Uw zoekacties: Utrechtsche gezondheidscommissies

713-3 Utrechtsche gezondheidscommissies ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Eerste gezondheidscommissie (1855-1902)
713-3 Utrechtsche gezondheidscommissies
Inleiding
Eerste gezondheidscommissie (1855-1902)
Organisatie: Het Utrechts Archief
'Onze voorvaderen bouwden naar hun zienswijze, naar hun behoeften, naar hun gestellen. Zij rekenden er niet op, dat wij aan andere invloeden moesten weerstand bieden, dat de tijden veranderen en de lichamen der mensen in die tijden; zij hadden geen natuurkennis en meenden dat veel van datgene afwezig was, hetwelk hun oog niet onmiddellijk trof. Zij lieten toe, dat de bodem die wij in onze stad bewonen, voor ons moest worden een van alle kanten door drek en vuil doordrongen grond, die ons bestookt en onze dood verhaast'. Aldus het raadslid G.J. Mulder, van 1840 tot 1868 hoogleraar in de chemie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, in zijn Voorstel ter benoeming eener Gezondheids-Commissie der stad Utrecht, gedaan in de raadsvergadering van 5 september 1854 *  . Uit zijn betoog blijkt, dat sinds men door onderzoekingen van lucht en water had kunnen constateren hoe groot de invloed van beide op het leven van de mensen kon zijn, in vele beschaafde landen de overheid meer zorg was gaan besteden aan de volksgezondheid, of met andere woorden, dat de 'gezondheidspolitie' was toegenomen. De Nederlandse regering was hierbij echter achtergebleven.
Wel waren er op haar last wetsvoorstellen uitgewerkt, maar deze bleven 'jaar in jaar uit gedrukt papier, zonder leven, zonder werking, zonder kracht'. En daarom: 'Hoezeer het onmogelijk is, dat door plaatselijke besturen kan worden aangevuld, wat door het algemene bestuur behoorde te geschieden, zo zijn er toch vele punten, met name die van plaatselijke aard, die door plaatselijke besturen kunnen worden opgenomen, onderzocht en getoetst en beoordeeld en waarvoor, onder goedkeuring van hoger bestuur, maatregelen kunnen worden beraamd, die - al omvatten zij niet alles - toch veel omvatten en van nuttige gevolgen zijn kunnen' *  . De in die tijd reeds bestaande plaatselijke geneeskundige commissies in ons land konden, volgens prof. Mulder, te weinig uitrichten, wat te wijten was aan hun samenstelling en de gebrekkige relatie die er tussen hen en de plaatselijke besturen bestond. Ongetwijfeld had prof. Mulder hier de 'Plaatselijke commissies van Geneeskundig Toevoorzigt' op het oog, die in of kort na de Franse bezettingstijd waren ingesteld - de Utrechtse in 1805 - en die bij de invoering van de 'Wet op het geneeskundig staatstoezigt' van 1865 ophielden te bestaan.
Hierbij zij nog opgemerkt, dat A.J. van den Bergh in zijn dissertatie Utrechtsche hygiënische vraagstukken historisch beschouwd (1945) op pag. 36 de Utrechtse gezondheidscommissie laat ontstaan op initiatief van de Plaatselijke commissie van Geneeskundig Toevoorzigt. Uit de archiefstukken is hiervan echter niets gebleken: als enige initiatiefnemers treden daaruit naar voren prof. dr. G.J. Mulder en burgemeester mr. N.P.J. Klein. Wel richtte de Plaatselijke commissie van Geneeskundig Toevoorzigt zich op 8 november 1854 in een brief tot het college van Burgemeester en Wethouders naar aanleiding van de plannen in de Raad tot het instellen van een gezondheidscommissie, waarbij zij enkele wijzigingen in de samenstelling van de nieuwe commissie voorstelde en aandrong op regelmatig contact tussen beide commissies. Nadat een commissie van deskundige over het bovengemelde voorstel van prof. Mulder rapport had uitgebracht aan de gemeenteraad *  , werd bij raadsbesluit van 8 februari 1855 *  de Gezondheidscommissie der stad Utrecht ingesteld. In artikel 1 en 2 van dit raadsbesluit wordt de opdracht aan de commissie als volgt beschreven.
Zij zou belast zijn:
a. met een in bijzonderheden afdalend onderzoek van al datgene, hetwelk in deze stad voor de gezondheid der bewoners ongunstig is;
b. met de aanwijzing en beschrijving van al datgene, wat uit het genoemde oogpunt aan geen twijfel onderhevig is;
c. met de aanwijzing der middelen om al dat schadelijke te verwijderen'.
Haar bevindingen en voorstellen zou zij bij de Raad indienen. De Raad van zijn kant behield zich het recht voor, de commissie al die vragen voor te leggen en al die bemoeiingen op te dragen, die door hem in het algemeen beland werden geoordeeld.
Tot 1891 bestond de commissie uit twaalf leden, verdeeld in zes categorieën: twee leden van de gemeenteraad, twee rechtsgeleerden, twee geneeskundigen, twee natuurkundigen, twee scheikundigen en twee bouwkundigen Bij deze samenstelling had men zich nauwkeurig aan het voorbeeld van de Rotterdamse gezondheidscommissie gehouden. *  In 1891 werd de categorie der bacteriologen in het leven geroepen, terwijl in 1899 het aantal leden door uitbreiding van enkele categorieën op zeventien werd gebracht. De commissie beschikte over een bezoldigd secretaris, die tot 1884 geen lid mocht zijn. Tot voorzitter werd in 1855 prof. dr. G.J. Mulder benoemd, tot secretaris dr. A.C. Oudemans jr. De Burgemeester van Utrecht, mr. N.P.J. Kien, werd het erevoorzitterschap aangeboden. Om zo efficiënt mogelijk te kunnen werken, werd de Gezondheidscommissie onderverdeeld in een aantal subcommissies, die elk hun eigen gebied van onderzoek hadden. Problemen waarmee de commissie regelmatig werd geconfronteerd, waren onder meer: vuilophoping, gebrekkige riolering, slecht drinkwater, besmettelijke ziekten en epidemieën (o.a. cholera-epidemie van 1866 en 1892). Daarnaast waren het de slechte woningen van de minder gegoeden - volgens prof. Mulder 'veeleer holen dan huizen'-die de aandacht der commissie voortdurend opeisten. De vergaderingen van de Gezondheidscommissie hadden in een der zaken van het stadhuis plaats.
Tweede gezondheidscommissie (1902-1934)
Derde gezondheidscommissie (1934-1949)
Het archief

Kenmerken

Datering:
1855-1949
Toegangstitel:
Inventaris van het archief der Utrechtse gezondheidscommissies 1855-1949
Auteur:
J.G. Riphaagen
Datering toegang:
1969 / 2001
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Inbewaringgegeven (door rijk aan gemeente, of andersom)
Omvang:
8,78 m zuurvrije dozen
Categorie: