Uw zoekacties: Volksziekte-commissie, 1826 - 1828

1192 Volksziekte-commissie, 1826 - 1828 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
In de maand juli van het jaar 1826 brak in de stad Groningen een hevige epidemie uit. Er wordt wel gesproken over de 'Groninger ziekte', hoogstwaarschijnlijk betrof het de ziekte malaria, een term die pas eind negentiende eeuw ingang vond *  . Uiteindelijk stierf 10 procent van de Groninger bevolking aan deze epidemie. Het stadsbestuur nam terstond maatregelen tot bestrijding.
Eén der kazernes werd tot noodziekenhuis ingericht. Aan de stadsapotheken verstrekte men gratis geneesmiddelen aan behoeftige personen. Ook nam het stadsbestuur een aanvankelijk door particulieren gestichte inrichting tot het verstrekken van verkwikkingen en verversingen aan de zieken over. Verder vonden op stadskosten soepuitdelingen plaats.
De ziekte was zo algemeen, dat zij een ontwrichting van het economische leven meebracht, waardoor velen tot armoede vervielen. Dit bracht een aantal ingezetenen der stad ertoe, zich op 20 september1826 tot een commissie van bijstand te verenigen.
Zij, die ondersteuning genoten uit de Openbare Armenkas of uit de diaconiekassen der verschillende kerkelijke gezindten of zich reeds tot één van beide hadden gewend, vielen buiten de bemoeiingen van de commissie. Hulp werd uitsluitend verleend aan personen en huisgezinnen, die hiermee niet in aanraking kwamen.
Van de oprichting werd kennis gegeven aan de Gouverneur der provincie Groningen en aan de burgemeester der stad, wier goedkeuring werd verkregen.
De commissie koos zelf uit haar midden een voorzitter, secretaris en thesaurier. Voor vervulling van vacatures zocht de commissie zelf de, volgens haar inzicht, geschikte personen aan.
De commissie, aan wie het Ommelander Huis als vergaderplaats was toegewezen, ving haar werkzaamheden aan met het plaatsen in de nieuwsbladen van een oproep aan stad- en landgenoten tot het geven van bijdragen in geld en in natura.
Deze oproep had onder meer tot gevolg, dat ook buiten de provincie Groningen commissies tot steunverlening werden gevormd. Onder andere waren er zodanige commissies in Amsterdam en Utrecht.


Voor haar werkzaamheden splitste de commissie zicht in 4 subcommissies.
De 1e subcommissie werd belast met het algemeen financieel beheer en met het behartigen van de correspondentie.
De 2e subcommissie belastte zich met het bijeenbrengen van alle gegevens betreffende hulpbehoevenden. Zij stelde de voordracht op van personen, die volgens haar voor de steun in aanmerking kwamen.
Aan de 3e subcommissie werd de ontvangst en uitdeling van kledingstukken en dekking toevertrouwd.
De 4e subcommissie hield zich bezig met het verdelen van levensmiddelen, brandstof, stro, turf en verkwikkingen.
Het magazijn van de goederen, bestemd voor de 3e subcommissie bevond zich in het gebouw van de Vrijmetselaarsloge, terwijl de 4e subcommissie haar goederen in diverse lokaliteiten had opgeslagen.
Onderwerpen van bijzonder belang werden behandeld in de Centrale Commissie, bestaande uit de 2e subcommissie aangevuld met één lid van elk der overige subcommissies benevens de voorzitter en thesaurier van de gehele commissie.


Voor de uitdelingen ging men als volgt te werk.
De hulpbehoevenden konden zich wenden tot de wijkmeesters der stad. Deze vulden dan de door de commissie gevraagde gegevens op de hun daartoe verstrekte formulieren in.
Deze formulieren werden naar de 2e subcommissie gestuurd. Daar werden ze onderzocht en vergeleken met lijsten van personen, die door de Openbare Armenkas of diaconieën werden geholpen. Vervolgens werden zij, die voor hulp in aanmerking kwamen, op lijsten geplaatst met vermelding van hetgeen zij, naar het oordeel der subcommissie, nodig hadden.
De aldus opgemaakte lijsten werden ter goedkeuring voorgelegd aan de gehele commissie, die eens per week in haar geheel vergaderde. Ten slotte werd aan de 3e en 4e subcommissie opgedragen om op grond van de aldus goedgekeurde lijsten de benodigde goederen aan de daarop vermelde personen uit te delen.
Deze uitdelingen waren te onderscheiden in gewone en buitengewone. Onder buitengewone uitdelingen vielen personen die, hoewel zij hulp nodig hadden, zich door schroom lieten weerhouden deze te vragen. Kwam dit een lid der commissie ter ore, dan kon hij, naar eigen inzicht, de betrokkene turf en aardappelen doen toekomen op bonnen, waarvan elk commissielid een aantal bezat.


De gewone uitdelingen vielen uiteen in algemene en in een uitdeling uitsluitend bestemd voor weduwen, wier mannen door de ziekte waren overleden. Deze vrouwen genoten bijstand op ruimere schaal.


Bij de algemene uitdelingen van aardappelen, brandstoffen en stro, die het eerst plaatsvonden, werd tevens aan ieder persoon of huisgezin een klein bedrag in geld ter hand gesteld.
Ter gelegenheid van de eerste algemene uitdeling werd aan alle daarvoor in aanmerking komende personen aangezegd op een bepaald uur in het Ommelander Huis voor de 4e subcommissie te verschijnen. Aan een ieder werd aldaar een houten blokje uitgereikt, door de voorzitter van de gehele commissie getekend en voorzien van een nummer, dat correspondeerde met dat onder hetwelk de betrokkene stond ingeschreven op de algemene lijst, die door de commissie was samengesteld. Dit nummerblokje moest bij iedere volgende uitdeling door de betrokkene of namens hem worden getoond.
Eerst daarna werden bonnen voor de benodigde goederen verstekt. Deze bonnen kon men bij de magazijnen afgeven, waarna de goederen, zo nodig aan de woning der behoeftigen werden bezorgd.
Geschiedde de eerste uitdeling in volgorde van aanmelding, bij de volgende was de stad verdeeld in verschillende wijken.
Op ditzelfde nummerblokje kon men bij de 3e subcommissie kledingstukken en dekking krijgen, waarvan de uitdeling, enige tijd later, op dezelfde wijze plaatsvond. Bovendien werden kleren uitgereikt aan een aantal personen bij het verlaten van het ziekenhuis, alwaar ze waren verpleegd.
Misbruik als verkopen of in pand geven van de verstrekte goederen werd gestraft met het inhouden van het nummerblokje. Later toen het aantal zieken zeer toenam, werd dit systeem iets gewijzigd.
In de plaats van de wijkmeesters kwamen door de commissie aangestelde en bezoldigde ambtenaren, belast met het onderzoek naar de levensomstandigheden van de aanvragers. Zij brachten van hun bevindingen rapport uit aan de 2e subcommissie.
Klachten en verzoeken om meerdere bijstand konden voortaan worden ingediend bij een commissie tot de reclames, beurtelings bestaande uit leden van de gehele commissie, die eveneens zitting hield in het Ommelander Huis. De aan de commissie gezonden verkwikkingen (vruchten e.d.) en versterkingsmiddelen werden door haar afgestaan aan de bovenvermelde inrichting, die ze op advies van de doktoren aan de patiënten afstond. Ontvangen geneesmiddelen werden voor een deel naar de doktoren, voor een ander deel naar de stadsapotheken doorgezonden.


Door het stadsbestuur werd op aanraden van de commissie een lokaliteit ingericht, geschikt voor breisters, spinsters en een soortgelijk beroep uitoefenende vrouwen om aldaar hun werk te verrichten.
Voor dit zg. Werkhuis werd een commissie van toezicht benoemd, mede samengesteld uit vertegenwoordigers van de hier ter stede wonende wolkammers.
Na drie maanden werd dit werkhuis, uit gebrek aan belangstelling, weer opgeheven.
Toen aan de gewone algemene uitdelingen een eind was gekomen, vond tegen inlevering van het nummerblokje nog een slotuitkering plaats in geld.
De nog overgebleven gelden werden grotendeels gebruikt tot het weer op de been helpen van enige huisgezinnen, die ten gevolge van de ziekte, hun bedrijf niet hadden kunnen voortzetten.
Voor dit doel waren trouwens ook reeds eerder gelden beschikbaar gesteld. De rest werd besteed voor het aankopen van turf. Op bonnen, door de commissie aan de doktoren ter hand gesteld, konden patiënten deze verkrijgen bij de verschillende leveranciers in de stad over wie de voorraad turf was verdeeld.


Met uitbrengen van een eindverslag beëindigde de commissie op 1 juli 1828 haar taak.


De stukken die op haar betrekking hadden, werden in een kist geborgen en gedeponeerd in het toenmalige Stadsarchief van Groningen. De lengte van het archief bedraagt 2 meter en omvat de tijdsperiode 1826 - 1828.


Openbaarheid
Aan de openbaarheid zijn geen beperkingen gesteld.
Literatuur:
Margreet Ramaker, 'In de ban van de beet : de malaria-epidemie in de stad Groningen in 1826', Gronings Historisch Jaarboek (1998) 66-81 Gerard Terwisscha van Scheltinga, Historie van Academisch Ziekenhuis en Medische Faculteit te Groningen in de professoren buurt (Groningen 2004) 84, 94
Inventaris

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van het archief van de 'Volksziekte'-commissie te Groningen
Bewerker:
G.N. Schutter en B. Valkenburg
Behoort tot collectie:
Gemeente Groningen
Laatste Publicatie:
2005
Omvang:
2,11 m standaardarchiefberging
Categorie: