Uw zoekacties: Gemeente Zuid-Beijerland, 1676 - 1940

656 Gemeente Zuid-Beijerland, 1676 - 1940 ( Regionaal Archief Dordrecht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Beperkingen aan het gebruik
656 Gemeente Zuid-Beijerland, 1676 - 1940
Aanwijzingen voor de gebruiker
Beperkingen aan het gebruik
Het archief kent geen beperkingen op het raadplegen van stukken als gevolg van de materiële staat of het digitaliseren van de originelen.
Andere toegangen
Aanvraaginstructie
Citeerinstructie
Inleiding
De geschiedenis van Zuid-Beijerland is nauw verbonden met die van Beijerland, oudtijds Bayerland, een voormalig baljuwschap in Zuid-Holland. Na de St. Elisabethsvloed van 1421 doken er uit het verdronken gebied langzamerhand platen op. Op de plaats van de tegenwoordige Oud-Beijerlandse polder ontstond de Ruigte van Jan Dirksz, genoemd naar een vogelaar aan wie zij het eerst in erfpacht werd uitgegeven. Naderhand ontstonden in deze ruigte verschillende kreken, zodat zij in verscheidene gorzen uiteenviel. Op 1 juni 1479 werden deze gorzen door Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van Bourgondië, in hun kwaliteit van Graaf en Gravin van Holland, in erfpacht uitgegeven aan Cornelis van Dorp, Ridder, enz. In hetzelfde jaar verkocht hij deze gorzen aan verschillende personen, van welke zij op 18 september 1491 op Jan, Graaf van Egmond, overgingen onder bevestiging van Maximiliaan, als voogd over zijn minderjarige zoon Philips I. Na de dood van Jan van Egmond in 1528 vervielen zij aan zijn weduwe, Francina van Luxemburg. Na haar overlijden kwamen zij in 1557 aan haar tweede zoon Lamoraal, Graaf van Egmond, welbekend uit de vaderlandse geschiedenis. Deze liet de gronden bedijken en gaf er de naam van Beijerlanden aan, naar zijn gemalin Sabina van Beijeren. Na die tijd is het gebied meer zuid- en oostwaarts aangeslibd en de nakomelingen van bovengenoemde graaf hebben deze nieuwe gronden mede ingedijkt. In 1582 kreeg de oude bedijking, ter onderscheiding van de nieuwe, de naam van Oud-Beijerland. De nieuwe bedijking werd Nieuw-Beijerland genoemd. Na de bedijking van 1582 bleven de gorzen in omvang toenemen. De onmiddellijk tegen de dijk (de tegenwoordige Zuidzijdsedijk) aanliggende gorzen werden bekend onder de naam van Zuidergors. Zij werden door een thans nog bestaande kreek, de Borrekeen, gescheiden van een ten zuiden daarvan opgekomen plaat, die bekend werd onder de naam van den Hitsaert.
Deze plaat was in de laatste helft van de 16e eeuw door de dochter van Lamoraal van Egmond, Sabina van Egmond, naderhand Gravin van Solms, als een gevolg van haar gorzen in bezit genomen, doch de Staten van Holland en West-Friesland legden er beslag op, op grond van eigen aanspraken. Op 22 februari 1606 werd zij echter bij akkoord onder zekere voorwaarden aan Sabina van Egmond teruggegeven. Op 18 juli 1613 verleenden de Staten aan Sabina octrooi tot bedijking van de Zuidergors met Borrekeen. Nadat de Zuidergors met de gors genaamd den Hitsaert op 30 september 1614 door Karel, Graaf van Egmond, als enige erfgenaam van zijn zuster Sabina van Egmond, aan verschillende kopers was verkocht, noemden deze kopers zich sedertdien grondeigenaars of gorsheren. Zij lieten in 1615 weder een bedijking uitvoeren en verdeelden het land daarna in 18 kavels. De estimatie, scheiding en grondkaveling van de grond vond plaats ten huize van Johan van Oldebarnevelt te 's-Gravenhage op 17 juli 1615, die in deze bedijking geen gering aandeel had. Aan dezelfde kopers kwam ook de plaat, genaamd den Hitsaert toe, waarvan een gedeelte in 1631 onder de naam van Groot-Zuid-Beijerland is bedijkt, terwijl het overige in 1653 boven water gebracht werd en de naam van Eendragtspolder verkreeg, omdat het onder verschillende jurisdictiën gelegen, eendrachtig bedijkt werd.
Zolang de landen in het bezit waren van het huis van Egmond, werden zij bezeten met hoog en laag rechtsgebied. Doch toen de heerlijkheid van Beijerland op 30 september 1614 door Karel van Egmond werd verkocht, behield de graaf zelf de hoge, middelbare en lage jurisdictie. Zij werden echter in 1619 door hem verkocht aan Diederik van der Nath, Heer van 's-Gravenambacht, enz. Doch de Staten keurden die verkoop niet goed en naastten de gezamenlijke heerlijkheden, die zij toen zelf behielden. Voor de behandeling van de criminele zaken stelden zij een baljuw aan. In het jaar 1724 werd de lage heerlijkheid door de Staten verkocht in drie delen; zo ontstonden de ambachtsheerlijkheden: Oud-Beijerland, Nieuw-Beijerland en Zuid-Beijerland.
Tezamen vormden deze het baljuwschap Beijerland. De baljuw spande voor Oud- en Zuid-Beijerland de vierschaar met andere zeven leenmannen, dan voor Nieuw-Beijerland. Het eerste college noemde zich om die reden Baljuw en mansmannen van Oud- en Zuid-Beijerland.
De middelbare en lage jurisdictie werd uitgeoefend door een schout, tevens secretaris, en zeven schepenen, die hun aanstelling van de ambachtsheren ontvingen. De heerlijkheid Zuid-Beijerland werd vervolgens aangekocht door de reeds eerder genoemde grondeigenaren, die haar in 28 delen verdeelden, van welke naderhand enkele door verkoop in één hand zijn gekomen. De eigenaars en dus tevens de ambachtsheren van Zuid-Beijerland verkozen uit hun midden drie gecommitteerden, die alle lopende zaken, gorzen en ambachtsheerlijkheid betreffende, waarnamen.
De regering van het dorp bestond uit een schout en zeven schepenen, benevens een secretaris. Deze toestand duurde tot 14 maart 1795, toen de burgerij van Zuid-Beijerland, door het op de vorige dag gevormde Comité révolutionnaire opgeroepen zijnde, de regering van haar post vervallen verklaarde, en in haar plaats een nieuwe regering of municipaliteit aanstelde. Door de burgerij werden twaalf kiezers benoemd, welke bij besloten biljetten verkozen: een schout, een secretaris en zeven schepenen of leden van de municipaliteit. In 1802 is het schout- en secretarisambt in één hand gebracht. Op 2 mei 1804 werd het bestuur vernieuwd: het gemeentebestuur kwam te bestaan uit vijf leden, met en benevens de schout, die evenwel alleen een adviserende stem bezat. Op 11 mei 1804 werd een reglement uitgevaardigd voor de civiele rechtbank te Zuid-Beijerland. Deze kwam te bestaan uit vijf leden, die de naam van schepenen kregen, met aan het hoofd de schout-civil. Zij waren tevens leden van het gemeentebestuur. Op 9 december 1811 werd het gemeentebestuur ontslagen en vervangen door een nieuw bestuur, bestaande uit een maire, een adjoint-maire en acht leden van de municipale raad. Na het herstel der heerlijke rechten in 1814 bleef de maire tot 1817 in functie met de titel van president. In 1817 herleefde de titel van schout, Hij werd bijgestaan door twee assessoren en vijf leden van de raad. Deze toestand duurde tot 9 augustus 1825; toen werd de schoutstitel in die van burgemeester veranderd. Ook het verdere bestuur werd ontslagen en opnieuw benoemd. Thans bestond het bestuur uit een burgemeestersecretaris twee assessoren en vier raadsleden. Op 15 oktober 1851 volgde de benoeming van een burgemeester twee wethouders en vier raadsleden.
In 1732 stonden er binnen de Jurisdictie van Zuid-Beijerland 138 huizen. In 1811 bestond de bevolking uit 1031 zielen, in 1850 uit 1369 zielen en per 31 december 1935 uit 2649 zielen. De toename was het grootst tussen 1910 en 1920.
Tot 1 januari 1936 vielen de navolgende polders onder het grondgebied van de gemeente: den Hitsert (bestaande uit de voormalige polders Klein-Zuid-Beijerland, Groot-Zuid-Beijerland en Eendragtspolder), een gedeelte van de polder Cromstrijen (voormalige Numanspolder). Tevens vielen de omkade weidegorzen de Oosterse Laagjes en de Westerse Laagjes en de helft van het eiland de Tiengemeten in het Haringvliet in haar grondgebied.
In het Haringvliet was vòòr de plaat genaamd den Hitsaert (ongeveer de tegenwoordige polder Groot-Zuid-Beijerland) nog een tweede plaat opgekomen, die in het laatst van de 17e eeuw, vermoedelijk naar haar oorspronkelijke oppervlakte, reeds "van outs" de naam Tien Gemeten droeg. (Een gemet is een oude vlaktemaat, gelijkstaande met een halve morgen). Deze plaat werd bij resolutie van de Staten van Holland en West-Friesland van 30 maart 1688 door het Domeinbestuur voor een som van 50 ponden te 40 groten ’s jaars, in eeuwigdurende erfpacht uitgegeven aan Johan Hanneman en Mr. Johan van Duynen, beiden te 's-Gravenhage; zij werd daarbij omschreven als "seeker plate gelegen tusschen het Noortlant ende Ooltgensplaete, omtrent den Eendragts Polder, van outs genaamt de Plaat van thien gemeten ende ook wel de plaat, opgekomen tusschen hen de roode meerte en den Hitsert". De oorspronkelijke plaat nam door aanwas gestadig toe in omvang in de loop van de 17e en 18e eeuw, terwijl de gronden ook successievelijk rijp voor inpoldering werden.
De eerste bedijking van de zg. Oude polder vond plaats in de tweede helft van de 18e eeuw. In de jaren 1804 - 1854 werden verschillende nieuwe bedijkingen uitgevoerd. Omtrent de eigendom van het eiland moge ik verwijzen naar de in de bijlagen van deze inventaris opgenomen lijst van erfpachters. Tot de polders van het eiland behoren De Oude Polder, Middenpolder, Benedenpolder, Westpolder, Zuidwestpolder, Mariapolder, Griendweipolder, Noordpolder, Schutskooipolder en de helft van de Brienenswaard. Het oostelijk deel van de Oude polder bestond uit het door de Landsregering in 1805 ten behoeve van een quarantaineplaats ingenomen terrein. Na opheffing van de quarantaineplaats werd in die polder een kruitmagazijn van de Koninklijke Marine gevestigd.
Het archief loopt van 1676 tot en met 1935. Op 1 januari 1936 werd het registratuurstelsel ingevoerd. De inventaris is onderverdeeld in:
A. Archief van schout en gerechte, van municipaliteit en gemeentebestuur, 1676 - 1810. B. Archief van het gemeentebestuur, 1811 - 1935.
C. Gedeponeerde archieven.
D. Bijlagen.
Onder de bijlagen bevinden zich ook opgaven van stukken, welke zich in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage bevinden en op Zuid-Beijerland betrekking hebben.

Kenmerken