Uw zoekacties: Afdeling Dordrecht van de Maatschappij tot Bevordering van d...

143 Afdeling Dordrecht van de Maatschappij tot Bevordering van de Toonkunst ( Regionaal Archief Dordrecht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Beperkingen aan het gebruik
Andere toegangen
Aanvraaginstructie
Citeerinstructie
Inleiding
1. Geschiedenis en organisatie
143 Afdeling Dordrecht van de Maatschappij tot Bevordering van de Toonkunst
Inleiding
1.
Geschiedenis en organisatie
De Maatschappij tot bevordering van de toonkunst is de oudste organisatie van muziek- liefhebbers in Nederland *  . In 1829 werd op initiatief van A.G.C. Vermeulen, preceptor aan het Rotterdams gymnasium, te Amsterdam de Maatschappij tot bevordering van de toonkunst opgericht. Aan de constitutionele vergadering werd, naast vertegenwoordigers uit een negental andere steden, ook deelgenomen door de Dordte- naren A. Kist en J.C. Schotel. In veel plaatsen ontstonden sindsdien afdelingen van de Maatschappij, waarvan er ook weer veel verdwenen. De Dordtse afdeling echter wist zich zonder onderbreking tot op heden te handhaven. De Maatschappij tot bevordering van de toonkunst stelt zich ten doel het praktisch en wetenschappelijk muziekonderwijs te steunen en plaatselijke koorverenigingen in stand te houden. Deze twee zaken lagen de Maatschappij steeds na aan het hart, hoewel bestudering van oudere reglementen en jaarverslagen leert dat de waardering voor bepaalde activiteiten veranderde. Zo blijkt dat muziekfeesten, compositieprijsvragen, steun aan toonkunstenaars en het uitlenen van muziek belangrijke middelen tot bevordering van de toonkunst geweest zijn.
Over de lotgevallen van de afdeling Dordrecht in de eerste decennia van haar bestaan is weinig bekend. De belangrijkste bron voor de vroegste geschiedenis van de afdeling wordt gevormd door de jaarrekeningen *  , die van het begin af aan bewaard zijn. De eerste jaren waren kennelijk niet zonder problemen. Het saldo over 1829 / 1830 werd overgeschreven op de rekening van 1833 / 1834 daar door tijdsomstandigheden de werkzaamheden ... zijn gestaakt geworden. In het laatstgenoemde jaar leken de kinderziekten overwonnen. Van 45 leden werd toen contributie ontvangen. Bovendien was er sprake van 't zangschool, waarvoor onder meer muziekboeken, een halve fles inkt, een schoolbord, krijt en een spons aangeschaft werden. De school begon met 20 leerlingen onder directie van een onderwijzer, ... bezoldigd uit de kas der Afdeeling op de wijze zoals vastgesteld is. De instructie bepaald zich tot het grondig onderwijs in de zangkunst. *  Van de penningmeester van de Maatschappij werd in het eerste jaar ? 100 ontvangen wegens toelage tot instandhouding der Zangschool. Tot 1837 / 1838 werd de belangstelling voor de afdeling en de zangschool steeds groter, daarna namen leden- en leerlingental af. De toelage voor de school werd, afhankelijk van het aantal leerlingen, jaarlijks verhoogd of verlaagd.
In 1844 werd in Dordrecht de Burgerzangschool opgericht. Tussen deze school en de afdeling bestond een zekere binding, vooral van financiële aard. Bij gebrek aan nadere gegevens blijft het gissen naar de reden van de oprichting van de school naast de bestaande zangschool. Aan de hand van een Handleiding tot de zangkunst ... ten behoeve van de te Dordrecht opgerichte zangschool. *  uit 1844 kan men zich een beeld vormen van de behandelde leerstof. De zangvereniging werd voor het eerst vermeld in de jaarrekening over 1836 / 1837 met 22 leden. Gegevens over mogelijke concerten in de eerste jaren ontbreken. Wel maken de rekeningen melding van muziekfeesten op 24 april 1838 en 27 april 1841. De rekeningen over 1849 / 1850 - 1867 / 1868 suggereren een minimum aan activiteiten. Zangschool, zangvereniging, concerten noch muziekfeesten vindt men erin terug. Wellicht houdt de oprichting van de Stedelijke muziekschool in 1849 hiermee verband.
In tegenstelling tot voorgaande jaren is vanaf 1868 / 1869 een toename van het aantal leden op te merken. In de rekening over genoemd jaar duikt de zangvereniging weer op, terwijl sindsdien ook regelmatig uitgaven aan A.J.F. Böhme als directeur geboekt worden. Overigens komt Ferdinand Böhme al in de rekening over 1846 / 1847 voor als leraar aan de zangschool. Blijkens een staat van concerten *  gaf de zangvereniging al sinds 1866 regelmatig uitvoeringen. Buiten de gebruikelijke twee uitvoeringen per seizoen gaf men soms ook liefdadigheidsconcerten, zoals in 1882 ten voordeele der vervolgde hulpbehoevende Israëlieten in Rusland en in 1883 ten voordeele der betrekkingen der verongelukte visschers *  . De zangvereniging bezat geen eigen repetitieruimte. Men oefende onder meer in lokaal Van der Horst (1879), in de bovenzaal van 'Kunstmin' (1888) en in de Muziekschool (sedert 1896). De in studie te nemen muziek werd veelal geleend uit de bibliotheek van de Maatschappij, waar men soms op aandringen van de afdeling Dordrecht bepaalde werken aankocht *  . Ook werd door de afdeling zelf muziek aangeschaft. Tot op heden fungeert een lid van het afdelingsbestuur als bibliothecaris. De uitvoeringen van de zangvereniging waren oorspronkelijk slechts toegankelijk voor leden. Eerst rond 1900 ging men over tot kaartverkoop aan derden, mede om financiële redenen.
Wegens vertrek naar Leipzig in 1875 werd dirigent Böhme opgevolgd door Henri Vink uit Haarlem. Een conflict met het bestuur leidde tot zijn ontslag in 1879. Zijn opvolger was de in Dordrecht geboren Willem Kes. Mede dankzij deze drie dirigenten keerde voor de afdeling en de zangvereniging het tij ten goede. In 1873, 1878 en 1886 werden indrukwekkende muziekfeesten georganiseerd, waarvan de eerste twee samenvielen met de algemene vergaderingen van de Maatschappij in Dordrecht. De muziekfeesten veroorzaakten steeds een toename van het aantal leden. In 1872 / 1873 bedroeg het ledental 170, een stijging van 100 leden ten opzichte van het voorgaande jaar. De aansluiting van de Muziekschool en de Orchestvereniging in 1883 en 1884 waren van groot belang voor de afdeling. Over en weer gunden de besturen van de drie instellingen elkaars leden bepaalde voorrechten bij uitvoeringen en repetities. Regelmatig begeleidde de Orchestvereniging uitvoeringen van de zangvereniging, terwijl wel orkesten van buiten Dordrecht aangetrokken werden. De zoveel goedkopere begeleiding van piano, harmonium of seraphine kreeg steeds minder waardering. Dankzij het Orchestfonds, in 1905 samengebracht door twee bestuursleden van de afdeling, bleven uitvoeringen met orkest mogelijk *  .
In 1888 werd Willem Kes benoemd tot dirigent van het Concertgebouworkest in Amsterdam. In zijn plaats kwam de 23-jarige Johann Eduard Erdelmann uit Wesel. Met zijn komst brak een periode van grote bloei aan voor het Dordtse muziekleven. Niet minder dan vijftig jaar zou hij aan de afdeling Dordrecht verbonden blijven. Aan zijn 25- en 40-jarig jubileum werd op grootse wijze vorm gegeven. Bij zijn afscheid in 1938 werd Erdelmann benoemd tot ereburger van Dordrecht *  . In een brief van 12 februari 195 betuigde het afdelingsbestuur haar ingenomenheid met het voornemen van J. Hazelaar de Gemeente Dordrecht te bewegen een straatnaam naar Erdelmann te vernoemen *  . In 1938 werd Otto Glastra van Loon aangesteld tot dirigent van de zangvereniging en directeur van de Muziekschool. Drukke werkzaamheden vormden de aanleiding tot zijn ontslagaanvraag in 1940. Henk Berghout nam zijn taken over. Op 25 februari 1942 debuteerde hij als dirigent met een geslaagde uitvoering van het Requiem van Fauré. Als gevolg van de oorlogsomstandigheden bleef het voorlopig bij deze uitvoering. In 1940 vormde men een garantiefonds om het voortbestaan van de afdeling te waarborgen.
Een propagandacommissie hield zich bezig met ledenwerving want juist nu heeft de mensch behoefte aan culturele ontspanning. *  Toch werden na de uitvoering van 1942 alle activiteiten officieel stopgezet. Het koor wenste zich niet te voegen in het onnederlandse keurslijf der kultuurkamer luidt de verklaring in een circulaire van juli 1945 getiteld Het toonkunstkoor herrezen. *  Niettemin bleek een aantal dames als koorklasse van de Muziekschool wekelijks te repeteren en zelfs uitvoeringen te geven, waardoor het Toonkunstkoor in praktijk bleef bestaan. *  Het eerste concert na de bevrijding werd gegeven op 25 januari 1946, waarna de regel van twee uitvoeringen per seizoen weer van kracht werd. Henk Berghout wist daarvoor smaakvolle programma's samen te stellen, waarin ook moderne componisten aan bod kwamen. Het 125-jarig bestaan van de afdeling in 1954 werd gevierd met een feestconcert en een receptie. *  In 1958 kwam een einde aan het dirigentschap van Berghout. Na hem voerde Phons Dusch een tiental jaren de dirigeerstok. Gegevens over toonkunstactiviteiten tot het vertrek van Dusch zijn in de vorm van notulen en brieven in het archief aanwezig. Recentere informatie biedt een gedenkboek samengesteld door H.M. Biekart Blok ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan in 1979.
Met de stichting van de Maatschappij tot bevordering van de toonkunst in 1829 werd onder meer de afdeling Dordrecht in het leven geroepen. De afdeling hield vanaf 1833 een zangschool ten behoeve van kinderen van leden. Op 1 maart 1844 werd een Burgerzangschool opgericht. *  Welke rol de afdeling hierbij speelde, is niet duidelijk. In ieder geval bestond er een financiële band, blijkens een subsidie van de Maatschappij aan de afdeling voor de beide zangscholen in 1846 / 1847. Bovendien komen de jaarrekeningen over 1844 / 1845 - 1846 / 1847 van de Burgerzangschool voor in een deel met de rekeningen van de afdeling. *  De rekeningen van beide instellingen over 1844 / 1845 zijn nagezien door dezelfde personen. De oprichting van een Stedelijke muziekschool in 1849 maakte een einde aan de bemoeienissen van de afdeling met het plaatselijke muziekonderwijs. In 1836 bestond er een zangvereniging van de afdeling Dordrecht. Na 1849 wordt hierover niets meer vernomen. Mogelijk houdt de oprichting van de Stedelijke muziekschool daar ook verband mee. Ruim vijftien jaar later is er opnieuw sprake van een bij de afdeling Dordrecht aangesloten zangvereniging, blijkens een staat van concerten met het opschrift Uitvoeringen der zangvereeniging afd. Dordrecht (M.t.b.d.T.) van af het jaar 1866. *  In de Archiefbibliotheek bevinden zich drie programma's van concerten in 1857 - 1859 door een zangvereeniging. *  Een mogelijke band met de afdeling is aan de hand van de stukken niet vast te stellen. Zelfs de naam van de dirigent wordt niet genoemd. Tussen de afdeling en de zangvereniging ontstond een zo nauwe samenhang, dat het afdelingsbestuur tevens als bestuur van het koor fungeerde.
In 1883 sloot de Muziekschool zich aan bij de Maatschappij zonder het eigen bestuur op te geven. In datzelfde jaar werd mede op aandringen van het afdelingsbestuur een orkestvereniging opgericht, welke in 1884 tot de Maatschappij toetrad, eveneens onder eigen bestuur. *  Hoewel men onderling regelmatig overleg pleegde en soms vergaderingen combineerde, bleven de Muziekschool, de Orchestvereniging en de afdeling met de zangvereniging tamelijk onafhankelijk van elkaar. De gezamenlijke band kwam echter vooral tot uitdrukking in de eenhoofdige muzikale leiding. Zo was J.E. Erdelmann sedert 1888 dirigent van de zangvereniging en de Orchestvereniging en directeur van de afdeling en de Muziekschool. Per 1 september 1891 werd de vereniging 'Muziekschool van de afdeling Dordrecht van de Maatschappij tot bevordering van de toonkunst' opgericht. *  Ook de afdeling verkreeg rechtspersoonlijkheid door de goedkeuring van haar statuten bij Koninklijk besluit van 18 juli 1914. *  Dit had geen invloed op de verhouding tot de Maatschappij getuige artikel 2 van de statuten De vereeniging is een onderdeel van de te Amsterdam gevestigde Maatschappij tot bevordering der toonkunst. Ze heeft overeenkomstig de wet dezer maatschappij ten doel de bevordering der toonkunst.
Zowel de Muziekschool als de Orchestvereniging heeft zich geleidelijk aan van de Maatschappij afgescheiden. Doordat soms dezelfde personen zitting hadden in de besturen van de afdeling, de Muziekschool en de Orchestvereniging is moeilijk te bepalen wanneer daadwerkelijk een einde komt aan de samenwerking. Evenmin geven de notulen van het afdelingsbestuur uitsluitsel over een formele afscheiding. In een reglement van de Muziekschool van 1920 wordt duidelijk gesteld dat de school onder onafhankelijk beheer en toezicht van het bestuur staat. *  Over een band van bestuursleden met de Maatschappij wordt niet gerept. In een brief van het bestuur van de Muziekschool aan het afdelingsbestuur uit 1947 met het briefhoofd Maatschappij tot bevordering der toonkunst, Muziekschool, afdeeling Dordrecht en omstreken werd verklaard dat ons bestuur onder de huidige omstandigheden er de voorkeur aan geeft de zelfstandigheid der Vereeniging Toonkunst-Muziekschool ongewijzigd te handhaven. *  In 1960 is de relatie definitief verbroken wanneer de directeur in een brief van 19 september stelt De muziekschool is thans niet meer aangesloten bij de Mij. In het nieuwe drukwerk wordt dan ook de nieuwe naam der Ver. vermeld. * 
Vanaf 1924 wordt de Orchestvereniging apart vermeld in de Dordtse adresboeken en niet meer, zoals daarvoor onder het hoofd van de Maatschappij tot bevordering van de toonkunst. In november 1945 richtte de Orchestvereniging een verzoekschrift *  aan het hoofdbestuur van de Maatschappij, waarin zij verklaarde het bijzonder op prijs te stellen indien wij de aloude traditie weer in eere konden herstellen en mochten toetreden tot uw Maatschappij. Het bleek dat jarenlang aan de finantieelen band, bestaande uit afdracht per jaar van een zeker bedrag per werkend lid, niet de hand gehouden is. Bovendien kreeg de Orchestvereniging in 1938 een meer zelfstandig karakter door de benoeming van Hans Thoman tot opvolger van J.E. Erdelmann, terwijl de zangvereniging en de Muziekschool de keuze op Otto Glastra van Loon hadden laten vallen. Deze poging tot wederaansluiting blijkt op niets te zijn uitgelopen. Tot op heden staat de Orkestvereniging los van de Maatschappij. De bestuurlijke verwevenheid tussen afdeling en koor, zoals die was ontstaan in de tweede helft van de vorige eeuw, bestaat tot op heden. Na de Tweede Wereldoorlog raakte de naam zangvereniging in onbruik en sprak men van Toonkunstkoor.
2. Het archief
3. Noten
4. Literatuurlijst
5. Lijst van dirigenten

Kenmerken

Datering:
1829 - 2015
Auteur:
M.S. Jansen (1979) en T.J. de Bruijn (2018)
Omvang:
3,75 meter
Titel inventaris:
Afdeling Dordrecht van de Maatschappij tot Bevordering van de Toonkunst