangrijke toezichthoudende en voorlichtende taken; taken die niet veraf stonden van die van de voogdijraden. Bij de reorganisatie van de voogdijraden tot raden voor de kinderbescherming in 1956, ging het merendeel van de ambtenaren naar deze raden over.
Hoewel in 1933 de arrondissementsrechtbank te Winschoten werd opgeheven, is de voogdijraad te Winschoten tot in 1951 blijven voortbestaan. Vanaf 1951 was alleen de voogdijraad Groningen werkzaam. De raad was onderverdeeld in twee kamers. De eerste kamer omvatte het kanton Groningen; de tweede kamer de kantons Zuidbroek en Winschoten. De voorzitter van de oude voogdijraad Groningen werd voorzitter van de nieuwe raad en zijn eerste kamer en de voorzitter van de oude voogdijraad Winschoten werd ondervoorzitter van de nieuwe raad en voorzitter van de tweede kamer.
4. Reorganisatie tot Raden voor de Kinderbescherming
5. Archieven en inventarisatie
6. Openbaarheid
7. Literatuur
Bijlage: Lijst van in de archieven aangetroffen boeken e.d
Verzameling van wetten, besluiten en voorschriften betreffende het rijkstucht- en opvoedingswezen ... 11 dln. 's- Gravenhage, 19201946.
over 1901 tot en met 1905.
over 1906 tot en met 1909.
over 1910 tot en met 1914.
over 1915 tot en met 1919.
over 1920 tot en met 1922.
over 1923 tot en met 1925.
over 1926 tot en met 1928.
over 1929 tot en met 1932.
over 1933 tot en met 1935.
over 1936 tot en met 1938.
over 1939 tot en met 1944.
Klapper op de verzameling van wetten, besluiten en voorschriften betreffende het rijkstucht- en opvoedingswezen over 1901 tot en met 1938. 's-Gravenhage, 1939.
Lijst van aangesloten instellingen en gestichten, enz. 1938. 'sGravenhage (Departement van Justitie, Rijkstucht- en opvoedingswezen).
Reglement voor het Burgerlijk Armbestuur in de gemeente Winschoten. 1913 met wijzigingen en aanvullingen van 1918, 1921 en 1928.
J.A. van Hamel, Het onderzoek naar het vaderschap, zooals het thans in onze wetgeving is geregeld. (Artikel 344 a-q van het Burgerlijk Wetboek). Haarlem, 1910. In tweevoud.
J.A. van Hamel, De practijk der kinderwetten. (derde druk). Haarlem, 1909.
J.A. van Hamel, H.M.A. Schadee en N. de Beneditty, De toepassing der kinderwetten. Periodieke verzameling van rechterlijke en administratieve beslissingen en andere bescheiden in zake de burgerlijke en strafwetgeving ten aanzien van minderjarigen. 3 dln. Haarlem, 1909-1912.
B. Hes, Herziening der civiele kinderwetten. Toelichting met volledigen tekst der titels van het B.W. handelende over ouderlijke macht en over minderjarigheid en voogdij, zooals die zijn gewijzigd en aangevuld door de wet van 27 sept. 1909 (St. 322), alsmede van de overige artikelen dier wet. Groningen, 1909.
J.E. Hesse, Ontzetting en ontheffing uit de ouderlijke macht. Arnhem, 1908.

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van het archief van de voogdijraad te Groningen
Bewerker:
C. Tromp
Behoort tot collectie:
Rijk
Laatste Publicatie:
1988
Omvang:
1,4 m standaardarchiefberging