Uw zoekacties: Collectie C.P. de Bekker (Agglomeratie Eindhoven), 1965-1985

10130 Collectie C.P. de Bekker (Agglomeratie Eindhoven), 1965-1985 ( Regionaal Historisch Centrum Eindhoven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
INLEIDING
10130 Collectie C.P. de Bekker (Agglomeratie Eindhoven), 1965-1985
INLEIDING
Na de tweede wereldoorlog beleeft Nederland een periode van enorme groei. Een groei waarop de samenleving niet is toegesneden. De steden kampen met vele problemen vooral op het gebied van de planologie, zoals de bouw van huizen, het toenemende verkeer en het aanleggen van industrieterreinen. Bestuurlijk zijn de gemeenten hier niet op voorbereid. Intergemeentelijk overleg bestaat niet of nauwelijks. Men zit nog vastgeroest in bestuurlijke structuren die in 1848 zijn uitgezet en daarna niet meer zijn aangepast aan de eisen van de moderne samenleving. Vooral na de tweede wereldoorlog doet zich die tekortkoming voelen. In 1956 besluit de gemeente Eindhoven overleg te voeren met enkele omliggende gemeenten juist om te komen tot meer inzicht in de problemen op het gebied van wonen, verkeer en industrialisatie in de regio. Het doel is te komen tot een meer evenwichtige ontwikkeling van de boven vermelde gebieden.
De gemeenten die door Eindhoven zijn aangezocht om deel te nemen aan dit overleg zijn niet voorbereid op deze nieuwe aanpak en dit is dan ook de reden, dat er enkele jaren niets gebeurt op dit gebied. In 1961 is het weer Eindhoven die het voortouw neemt met het rapport "Bestuursproblemen Agglomeratie Eindhoven" In dit rapport neemt de gemeente Eindhoven een aantal standpunten in inzake de toekomstige samenwerking tussen de gemeenten in de regio:
- samenvoeging van gemeenten wordt niet wenselijk geacht, omdat hierbij gevreesd werd voor een achteruitgang van de bestuurskracht in plaats van de juist gewenste toename; vooral het democratisch gehalte van zo'n grote organisatie kan te wensen overlaten. Juist de dwangmatige samenvoeging kan juist die onontbeerlijke samenwerking frustreren.
- er wordt een openbaar lichaam in het leven geroepen, dat toegesneden is op de concrete situatie in de regio en daarbij een afgewogen pak-ket aan taken en bevoegdheden krijgt.
Intussen gaat er ook een initiatief uit van de Commissaris van de Koningin. Een op zijn initiatief ingestelde Centrale werkcommissie stadsgewest Eindhoven geeft aan het ETIN te Tilburg opdracht een onderzoek te doen naar de sociaal-economische ontwikkelingen in het gewest. Dit onderzoek resulteert in een rapport dat in april 1964 wordt gepresenteerd en fungeert als basis voor de samenwerking van tien gemeenten in een gemeenschappelijke regeling.
Op 1 januari 1965 treedt het Samenwerkingsorgaan Agglomeratie Eindhoven in werking (Ned. Staatscourant 31-12-1964, nr. 255). Het algemeen bestuur van dit orgaan wordt gevormd door de Agglomeratieraad waarin de burgemeesters van de tien gemeenten zitting hebben aangevuld met veertig raadsleden, waaronder verschillende wethouders. Het dagelijks
bestuur bestaat uit drie burgemeesters en vier wethouders, benoemd door en uit de Agglomeratieraad. Daarnaast zijn er voor de voorbereiding van beleidsvragen nog een aantal commissies werkzaam, waarin telkens van elke gemeente een vertegenwoordiger zitting heeft.
Het doel van dit Samenwerkingsorgaan is de samenwerking tussen de tien deelnemende gemeenten vooral op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar daarnaast ook op het gebied van de bestuurlijke coordinatie en integratie te bevorderen.
Alras is duidelijk dat deze structuur geen eindstation kan zijn in de bestuurlijke ontwikkeling van de regio.
Er wordt dan ook een werkgroep ingesteld, waarin onder andere de Amsterdamse hoogleraar staats- en administratief recht prof. dr. S.O. van Poelje zitting neemt. Deze werkgroep heeft tot taak te bezien in hoeverre de organisatie van het Samenwerkingsorgaan moet worden omgebouwd en welke bestuurlijke kaders nodig zijn om de effectiviteit en de legitimiteit van de samenwerking te verhogen.
Dit resulteert in 1970 in een Voorontwerp Wet voor het Stadsgewest Eindhoven.
Ook in dit rapport is samenvoeging van gemeenten niet het uitgangspunt, maar er wordt een apart openbaar lichaam ingesteld dat beter in staat is op een harmonische wijze gestalte te geven aan de plannen, zoals die in de loop van vijf jaar door het huidige bestuur zijn ontwikkeld. Het lichaam zal zich in eerste instantie moeten richten op de uitvoering van gemeentelijke taken op het niveau van de regio. Niet de bedoeling kan zijn om aan het lichaam een bevoegdhedenpakket te geven, dat bestaat uit taken die vanuit het rijk, de provincie of de gemeenten worden overgeheveld. De uitvoering van die taken betreft echter alleen het beleidsniveau, voor wat betreft de technische uitvoering zal een beroep gedaan moeten worden op de gemeentelijke diensten.
Het lichaam moet worden ingesteld bij een afzonderlijke wet. In de Stadsgewestraad, het algemeen bestuur, krijgen zitting alle wethouders van de aangesloten gemeenten en een aantal gemeenteraadsleden; in totaal een college van zestig personen. Het college wordt gekozen door de gemeenteraden, waarbij met de toedeling van het aantal zetels rekening wordt gehouden met de grootte van de gemeenten. In het dagelijks bestuur krijgt de gemeente Eindhoven ongeveer de helft van het aantal zetels, terwijl de voorzitter door de Kroon benoemd wordt.
De taken liggen op het terrein van het aangeven van de toekomstige ontwikkeling van de regio op het sociaal-economische vlak, de coördinatie van de bestuurlijke samenwerking van de gemeenten en de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het vastgestelde beleid. Het duurt tot 1973 vooraleer de Minister van Binnenlandse Zaken een reactie geeft op het voorontwerp. In grote lijnen is hij het eens met de aanbevelingen, maar vooral op het gebied van de samenstelling van de bestuurscolleges heeft hij wezenlijke veranderingen voorgesteld. De onderscheiden colleges moeten worden verkozen door de bevolking zelf middels een algemene verkiezing, terwijl de mogelijkheid gelaten wordt om het passief kiesrecht voor te behouden aan de leden van de gemeente-raden van de deelnemende gemeenten, waartoe sinds 25 augustus 1972 ook Leende behoort.
In een reactie van de gemeenten delen zij mede met de wijzigingsvoorstellen van de minister te kunnen instemmen. De Agglomeratieraad besluit op 1 april 1973 op gelijke wijze.
In 1975 wordt het wetsontwerp naar de Tweede Kamer gestuurd voor de parlementaire behandeling. Tijdens deze behandeling worden er nog enkele wijzigingen op detailpunten aangebracht, waarna op 16 juni 1976 (Staatsblad nr. 344) de wet wordt afgekondigd.
Reeds in 1975 wordt door de raden van de gewesten Helmond, Eindhoven en Kempenland het Intergewestelijk Overleg Zuidoost Brabant (IOZOB) ingesteld teneinde een gezamenlijke visie te ontwikkelen op de gemeenschappelijke belangen van de drie regio's. De taak van dit overlegorgaan is te adviseren aan de raden over alle aangelegenheden waarin tenminste twee van de gewesten een belang hebben. Aan dit overlegorgaan worden enkele adviescommissies toegevoegd, op het gebied van de ruimtelijke ordening, bestuurlijke zaken, werkgelegenheid, welzijn en gezondheidszorg.
In die tijd is er vooral ook op landelijk niveau veel discussie over een nieuwe bestuurlijke opzet voor provincies, gewesten en regio's hetgeen een verregaande invloed heeft op de geleidelijke uitbouw van de Agglomeratie tot een werkelijk effectief bestuursorgaan. Steeds is onduidelijk welke bevoegdheden de Agglomeratie nu precies bezit tegenover zowel de provincie als de deelnemende gemeenten. Vooral met de provincie komt het vaak tot aanvaring, juist omdat beiden een bovengemeentelijk aspect behartigen. De provincie ziet een Agglomeratie met een zeer beperkt takenpakket, terwijl de Agglomeratie voor zichzelf duidelijk verdergaande ideeen heeft.
In 1980 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken de besturen van de drie regio's (Agglomeratie Eindhoven, Streekorgaan gewest Helmond en Streekorgaan Kempenland) en vertegenwoordigers van enkele gemeenten verzocht zich te beraden op de regionale samenwerking in de toekomst. Op voorstel van Gedeputeerde Staten wordt de Werkgroep bestuurlijke samenwerking Zuidoost Brabant ingesteld, die de taak krijgt een rapport op te stellen waaruit een advies komt ten behoeve van Gedeputeerde Staten ten aanzien van een nieuwe bestuurlijke organisatie in de regio's.
Het rapport bevat een aantal mogelijkheden, zoals het instellen van een provincie Zuidoost-Brabant, de uitbreiding van de werkingssfeer van de bestaande Agglomeratie, een intergemeentelijke samenwerking (gewesten) in een tweetal varianten en een provinciale commissie met beperkte bestuursbevoegdheden.
Dit is echter nog niet de laatste commissie die zich met deze materie bezighoudt. Eind 1983 komt de projectgroep Bestuurlijke problematiek Zuidoost Brabant, ingesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken en onder voorzitterschap van mr. E.H. Toxopeus met een eindrapportage. Deze projectgroep is voortgekomen uit de in 1982 door het provinciaal bestuur geuite wens om de Wet Agglomeratie Eindhoven in te trekken, terwijl de Agglomeratie zelf juist op dat moment een taakuitbreiding voorstond en een betere afbakening tussen provinciale bevoegdheden en die van de Agglomeratie.
Daarnaast bestaan er in de regio's vele gemeenschappelijke regelingen met telkens de behartiging van een afzonderlijk belang. Een evenwichtigere opbouw van de bestuurlijke vormen in de regio is dan ook wel gewenst. Daarnaast is de Agglomeratie eigenlijk een vreemde eend in de bijt. De juridische constructie van de Agglomeratie wijkt totaal af van die van de andere regio's. Voor sommige taken worden de regio's ieder afzonderlijk als te klein ervaren. Grootschaligheid wordt voor sommige beleidsterreinen zeer zeker gewenst.
In het rapport van de genoemde projectgroep worden twee meningen naar voren gebracht. Ten eerste is er het minderheidsstandpunt dat aansluiting zoekt bij de nieuwe Wet Gemeenschappelijke Regeling, waarbij aan de Agglomeratie als samenwerkingsverband (dus op basis van min of meer vrijwilligheid) plannende, sturende en coördinerende bevoegdheden worden toegekend. Samenwerking moet worden gezocht, niet met Helmond, maar met Kempenland. Een tweede visie wordt geopperd door de meerderheid van de projectgroep die de oplossing voor de regio meer zoekt in het vervangen van de bestaande Wet Agglomeratie Eindhoven door een nieuwe wettelijke regeling. Juist het ontbreken van de vrijwillige basis van medewerking wordt gezien als een sterk uitgangspunt en voorwaarde voor een slagvaardig en effectief beleid dat de regio ten goede zal komen.
Vanuit het Ministerie van Binnelandse Zaken wordt echter geen van beide meningen gedeeld en er wordt dan ook besloten de Agglomeratie Eindhoven per 1 januari 1986 op te heffen en de Wet Agglomeratie Eindhoven in te trekken. In dat kader worden ten aanzien van het personeel van de Agglomeratie waarborgen geschapen, waarbij het Ministerie aan de gemeente Eindhoven financiën beschikbaar stelt om althans in eerste instantie de ambtenaren vanuit de Agglomeratie in het Eindhovense ambtenarenkorps op te nemen.

Kenmerken

Gemeente:
Eindhoven
Type archief:
Particulier