Uw zoekacties: Gemeente Dubbeldam, 1811 - 1970

200 Gemeente Dubbeldam, 1811 - 1970 ( Regionaal Archief Dordrecht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Beperkingen aan het gebruik
Andere toegangen
Aanvraaginstructie
Citeerinstructie
Inleiding
1. Het grondgebied
2. Het bestuur
200 Gemeente Dubbeldam, 1811 - 1970
Inleiding
2.
Het bestuur
Dubbeldam was aanvankelijk een leen van de graven van Holland, maar werd in 1430 in erfpacht uitgegeven. Na de dood van Arent Cornelisz. van der Mijle schijnt de heerlijkheid onder zijn erfgenamen te zijn verdeeld. Er waren in de zestiende eeuw veel ambachtsheren met aandelen van 1/3 tot 1/30 deel. De benoemingen geschiedden door de ambachtsheren gezamenlijk, waarbij de waarde van ieders stem evenredig was aan de grootte van het aandeel. Vanaf 1667 werden deze aandelen stelselmatig opgekocht door de familie De Raet. Het laatste 2/15 deel kocht men er in 1761 bij, zodat Elisabeth de Raet zich toen vrouwe van de hele heerlijkheid mocht noemen. Door haar huwelijk met Nicolaas van den Boetzelaer kwamen de Van den Boetzelaers in het bezit van Dubbeldam. Opvallend is dat voor de invoering van de burgerlijke stand men de naam Van den Boetzelaer tegenkomt, terwijl na 1811 de naam Van Boetselaer wordt gebruikt. De heerlijkheid De Mijl kwam er in 1862 bij, terwijl de familie De Raet tegelijk met Dubbeldam Kijfhoek had verworven. Deze heerlijkheid ging in 1819 over op een tak van de Van Boetzelaers die in 1926 is uitgestorven.
Vanaf 1572 werd Dubbeldam bestuurd door een schout en drie schepenen. Deze functionarissen werden door de ambachtsheer aangesteld. In 1795 werden de ambachtsheerlijke rechten als de benoeming van predikant, secretaris, dorpsbode, schoolmeester en dijkgraaf en heemraden van de polders, de tienden van diverse gewassen, het visrecht en de beplanting van openbare wegen afgeschaft. Koning Willem I herstelde de rechten gedeeltelijk, maar na 1848 bleven alleen de zakelijke rechten zoals het beplatingsrecht en de eigendomsrechten gehandhaafd.
Volgens de grondwetten van 1814 en 1815 moesten er reglementen komen voor het bestuur van zowel de steden als de heerlijkheden, districten en dorpen. Voor Noord- en Zuid-Holland werd een dergelijk reglement vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 9 oktober 1816. Om ook voor het platteland de invloed van de centrale regering te vergroten, werden in 1825 herziene reglementen opgesteld. De voornaamste bepalingen voor Holland waren:
A. Het platteland van de provincie is in gemeenten verdeeld.
B. Elke gemeente heeft een burgemeester, die evenals zijn voorganger, de schout, zonder voordracht door de Koning wordt benoemd voor zes jaren, behalve in de heerlijkheden.
C. Er vindt een scheiding plaats tussen administratief en geldelijk beheer van de gemeentelijke financiën doordat vereniging van de ambten van burgemeester en ontvanger verboden wordt; de combinatie burgemeester/secretaris is wel mogelijk.
D. Het bestuur van een gemeente bestaat uit een burgemeester, twee assessoren en een gemeenteraad.
E. De assessoren worden benoemd door de Commissaris des Konings in de provincie uit de leden van de raad.
F. Het aantal raadsleden per provincie bedraagt zeven of negen al naar gelang de Staten van de provincie bepalen, in dit aantal zijn de burgemeester en de assessoren inbegrepen.
G. Burgemeester en raadsleden moeten ingezetenen zijn van hun gemeente; de Staten kunnen hierop echter in tegenstelling tot voor de steden ontheffing verlenen.
H. De secretaris wordt door de koning benoemd op voordracht van de raad van tenminste een persoon, waarbij burgemeester en assessoren nog tenminste een persoon voegen en in de heerlijkheden een voordracht van een persoon door de eigenaar van het heerlijk recht.
I. De benoeming van de ontvanger geschiedt door de Staten op voordracht van de raad en in de heerlijkheden van de heer.
Vanaf 1851 viel Dubbeldam onder de Gemeentewet, die bepaalde dat het gemeentebestuur voortaan bestond uit de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester. De eerste persoon die na invoering van de plattelandreglementen het burgemeestersambt bekleedde was H. Struijk (1825-1844), die voorheen schout, secretaris en rentmeester was geweest. Hij werd opgevolgd door zijn zoon G.P.A. Struijk (1844-1852). Na inwerkingtreding van de Gemeentewet werden C.W.O. van Dorsser (1852-1873) en diens zoon J.A. van Dorsser (1873-1884) burgemeester. Al deze personen woonden in Dordrecht, waar zij ook als notaris werkzaam waren. En hun functie was gecombineerd met het ambt van secretaris. Een hoogtepunt in de Dubbeldamse geschiedenis was de benoeming van D.H. Jas tot burgemeester (1884-1914). Deze Haagse predikantenzoon was van oorsprong landbouwer maar klom via het raadslidmaatschap op tot de eerste burgemeester die in het dorp zelf woonde. Latere burgemeesters waren G.F. de Roo van Westmaas (1914-1945) en J.B.M. Beelaerts van Emmichoven (1946-1970).
3. De administratie
4. Het Armbestuur
5. Het archief
6. Ordening en inventarisatie