Uw zoekacties: Teekengenootschap 'Pictura'

206 Teekengenootschap 'Pictura' ( Regionaal Archief Dordrecht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Beperkingen aan het gebruik
Andere toegangen
Aanvraaginstructie
Citeerinstructie
Inleiding
1. Geschiedenis en organisatie
206 Teekengenootschap 'Pictura'
Inleiding
1.
Geschiedenis en organisatie
Onder de vele culturele instellingen die de stad Dordrecht tot heden toe rijk is geweest, neemt het Tekengenootschap 'Pictura' zeker vanwege zijn ouderdom een unieke plaats in. Het genootschap vindt zijn oorsprong in een leemte, die door de achteruitgang van het Sint-Lucasgilde en het ontbreken van echte kunstenaarsverenigingen in de achttiende eeuw was ontstaan. Het Sint-Lucasgilde, een confrerie van grof- en fijnschilders, was in 1641 door Jacob Cuijp afgescheiden van het gilde van de vijf neringen en had in tegenstelling tot een werkelijk gilde geen politieke invloed. Het gilde was geen bloeiend leven beschoren.
Naast deze broederschap blijken er in de eerste helft van de achttiende eeuw verenigingen van kunstbeoefenaars of vooral van kunstliefhebbers geweest te zijn, waarvan duidelijke gegevens echter ontbreken. De bronnen zijn bovendien zeer schaars. Er bestaat een tekening in Oostindische inkt uit het begin van de achttiende eeuw, waarop een zaal voorkomt waarin enige heren een kunstbeschouwing houden. Uit circa 1734 dateert een gedicht van de hand van Frans Greenwood getiteld Spoore van Sint- Lucaskunstgenoten te Dordrecht. In 1736 werd bij de boekdrukker J. van Braam een prent uitgegeven met daarbij een reglement voor een kunstlievend genootschap. Bovendien zijn twee Toerbeurte van het schilder-collegie bewaard gebleven uit de winterseizoenen 1743 / 1744 en 1745 / 1746. De hierop voorkomende namen verraden echter duidelijk dat het om kunstliefhebbers ging. De kunstbeoefenaars waren, buiten het Sint-Lucasgilde, dus niet in een of andere organisatie verenigd, terwijl de verenigingen van liefhebbers niet zo succesvol waren dat zij lang konden bestaan.
In de herfst van 1774 evenwel vatten vier kunstbroeders, Abraham van Strij (1753 - 1826), schilder, Reinier Goudsbergen (1746 - 1816), Willem van der Koogh (1753 - 1824), houtkoper en zwager van A. van Strij, en Pieter Hofman (1755 - 1837), schilder, tijdens een samenkomst op de buitenplaats Krispijn, toentertijd schilderachtig gelegen even buiten de stad, het plan op een genootschap op te richten met als doel de beoefening en bevordering van de tekenkunst. Op 1 oktober van datzelfde jaar nog blijken de eerste oefeningen in de tekenkunst reeds te zijn gehouden in een lokaal boven de toenmalige Blauwpoort. De eerste tekening, vervaardigd door Abraham van Strij, is bewaard gebleven. Eerst in 1787 meldde Van Strij zijn vereniging bij het stadsbestuur aan, waardoor het inmiddels bloeiende genootschap een zekere stedelijke goedkeuring verkreeg. Tot dit jaar tasten wij echter over het wel en wee van de jonge vereniging volkomen in het duister. Het eerste blad van het oudste notulenboek is de enige bron. De medeoprichters Reinier Goudsbergen en Willem van der Koogh zijn, merkwaardig genoeg, in 1787 reeds uit 'Pictura' verdwenen. Waren zij als amateurs niet meer welkom? Pas uit de tijd na de officiële presentatie en reglementen van het genootschap in 1787 is er voldoende over de geschiedenis te achterhalen.
Volgens de eerste reglementen was het de opzet van oktober tot maart twee, later drie avonden in de week bijeenkomsten te houden, waarop naar verkiezing kon worden getekend. Men kon een levend model, modellen van pleister of een bestaande prent als object voor de tekenkunst gebruiken. Als eerste levend model werd de reeds in 1774 op een loon van 30 gulden per jaar aangestelde bediende Nicolaas van der Velde uitgenodigd. Ook werd gelegenheid gegeven tot het ter beschouwing voorleggen van door leden vervaardigd werk. Deze laatste bijeenkomsten werden ordonnantie-avonden genoemd. Dat het niet om de gezelligheid te doen was, maar om de bevordering van de tekenkunst blijkt uit de vele strenge bepalingen, waaraan men zich op straffe van boetes moest houden. Men moest zich onder andere onthouden eenige discoursen te voeren welke tot schilderen of teekenen geene betrekking hebben. Ook waren burgerlijke of staatszaken uit den boze.
Het bestuur van het genootschap bestond in het begin uit drie of vier directeuren, die ieder op hun beurt elk een maand lang de leiding moesten nemen. Later werd uit het midden van de directeuren een president of voorzitter gekozen. Door de toename van het aantal leden, die door middel van witte en zwarte bonen werden geballoteerd, werden de bijeenkomsten steeds in andere ruimten gehouden. Zo huisde men in het logement 'Het roode hert' tegenover het stadhuis, in de Berckepoort, een huis aan de Groenmarkt, van 1791 tot 1795 weer in 'Het roode hert', door de oorlogsomstandigheden in het 'Wapen van Engeland' in de Grotekerksbuurt, tot men van het stadsbestuur weer 'Het roode hert' mocht betrekken. Op 21 juni 1796 kochten Abraham van Strij, H. Weijmans, J. Schoenmakers, A. Smak en M. Schoenmakers, allen enthousiaste leden, voor eigen rekening en ten behoeve van hun maatschappij een pand in de Nieuwstraat, dat de geschiedenis zou ingaan als het huis genaamd 'Pictura'. Op 3 oktober van dat jaar werd hier de nieuwe tekenzaal feestelijk ingewijd.
Door de nieuwe behuizing konden de activiteiten aanzienlijk worden uitgebreid. Op 16 november 1797 werd de eerste kunstbeschouwing gehouden, terwijl een jaar later, op 1 oktober 1798, besloten werd een Afdeling onderwijs in de architectuur of bouwkunde op te richten, geheel onder toezicht van het genootschap. Veel is echter over deze afdeling niet bekend. Er werden jaarlijks twee eremedailles uitgeloofd voor de beste prestatie. Na 1807 blijkt de afdeling niet meer te hebben bestaan. Op 1 september 1791 werd besloten, in navolging van soortgelijke verenigingen in andere steden, naast werkende leden ook kunstliefhebbers toe te laten als zogenaamde honoraire leden. Dezen dienen niet te worden verward met de huidige ereleden, die indertijd leden van verdienste werden genoemd. Ook de kunstlievende leden mochten alle tekenavonden en kunstbeschouwingen bijwonen. Tevens was er een mogelijkheid zich bij het genootschap als leerling in de tekenkunst te bekwamen.
Een belangrijke stimulans tot het voortbestaan van het genootschap was het legaat dat de bekende kunstverzamelaar Pieter van den Santheuvel, onder andere burgemeester van Dordrecht, bij testament van 21 april 1792 aan het genootschap vermaakte. Uit de som geld van 2500 gulden kon jaarlijks een ereprijs met een medaille worden uitgeloofd voor de beste tekening.
De Franse overheersing was ook voor 'Pictura' geen gelukkige periode. Na 1813 echter vertoonde het genootschap een aanzienlijke opleving. In 1819 werd een belangrijke tentoonstelling gehouden van een kleine 150 werken van levende Dordtse kunstenaars. Het gebouw 'Pictura' in de Nieuwstraat werd langzamerhand te klein voor het aanzienlijke gezelschap en zijn activiteiten, waardoor men in 1829 genoodzaakt werd de benedenzaal van de Heelhaaksdoelen in het Hof te gaan huren. Het huis in de Nieuwstraat bleef tot 1857 eigendom van het genootschap en enige aandeelhouders, waarna het werd verkocht. De gevelsteen met daarop 'Pictura' is nog steeds aanwezig. Toen de stad in 1835 de Heelhaaksdoelen echter overnam, moest men naar de bovenzaal verhuizen, welke op 17 december 1836 werd ingewijd.
Na het overlijden van kopstukken, zoals Abraham van Strij en de zeeschilder J.C. Schotel, kenmerkte het genootschap zich niet door grote bloei. De tekenavonden werden niet meer zo goed bezocht, waar de aanleg van een gasverlichting in 1852 gelukkig enige verbetering in bracht. Voordien werd de tekenzaal geheel met kaarsen of olielampen verlicht.
De herdenking van het 100-jarig bestaan in 1874 werd groots gevierd, onder andere door het houden van een grote tentoonstelling en het uitreiken van een fraaie gedenkpenning. Ook ten behoeve van het prijstekenen, mogelijk gemaakt door het legaat van Van den Santheuvel, kwam in 1864 nog een nieuwe medaille gereed. De kunstbe- schouwingen, die enige malen per jaar werden gehouden, waren inmiddels wel van karakter veranderd. Was het doorgeven van de tekeningen aan tafels gewijzigd in het beschouwen op lessenaars, op 25 november 1884 werd de eerste wandelende kunstbeschouwing gehouden. Bij die gelegenheden konden de bezoekers voor een gulden een lot kopen, waarna enige door het genootschap aangekochte tekeningen werden verloot. Zo werd ook aan de materiële zijde van het kunstenaarsbestaan aandacht geschonken. Het huidige verlotingsfonds ten behoeve van kunstlievende leden is er de voortzetting van. Omstreeks 1889 begon men met het samenstellen van reisportefeuilles met kunstwerken, wat voor de werkende leden ook financieel aantrekkelijk was.
In het laatst van de negentiende eeuw nam het genootschap weer in bloei toe, hoewel er langzamerhand wel meer geschilderd werd dan getekend. De leden voelden echter niet veel voor een naamswijziging of het omzetten van het genootschap in een gewone vereniging van beeldende kunstenaars. Wel werd bij wet van 1894 de doelstelling de bevordering van de tekenkunst gewijzigd in het bevorderen van de beeldende kunsten. 'Pictura' verkreeg in 1870 nog eens een belangrijk legaat en wel van de plaatselijke bekende kunstliefhebber L. Dupper ten bedrage van 2000 gulden. Ook buiten Dordrecht stond het genootschap hoog aangeschreven. In 1884 en 1886 schonk jonkheer A.W.M.C. Ver Huel, kunstverzamelaar, tekenaar en schrijver te Arnhem, zijn belangrijke verzameling etsen van Rembrandt, waar Pictura nog het een en ander aan toevoegde. Een controle van deze Rembrandtverzameling in 1936 bracht echter het feit aan het licht, dat van deze kostbare collectie originele etsen vrijwel niets meer aanwezig was. J.A. Smits van Nieuwerkerk, die in 1890 deze verzameling had gecatalogiseerd, schonk aan 'Pictura' zijn belangrijke bibliotheek over kunst en kunstgeschiedenis, waardoor het genootschap een kostbare boekenschat rijk werd.
Na de viering van het 125-jarig bestaan kocht 'Pictura' in 1901 het kapitale pand 'Oostenrijck' in de Voorstraat naast de Munt. Met deze nieuwe vestiging waren de tekenwedstrijden echter voorgoed ten einde. Het gebouw, waarin het genootschap tot op heden toe gevestigd is, werd ingrijpend verbouwd door de architecten B. van Bilderbeek en H.A. Reus met ontwerpen van de kunstenaar R.W. Kennedy. Ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan in 1924 aanvaardde koningin Wilhelmina het beschermvrouwschap, welk patronaat Koningin Juliana heeft overgenomen.
Evenals de crises in de Eerste Wereldoorlog en de dertiger jaren waren de oorlogsjaren 1940 - 1945 ook voor 'Pictura' geen gelukkige periode. Door het terecht afwijzen van het beleid van de Kultuurkamer plaatste het bestuur zich niet in een gemakkelijke situatie. Ondanks vele moeilijkheden heeft 'Pictura' na de oorlog door het houden van tentoonstellingen, zowel in Dordrecht als daarbuiten, het organiseren van tekenavonden, lezingen e.d. en dankzij het aantal leden, voor het merendeel kunstlievend, zijn activiteiten kunnen voortzetten. Toch werd in 1963 nog opheffing overwogen. Het pand Voorstraat 192, daterend uit 1561, dat naast expositieruimten ook ateliers herbergt, verkeerde in 1966 in een dermate slechte staat, dat de stenen omlaag kwamen. Door het restaureren van voorlopig alleen de achttiende eeuwse voorgevel kreeg het gebouw in ieder geval aan de buitenkant een beter aanzien. Het ter hand nemen van nieuwe initiatieven zullen de toekomst van het genootschap, dat volgens zijn wet van 22 oktober 1957 ten doel heeft het bevorderen van de beoefening van en de belangstelling voor de beeldende kunsten en het samenbinden der beeldende kunstenaars, ter behartiging van hun geestelijke en stoffelijke belangen, zeker veilig kunnen stellen. Na een verbouwing en opknapbeurt door de leden werd op 5 mei 1973 een nieuw grafisch en ceramisch centrum door burgemeester J.J. van der Lee geopend.
2. Het archief
3. Literatuurlijst
4. Bijlage A Lijst van president-directeuren of voorzitters
5. Bijlage B Lijst van secretarissen
6. Bijlage C Lijst van penningmeesters

Kenmerken

Datering:
1774 - 1981
Auteur:
P.F.A. Vrolijk (1973) en T.J. de Bruijn (2021)
Omvang:
5 meter
Titel inventaris:
Teekengenootschap 'Pictura'