Men is licht geneigd te spreken van het archief van de Sint-Annakapel. Bij nader inzien blijken we te maken te hebben met twee groepen stukken die uit twee archieven afkomstig zijn. De bescheiden uit het archief van de bontwerkers zijn met de verkoop van de kapel in het familiearchief Van Slingelandt overgegaan. Goed beschouwd gaat het hier om een aantal fragmentarische stukken betreffende het beheer van een vermogensbestanddeel - de kapel - uit een groot familiebezit, waaraan de beheersbescheiden van een vroegere eigenaar zijn toegevoegd.

Wanneer de stukken zijn overgedragen, kon niet worden achterhaald. Een eventueel oude orde was ook al in verband met de geringe hoeveelheid stukken niet te verwachten. In ongeordende toestand bestond de collectie archivalia uit twee pakken van op elkaar gepropte stukken. In het ene pak bevonden zich stukken welke in deze inventaris zijn beschreven. Alleen de rekeningen en verantwoording van het beheer van de kapel onder de familie Van Slingelandt hadden een oud inventarisnummer, waar helaas niets mee te beginnen viel. Het tweede pak bevatte zoals dat op het etiket stond Bewysen van eygendom van de losrenten van de erfgenamen van wijlen mevr. de douariaire Van Slingelandt, welke in het grootboek ingeschreven zijn. Rees aanvankelijk het vermoeden dat dit pak bij de stukken van de Sint-Annakapel behoorde, spoedig bleek het tegendeel. De nummers en de aard van deze akten correspondeerden in het geheel niet met de in de bovengenoemde rekeningen en verantwoording beschreven effecten. Dit pak met stukken is dan ook na overpakking en inventarisatie verwijderd en heeft een plaats gekregen in de verzameling familiestukken van Van Slingelandt. De stukken die werkelijk betrekking hebben op de kapel, zijn deels door de priester van het Bontwerkersgilde deels, zeker na de hervorming door de dekens van dat gilde opgemaakt of ontvangen. Onder de Van Slingelandts werd een erfgenaam aangewezen om als administrateur of patroon van de kapel op te treden.

Bij de verkoop van de kapel hadden alle stukken mee overgedragen moeten worden. Dit is echter niet gebeurd. In het archief van de gilden en confreriën [archiefnummer 16] zijn enige stukken teruggevonden, die duidelijk bij de hierin beschreven stukken behoren. Zolang het gildenarchief slechts summier geordend is, leek het niet juist deze stukken daaruit te verwijderen. Ze zijn met hun inventarisnummer pro forma in deze inventaris opgenomen. Aan de andere kant rees ten aanzien van enige hierin beschreven stukken de vraag of zij wel tot de archiefstukken van de kapel behoorden, zoals bijvoorbeeld de notariële akte waarbij de bontwerkers het recht kregen de Muntmeesterskapel te gebruiken, enige eigendomsbewijzen van graven, die niet in de kapel zelf lagen en tenslotte de schuldbekentenis van 22 oktober 1605. Uit de rekeningen en verantwoording blijkt echter weer, dat het beheer van de kapel zeer ruim moet worden opgevat. De rechten op elders in de kerk gelegen graven werden te samen met de kapel geadministreerd. Daarom zijn de desbetreffende archiefstukken, waarschijnlijk oudere eigendomsbewijzen van vroegere eigenaren, toch in deze inventaris beschreven. Het stuk over het gebruik van de Muntmeesterskapel is bij de Diversen opgenomen.