Uw zoekacties: Vereeniging voor volksbaden te Utrecht en de Utrechtsche sti...

812-3 Vereeniging voor volksbaden te Utrecht en de Utrechtsche stichting voor badhuizen ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Vereeniging voor volksbaden te Utrecht
812-3 Vereeniging voor volksbaden te Utrecht en de Utrechtsche stichting voor badhuizen
Inleiding
Vereeniging voor volksbaden te Utrecht
Organisatie: Het Utrechts Archief
Het was de afdeling Utrecht van de "Oranjebond van Orde" die in 1900 het initiatief tot de oprichting van een Volksbadhuis nam. Uit deze vereniging kwam op 10 april van dat jaar een voorbereidingscommissie voort die de haalbaarheid en wenselijkheid van een dergelijke inrichting moest onderzoeken. De commissie bezocht hoofden van scholen en besturen van werkliedenverenigingen en concludeerde dat in Utrecht de behoefte aan een volksbadhuis algemeen werd erkend. Men diende een verzoekschrift in bij het gemeentebestuur en ontving daarop in oktober 1901 de volgende toezeggingen indien de plannen voor het badhuis zouden worden goedgekeurd: een renteloos voorschot en een jaarlijkse bijdrage, waarvoor ten behoeve van aangewezen scholen een maximum van 50.000 baden zou worden verstrekt.
In januari 1903 kon een uitgewerkt bouwplan worden overhandigd. Kapitaal werd verkregen doordat 32 aanzienlijke Utrechters samen 200 aandelen namen à ƒ100,-. Nu moest worden overgegaan tot de oprichting van een vereniging, want de statuten van de "Oranjebond van Orde" stonden de voorbereidingscommissie niet toe als rechtspersoon op te treden. Op 19 oktober 1903 had de oprichting plaats van de Vereeniging voor Volksbaden te Utrecht en op diezelfde dag droeg de voorbereidingscommissie haar werk aan deze vereniging over.
In juli 1904 werd het badhuis aan het Koekoeksplein met enige plechtigheid geopend. "De Wensch werd uitgesproken dat een druk gebruik van dit badhuis eerlang de noodzakelijkheid zal in het leven roepen om ook in andere wijken der stad een soortgelijk badhuis op te richten." *  Die andere badhuizen kwamen er. Op 13 april 1913 opende burgemeester A.F. baron van Lynden het badhuis aan de Zonstraat, en op 12 februari 1916 dat aan de Kanaalstraat. In 1926 en 1927 werden respectievelijk de badhuizen aan de Thorbeckelaan en aan het Willem van Noortplein in gebruik genomen. Het badhuis aan de Spaarnestraat volgde in 1939. Dit was in opdracht van de gemeente en niet in opdracht van de vereniging gebouwd, een duidelijke indicatie van de verder toegenomen overheidsbemoeienis.
Gedurende de bezettingsjaren werd het bestuur vervangen en het Nationaal Arbeiders Front wees uit het personeel een "sociaal voorman" aan (na de oorlog meteen geschorst; daarna ontslagen). In december 1945 werden de badhuizen wegens brandstofgebrek gesloten. Na de bevrijding werd bij persoonlijk schrijven van de burgemeester het vooroorlogse bestuur verzocht zijn taak weer op zich te nemen en de badhuizen zo snel mogelijk voor het publiek open te stellen. In december 1945 waren alle zes badhuizen weer voor de Utrechtse bevolking beschikbaar. Op 2 december 1947 kon vastgesteld worden dat 8.343.135 baden waren verstrekt waarvan 2.151.813 gratis aan leerlingen van lagere scholen *  .
Op de algemene vergadering van 22 december 1947 werd tot opheffing van de Vereeniging voor Volksbaden besloten, om vrij baan te maken voor een opvolger. De vereeniging, opgericht door 200 leden, telde er nog 10 en had zichzelf overleefd: de zorg voor de volkshygiëne, die in het begin van de eeuw was overgelaten aan particulieren en verenigingen, werd overgenomen door de overheid, hetzij door het verstrekken van subsidies, hetzij door zelf de exploitatie ter hand te nemen. In de praktijk had dat al tot gevolg gehad dat de gemeente eigenaresse van de badhuizen van de Vereeniging was, doch zonder in het beheer daarvan feitelijk zeggenschap te hebben. Dat werd door de oprichting van de (gemeentelijke) Stichting voor Badhuizen veranderd.
Utrechtsche stichting voor badhuizen
Archief
Literatuur

Kenmerken

Datering:
1903-1980
Toegangstitel:
Inventaris van de archieven van de Vereeniging voor volksbaden te Utrecht en de Utrechtsche stichting voor badhuizen 1903-1980
Auteur:
G. Boer
Datering toegang:
1991
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Opneming in beheer van een particulier, niet in eigendom verkregen
Omvang:
1,74 m zuurvrije dozen
Categorie: