815 Marnix-stichting en de Johanna-stichting voor christelijk onderwijs te Utrecht ( Het Utrechts Archief )
815
Marnix-stichting en de Johanna-stichting voor christelijk onderwijs te Utrecht
Inleiding
De Marnix Stichting
815 Marnix-stichting en de Johanna-stichting voor christelijk onderwijs te Utrecht
Inleiding
De Marnix Stichting
In mei 1841 lieten de heren C.W.J. van Boetzelaer en A.J. van Beeck Calkoen een circulaire uitgaan, gericht aan de leden van de Hervormde gemeente te Utrecht. In de circulaire zetten zij hun plannen uiteen tot oprichting van een bewaarschool en vroegen zij de geadresseerden om financiële deelneming in dit project. Dit initiatief zou in de loop der jaren uitgroeien tot een complex van opleidingen onder de hoede van de Marnix Stichting.
De vorm van de genoemde financiële deelneming was die van een tontinaire geldlening, een niet erg gebruikelijke contractvorm. Om de beoogde ƒ50.000 binnen te krijgen, werden 500 aandelen van ƒ100 uitgegeven, benevens één extra aandeel voor de bewaarschool. De helft van het zo bijeengebrachte geld, dus ƒ25.000, werd belegd, en de rente daarvan werd onder de aandeelhouders verdeeld. Over de andere helft van het kapitaal kon de school vrij beschikken * . Aanvullende geldmiddelen kwamen uit jaarlijkse contributies, legaten en eenmalige giften.
Op 14 december 1841 kon de officiële opening van de bewaarschool aan de Springweg plaatsvinden. Van Boetzelaer en Van Beeck Calkoen vormden getweeën de directie, en namen als zodanig alle belangrijke beslissingen. Ze werden bijgestaan door een aantal 'achtingwaardige vrouwen als medebestuurderessen'. De bestuursvergaderingen werden voorgezeten door Van Boetzelaer. Van Beeck Calkoen was secretaris. Dit onderscheid tussen directie en bestuur was de kiem van het latere onderscheid tussen college van superintendenten en bestuur.
Op 22 juli 1869 werd het geheel van scholen ondergebracht in een 'christelijk opvoedingsgesticht', genoemd naar, in de woorden van Van Boetzelaer, 'm'n voorvader Van Marnix van St. Aldegonde'. Als doel wordt in de stichtingsakte aangegeven 'de opleiding in positief-christelijke zin van kinderen en onderwijzers'. Bij zelfde akte droeg het echtpaar Van Boetzelaer-Both Hendriksen de op hun naam staande goederen aan de Springweg, het Munsterkerkhof (na 1912 Domplein) en het Oudkerkhof, alsmede ƒ100.000 ingeschreven op het grootboek van de 4% Nationale Schuld aan de stichting over.
De oprichting van de stichting had tot gevolg dat men gedwongen was om over te stappen op een formele bestuurlijke organisatie, die in de stichtingsakte nauwkeurig werd omschreven. Tot de dood van Van Boetzelaer zouden hij en Van Beeck Calkoen het bestuur blijven vormen. Daarna kwam er een bestuur van drie personen, onder wie te allen tijde een nakomeling van Van Boetzelaer moest zijn. De taken van het bestuur waren:
-het bestuur van de stichting naar de aard en geest waarin zij was opgericht
- het beheer der goederen en fondsen
-het aanstellen van personeel en het zorgdragen voor de bezoldiging ervan
- zorg voor de opname van scholieren en kwekelingen
-vaststelling van de hoogte en de inning van schoolgelden
-het bestuur van de stichting naar de aard en geest waarin zij was opgericht
- het beheer der goederen en fondsen
-het aanstellen van personeel en het zorgdragen voor de bezoldiging ervan
- zorg voor de opname van scholieren en kwekelingen
-vaststelling van de hoogte en de inning van schoolgelden
Naast het bestuur werd een college van superintendenten in het leven geroepen, 'tot meerdere zekerheid dat het bestuur worde gevoerd naar de bedoeling en in de geest der stichters en opdat het bestuur op regelmatige wijze van zijne verantwoordelijkheid wegens het gevoerde beheer kunne gedechargeerd worden'. Het college bestond uit vijf leden, de eerste maal bij testament benoemd door Van Boetzelaer, waarna het zich door coöptatie aanvulde. Het bestuur diende jaarlijks aan de superintendenten verantwoording af te leggen over het beheer en te dien einde een jaarverslag en jaarrekening over te leggen. Het college van superintendenten was bevoegd mee te beslissen over belangrijke veranderingen binnen de stichting en het vaststellen van interne bestuursreglementen en huishoudelijke bepalingen * .
Op 18 april 1872 overleed Van Boetzelaer. Hij liet 'zijn' stichting bij testament ƒ50.000 na, alsmede zijn grafkelder. Zijn vrouw, E.C.P. baronesse van Boetzelaer van Dubbeldam-Both Hendriksen, legateerde op haar beurt de stichting bij haar dood in 1880 een bedrag van ƒ100.000.
In 1982 werd een groot deel van het vermogen der Marnix Stichting afgescheiden in de aparte Stichting Beheer Van Boetzelaer Fondsen.
laatste wijziging 08-08-2023
530 beschreven archiefstukken
Inventaris
laatste wijziging 08-08-2023
530 beschreven archiefstukken
Kenmerken
Datering:
1839-1985
Toegangstitel:
Inventaris van de archieven van de Marnix-stichting (1862) 1839-1985 en de Johanna-stichting (1687) 1873-1980 voor christelijk onderwijs te Utrecht
Auteur:
D.J. Wijmer
Datering toegang:
1991
Notabene:
Vanwege ruimtegebrek bewaren wij dit archief niet in ons eigen depot. U kunt dit archief inzien door het aan te vragen via ons aanvraagformulier: https://hetutrechtsarchief.nl/aanvragen
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Opneming in beheer van een particulier, niet in eigendom verkregen
Omvang:
11 m
Bijzonderheden:
Vanwege ruimtegebrek bewaren wij dit archief niet in ons eigen depot. U kunt dit archief inzien door het aan te vragen via ons aanvraagformulier: https://hetutrechtsarchief.nl/aanvragen
Rubrieken:
Categorie:
laatste wijziging 08-08-2023
530 beschreven archiefstukken