In het Resolutieboek vinden we op 15 maart 1843 genoteerd: 'Ook is met onderling goedvinden besloten een houten kast te doen vervaardigen in de executeurswoning, ten einde het thans verspreide archief van de fundatie daarin te verzamelen' *  . Er wordt niet vermeld of de bescheiden over verschillende plaatsen in de executeurswoning of in het huis van de administrateur of in beide verspreid waren, evenmin of er nog bescheiden in het bezit van vroegere administrateurs of van hun nakomelingen waren. De vrees lijkt niet helemaal ongerechtvaardigd, dat ook door de verspreiding van het archief stukken zoekgeraakt zijn. In hetzelfde jaar verscheen een inventaris van het archief, waarvan de samensteller onvermeld bleef. We kunnen echter veronderstellen, dat de administrateur in 1842 en 1843, Ph.J.J. Ram, die inventaris gemaakt heeft *  . Handschriftvergelijking lijkt deze hypothese te bevestigen.

Na de overbrenging van het archief naar het archiefdepot is H.J.H. Knoester begonnen met de beschrijving van de stukken, maar hij heeft dat werk niet kunnen voltooien. De huidige beschrijving komt echter in haar geheel voor mijn verantwoording. Ook de Heer Knoester heeft een uittreksel van het Resolutieboek gemaakt.

Ik heb de ordening van 1843, waar mogelijk, in tact gelaten, maar deze werkwijze heeft niet kunnen voorkomen, dat de thans voorliggende inventaris een geheel andere is dan die van 1843.

De tegenwoordige inventaris omvat het archief van de stichters van de Beyers Kameren en het archief van hun executeurs-testamentair, waarbij de chronologische scheiding op 1 juli 1595, de sterfdag van Adriaan Beyer, valt. Het archief van Adriaan Beyer en Alijdt Jansdr. is weliswaar een archief, dat gedeponeerd is bij het archief van de executeurs-testamentair, maar is toch t.b.v. de chronologische volgorde voorop geplaatst.

Een alternatief voor de huidige inrichting van de inventaris is de bescheiden van voor 1 juli 1596 te zien als retroacta bij de stichting en het beheer van de fundatie. De voorkeur moet m.i. echter aan de huidige indeling gegeven worden, omdat aldus de duidelijkheid van de inventaris het meest gediend wordt. Dit komt bijv. heel duidelijk naar voren bij de bescheiden betreffende de eigendommen, die voor 1 juli 1596 een geheel andere structuur hebben dan erna. Deze ongelijke structuur heeft geleid tot een verschillend ordeningsprincipe. De desbetreffende stukken in het eerste archief zijn hoofdzakelijk door erfenissen van familieleden verworven, zodat de samenhang van de stukken het best in genealogisch verband naar voren treedt. De bescheiden, afkomstig van familieleden van Adriaan Beyer, zijn voor de bescheiden, afkomstig van familieleden van Alijdt Jansdr. geplaatst, waarna de overige stukken volgen. Een schematisch overzicht van de familieleden in generaties kan die volgorde verduidelijken. Deze is in de bijlage opgenomen.

De stukken betreffende de eigendommen in het tweede archief hebben daarentegen een karakter, dat eigen is aan een continu bestuur. De stukken betreffende de onroerende goederen zijn hier alfabetisch gerangschikt naar de burgerlijke gemeente, waarin zij thans liggen of gelegen zouden hebben en vervolgens onderverdeeld in stukken betreffende verwerving, beheer en vervreemding. Alleen bij Houten bleek een expliciete vermelding van deze onderverdeling noodzakelijk.

De stukken betreffende eigendommen en financiën zijn in het tweede archief in één hoofdstuk verenigd, omdat aldus het bestaand verband tot uitdrukking wordt gebracht. De eigendommen gaan aan de financiën vooraf, omdat het financieel beheer gevoerd wordt op basis van de stukken betreffende de eigendommen.

Op nagenoeg analoge wijze zijn stukken betreffende de financiën gerangschikt naar de volgorde, waarin zij naar hun aard bij de administrateur in behandeling komen.

In de hoofdstukken en paragrafen is verder hoofdzakelijk een chronologische volgorde toegepast, voor zover de belangrijkheid van de bescheiden plaatsing naar voren niet wenselijk maakte. Zoals reeds in vorige hoofdstuk vermeld is, eindigt deze inventaris met het jaar 1929.