Uw zoekacties: Generaal College van Toezicht van de Nederlandse Hervormde Kerk

1533 Generaal College van Toezicht van de Nederlandse Hervormde Kerk ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Generaal College van Toezicht van de Nederlandse Hervormde Kerk
Het Generaal College van Toezicht is op 27 maart 1951 ingesteld door de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk op grond van ordinantie 18 en overgangsbepaling 58 van de nieuwe Kerkorde van 1951. In de Generale regeling voor het Toezicht (1952, nadien gewijzigd) werd één en ander verder uitgewerkt. In de kerkorde werd het doel van het toezicht als volgt omschreven: ‘te waken over de stoffelijke aangelegenheden van gemeenten en kerk, in het bijzonder de kerkelijke bezittingen, administraties, archieven en financiën’.
De eerste vergadering van het college vond plaats op 5 april 1951. De belangrijkste taak was het uitoefenen van toezicht op alle instellingen en administraties van de Nederlandse Hervormde Kerk, die niet onder het toezicht van het Algemeen college of een provinciaal of diaconaal toezichtorgaan vielen. Onderdelen van deze taak waren het beoordelen en goedkeuren van jaarrekeningen van de raden, commissies en stichtingen van de Nederlandse Hervormde Kerk (landelijk en provinciaal) en het toezicht op de financiële administraties, fondsen en ‘kassen’ die onder diverse functionarissen (zoals de Generale Financiële Raad en administrateur van de Nederlandse Hervormde Kerk) vielen.
Ten tweede het beoordelen van zo genaamde beheersmaatregelen, dat wil zeggen aan- en verkoop, (ver-)huur van onroerend goed, het aanvaarden van schenkingen en het aangaan van geldleningen. Dit impliceerde ook het verlenen van ontheffingen, machtigingen, schorsingen, het al dan niet goedkeuren van besluiten van financiële aard ten aanzien van instellingen en het, indien nodig, vernietigen van besluiten van provinciale en diaconale kerkvoogdijcommissies.
Ten derde de kerkordelijke taak voor het ontwikkelen en bijhouden van modellen voor begrotingen en jaarrekeningen van hervormde gemeenten en andere organen; ten vierde het adviseren ten aanzien van statuten van stichtingen, waarbij de Generale Financiële Raad de goedkeurende instantie is. Tenslotte fungeerde het college als beroepsinstantie als het ging om bezwaren tegen een besluit van een provinciaal toezichtcollege zoals een provinciale diaconale commissie of de provinciale kerkvoogdijcommissie. Wat deze taken betreft lag het in de lijn dat, als hier aanleiding voor was, hierover aan de synode werd geadviseerd. Dit gold natuurlijk in het bijzonder voor de generale regeling voor het toezicht. In het verlengde hiervan ging het hier om deelname van (een lid van) het college in werkgroepen, commissies e.d. van andere landelijke organen.
Gezien de kerkordelijke bepalingen had het college een bijzondere relatie met de tot de toezichtsector behorende maar verder zelfstandige commissies, te weten de commissie voor de archieven, de bouw- en restauratiecommissie en de orgelcommissie. Zij werden ook wel ‘organen van bijstand aan het toezicht’ genoemd. Deze commissies functioneerden in zekere zin onder eindverantwoordelijkheid van het generaal college. Dit betekende onder andere dat het Generaal College het jaarverslag van de commissie voor de archieven tegelijkertijd aan de synode aanbood, leden van de commissie bij de synode voordroeg en adviseerde ten aanzien van het benoemen en schorsen van kerkelijk archivarissen. Wat betreft de bouw- en restauratiecommissie had het college vergelijkbare bevoegdheden.
Het generaal college had, op grond van ordinantie 18-2-3 in 1990 een kamer (commissie) kerkelijk kunstbezit ingesteld die belast werd met de coördinatie van het inventarisatieproject van de Nederlandse Hervormde Kerk. Het secretariaat verzorgde de administratie van dit project. Op grond van de generale regeling had het college immers een taak als het ging om algemeen kerkelijke verzamelingen van kunst(historische ) waarde, waarbij de uitvoering in het algemeen bij de commissie voor de archieven lag.
Jaarlijks diende een verslag van de werkzaamheden van het college aan de synode te worden uitgebracht waarin werden opgenomen de door de provinciale colleges van toezicht (waarop het college in zekere zin indirect toezicht op hield) verstrekte gegevens. Per 1 jan. 1992 werden wijzigingen in de kerkorde van kracht waarbij de diaconale en kerkvoogdijkamers van de provinciale colleges van toezicht als aparte kerkelijke organen kwamen te vervallen.
Het secretariaat van het Generaal College was tot 1957 gevestigd op het adres Muntstraat 5 te Utrecht, daarna op de Rijnstraat 24 te Den Haag, vanaf 1960 Carnegielaan 9 (in het synodekantoor) en vanaf 1968 Javastraat 100 (waar ook de archiefdienst was gevestigd). In 1984 verhuisde men met alle hervormde Haagse kantoren naar Leidschendam.
Zowel het Centraal Controlebureau (CCB) van de Nederlandse Hervormde Kerk (1954-1976) en de Beleggingsraad van de Nederlandse Hervormde Kerk (1956-1974) hadden een nauwe relatie met het Generaal College, immers de leden van beide instellingen werden door het college benoemd. De beleggingsraad werd in 1956 ingesteld vanuit het Generaal College. Dit op grond van kerkordelijke ordinantie 18, artikel 16 van de Nederlandse Hervormde Kerk die het volgende aangeeft: ‘de colleges van toezicht worden bij het uitoefenen van het toezicht bijgestaan door een beleggingsraad en een centraal controlebureau’. De leden werden door de generale synode benoemd op voordracht van het Generaal College.
Alhoewel de doelstelling van de beleggingsraad was het fungeren als adviesorgaan van de colleges van toezicht, werd in de praktijk veelal geadviseerd richting kerkelijke pensioenfondsen, de Raad voor de predikantstraktementen, het kerkelijk Grootboek, de Centrale kasgeldrekening en provinciale organen. In febr. 1974 werd de beleggingsraad door de generale synode opgeheven na advies van het Generaal College, dit wegens te weinig activiteiten.
Het Centraal Controlebureau werd al genoemd in de Kerkorde van 1951, als bedoeld om het Generaal College bij te staan. De instelling vond evenwel pas in 1956 door het Generaal College plaats. Het bestuur van het bureau werd samengesteld door een ‘Kamer’, gevormd uit gedelegeerden van het Generaal College. Het beleid werd gemaakt door het Generaal College, het (accountants)bureau voerde de controle op het financieel beheer van onder het toezicht van het Generaal College gestelde instellingen uit en rapporteerde daarover aan het Generaal College. Daarnaast verzorgde het de boekhouding van veelal kleine instellingen. In 1958 had het Centraal Controlebureau 844 instellingen als klant, waarvan ruim de helft diaconieën. Een uitgebreide beschrijving van het ontstaan en de ontwikkeling in de eerste jaren is te vinden in het jaarverslag over 1956-1958. Het bureau was de eerste jaren gevestigd in de Rijnstraat 24 te Den Haag, vanaf 1962 tot 1975 te Voorburg. Ingaande 1976 werd het Centraal Controlebureau overgenomen door accountantsbureau T. van der Vliet te Voorburg.
Het Generaal College werd eind 1999 opgeheven, als rechtsopvolger kwam er een Generaal College voor de Behandeling van Beheerszaken.
Archief en inventarisatie
Addendum
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1951-1999
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van het Generaal College van Toezicht van de Nederlandse Hervormde Kerk 1951-1999
Auteur:
F. Schoonheim
Datering toegang:
2014
Datering bewerking:
2022
Openbaarheid:
Op inv.nrs. 24-29, 40-47, 49, 84, 86, 93, 100, 102, 109, 127, 160, 173, 180, 182 en 231 is een openbaarheidsbeperking van 50 jaar, op inv.nrs. 63-65, 112, 129, 184-186, 188-194 en 233 een openbaarheidsbeperking van 75 jaar en op inv.nrs. 174-179, 183 en 196 een openbaarheidsbeperking van 110 jaar. van toepassing. Voornoemde termijnen zijn gebaseerd op de termijnen, vermeld in deel 3 van de ‘Handreiking voor plaatselijk kerkelijk archief’(Protestantse Kerk in Nederland, 2020). Eerdere inzage in voornoemde inventarisnummers is slechts mogelijk na schriftelijke toestemming van de archivaris van de Dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk in Nederland
Rechtstitel:
Opneming in beheer van een particulier, niet in eigendom verkregen
Omvang:
8 m