Uw zoekacties: Familie De Geer van Jutphaas

68 Familie De Geer van Jutphaas ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Familie De Geer
68 Familie De Geer van Jutphaas
Inleiding
Familie De Geer
Organisatie: Het Utrechts Archief
Louis de Geer van Gaillarmont (1535-1602), burger van de stad Luik, koopman en grootgrondbezitter, vestigde zich in 1596 met zijn gezin in Dordrecht. Het geslacht waaruit hij stamde, woonde reeds in de 14de eeuw in het prinsbisdom Luik. Vermoedelijk ontleende het zijn naam aan het stamslot Geer, dat gelegen was aan een zijriviertje van de Maas, de Geire of Geere. De naam 'Van Gaillarmont' was afkomstig van het bezit Gaillarmont in Chênée. De reden voor de uitwijking naar Dordrecht zou, volgens een nazaat, Louis de Geer van Finspong (1705-1758) geloofsvervolging geweest zijn. Deze nakomeling voegt daaraan nog toe dat Louis de Geer, verborgen in een kist, aan zijn vervolgers zou zijn ontsnapt. *  Dit verhaal kan echter zonder meer verwezen worden naar het land der fabelen. Breedvelt-Van Veen meent in haar dissertatie dat in Luik de geloofsvervolgingen niet van dien aard geweest zijn, dat emigratie het gevolg was. *  De redenen waarom Louis de Geer naar de Noordelijke Nederlanden emigreerde zullen vooral gelegen hebben in de onrust in de stad Luik als gevolg van de oproerige ambachten en de militaire operaties die aan het eind van de 16de eeuw in het prinsbisdom plaatsvonden. Daarnaast zal De Geer, na zijn overgang tot het protestantisme, in zijn commerciële aktiviteiten hinder ondervonden hebben van de bevoorrechting van de katholieken. Het klimaat voor protestantse handelaren, industriëlen en ondernemers was zeker niet gunstig.
Over de geloofsovertuiging en de bekering van Louis de Geer tot de gereformeerde godsdienst vermelden de bronnen bitter weinig. Wel is bekend dat hij in 1593 het begijnhof 'des fidelles servantes' in Luik gesticht heeft en aan zijn schoonzoon Elias Trip (1570-1639) geschonken heeft. Deze was kort daarvoor in het huwelijk getreden met Marie (1574-1609), dochter uit het eerste huwelijk van Louis de Geer met Maria de Jalhéa (overleden 1578). De neiging tot het protestantisme van Louis de Geer was, concluderend uit het voorgaande, in deze periode nog niet zo groot. Anderhalf jaar later, in 1595, geeft hij zijn tweede vrouw Jeanne de Neille (1574-1652) de opdracht om gedurende zijn afwezigheid al het onroerend goed in Luik te verkopen, uitgezonderd het huis en goed Gaillarmont. Het jaar daarop vertrekt Louis de Geer met zijn gezin definitief naar Dordrecht.
Dat de keus op Dordrecht viel was zeker niet origineel. Zijn reeds eerder genoemde dochter Marie woonde met haar echtgenoot al in Dordrecht en talrijke families uit Luik trokken in dezelfde tijd eveneens naar deze stad. In zijn beschrijving meldt Matthys Balen Janszn. dat sinds 1589 een geheel nieuwe wijk, hoofdzakelijk bewoond door Luikse kooplieden, was ontstaan. *  De keuze van de kooplieden voor de stad Dordrecht als hun nieuwe woonplaats werd grotendeels ingegeven door de belangrijkheid van deze stad als handelscentrum en haar goede verbindingen met het Luikerland over de waterwegen de Merwede en de Maas.
Over de aktiviteiten van Louis de Geer in Dordrecht is verder niet veel bekend. Zes jaar na zijn verhuizing uit Luik kwam hij reeds te overlijden. Zijn gelijknamige zoon uit het huwelijk met Jeanne de Neille, Louis (1587-1652) gaf het geslacht De Geer grote bekendheid. Over deze telg zijn talrijke publikaties verschenen, waaronder de hierboven reeds genoemde dissertatie. * 
Louis de Geer heeft zijn faam voornamelijk verkregen door zijn aktiviteiten in de koper- en wapenhandel met Zweden. Na zijn verhuizing in 1615 van Dordrecht naar Amsterdam werd Louis aktief in de koperhandel. In deze periode ging de belangrijkheid van Lübeck als stapelmarkt van koper achteruit ten gunste van Amsterdam. Een grote stimulans voor deze ontwikkeling werd gegeven door de zweedse koning Gustaaf II Adolf, die in 1613 onderhandelingen met de Staten-Generaal aangeknoopt had over het verkrijgen van een lening, die uit regelmatige koperzendingen terug betaald kon worden. De bedragen die de Staten-Generaal beschikbaar stelden waren niet groot, maar talrijke Amsterdamse kooplieden, waaronder De Geer, sprongen bij.
Het is niet vreemd dat Louis de Geer hierin een belangrijke rol ging spelen; zijn leertijd in de franse koperindustrie, zijn afkomst uit Luik, sedert lange tijd bekend om zijn wapenindustrie, zijn eigen aandeel in de wapenhandel en niet in de laatste plaats zijn samenwerking met de, eveneens uit Luik afkomstige Willem de Besche, die ondermeer de koperindustrie bij Finspong in Zweden leidde, zijn doorslaggevende faktoren. Naast Louis de Geer waren zijn eerder genoemde zwager Elias en diens broer Pieter Trip aktief in de koperhandel. Ook de familie Trip was afkomstig uit Luik. In 1626 kwamen zij gedrieën tot de oprichting van een compagnie. *  Gedurende het verblijf van Louis de Geer in Zweden, van 1627 tot 1631, beheersten de gebroeders Trip de koperhandel in Amsterdam. Na De Geers terugkeer echter was het met deze monopoliepositie gedaan. Ook aan de compagnie kwam een eind door de talrijke conflikten waarin de aanvankelijk goede compagnons verwikkeld geraakt waren. Kort voor zijn tweede vertrek naar Zweden trachtte Louis de Geer nog een verzoening te bewerken, maar dit lukte niet. Vlak na zijn thuiskomst uit Zweden overleed Elias Trip.
Van de kant van de handelsvertegenwoordiger van Zweden, Conrad van Falkenberg, werd er geklaagd over de nederlandse kopermagnaten De Geer en Trip, wier voorwaarden voor het verkopen van zweeds koper als 'by Christenen niet gebruyckelijk' gekwalificeerd werden. * 
In 1632 brak een heftig conflikt uit tussen De Geer en Van Falkenberg en enkele jaren later stuurde Axel Oxenstierna, rijkskanselier van Zweden, die vermoedelijk niet meer zoveel vertrouwen in Van Falkenberg had, Erik Larson naar Amsterdam. Deze Larson kreeg de opdracht mee om onderhandelingen aan te knopen met de koperhandelaren over een eventuele oprichting van een compagnie. In 1635 wordt er inderdaad een compagnie opgericht, maar wel zonder Louis de Geer, die inmiddels weer onenigheid gekregen had met de zweed Larson. Na terugkeer van Louis de Geer in Zweden richtte hij zelf een compagnie op, als pendant van de nederlandse. Deze zou reeds in 1638 opgeheven zijn, maar in enkele akten van later datum wordt nog van een zweedse compagnie gesproken, waarmee alleen de compagnie van De Geer bedoeld kan zijn. * 
Voor De Geer was de concurrentie in de Nederlanden erg groot geworden en hij concentreeerde zich dan ook voornamelijk op Zweden, waar hij samen met enkele andere ondernemers te Norrköping en Nyköping geelkoperfabrieken oprichtte. Met de stichting van deze industrie is het aandeel van Louis de Geer in de zweedse mijnbouw en metaalindustrie van doorslaggevend belang geworden. In 1641 werd hij door koningin Christina van Zweden in de adelstand verheven en werd hij tevens toegelaten als lid van de 'Riddar Huset'. *  In Zweden verwierf hij de heerlijkheden Finspong, Leufsta, Österby, Fossala, Stensby en Skylberg. Louis de Geer overleed echter niet in Zweden, maar in Amsterdam, in het 'huis met de Hoofden'op de Keizersgracht. * 
De tweede zoon van Louis de Geer en Adrienne Gérard, eveneens Louis genaamd (1622-1695), bekleedde in Zweden enkele belangrijke funkties. Zo was hij ondermeer kolonel in het zweedse leger, assessor en raad in het zweedse 'Bergcollegium'. Hij huwde te Utrecht met Johanna Parmentier (1634- 1710). In 1654 kocht Louis de Geer de heerlijkheid Rijnhuizen en in 1657 werd hij door de Staten van Utrecht met dit goed beleend. De vierde zoon van deze Louis de Geer, Jan Jacob I (1666-1738) huwde in 1704 met Jacquelina Cornelia van Assendelft (1682-1752). De tweede zoon uit dit huwelijk, Jan Jacob II (1714-1781), werd in 1754 beleend met het huis Wijnestein te Jutphaas en in 1773 met de heerlijkheid Oudegein. *  . Hij was de enige De Geer die in de Nederlanden het geslacht voortzette door zijn twee huwelijken. Het eerste huwelijk werd in 1737 gesloten met Constantia Clara Tamminga (1720-1753) en het tweede huwelijk met Theodora Anna van Haeften van Wadenoyen (1721-1801) werd in 1755 voltrokken. In Zweden werd het geslacht voortgezet door de oudere broer van Jan Jacob II, de al eerder genoemde Louis de Geer van Finspong. Na de dood van Jan Jacob II splitste de nederlandse tak zich in drieën: die Van Rijnhuizen (uit het eerste huwelijk van Jan Jacob II), die Van Oudegein (Carel Willem Pieter) en die Van Jutphaas (Barthold), beide uit het tweede huwelijk van Jan Jacob II.
Barthold de Geer van Jutphaas (1761-1838) kocht in 1785, twee jaar na zijn huwelijk met Jacoba Gijsbertha Beatrix van Vianen (1754-1835), de hofstede De Geer onder Jutphaas. De naam van deze buitenplaats heeft evenwel niets uitstaande met de naam van het geslacht De Geer, maar werd zo genoemd omdat het een 'gerend' stuk land was. *  Ruim twintig jaar later kocht Barthold de Geer samen met Isaac Schalij op een openbare verkoping de heerlijkheden het Over- en het Nedereind van Jutphaas en de ridderhofstad Plettenburg met bijbehorende landerijen, visserijen en rechten, alles komend uit de nalatenschap van Pieter de Malapert (1740-1806). In hetzelfde jaar deed Isaac Schalij ten behoeve van Barthold de Geer afstand van zijn aandeel.
In 1810 verkochten zij samen de ridderhofstad Plettenburg. *  Bij Koninklijk besluit werden in 1815 zowel Barthold de Geer, heer van Jutphaas, als zijn broer Willem Carel Pieter de Geer, heer van Oudegein, ingelijfd in de nederlandse adel met de titel van jonkheer; dit vanwege de afstamming van de zweedse edelen. Zowel Barthold als zijn vader Jan Jacob II noemde zich reeds baron. Karel de Geer schreef in 1773 aan zijn broer Jan Jacob II dat koningin Ulrica Eleonora van Zweden hem de titel van baron verleend had, wel wetend :'Que nous sommes barons véritablement depuis plusieurs siècles; mais il a voulu que je fusse encore baron suédois'. *  De oudste zoon van Barthold, Jan Louis Willem de Geer (1784-1857) verkreeg bij Koninklijk besluit in 1822 de titel van baron. * 
Deze De Geer was op allerlei terreinen aktief. In 1813 was hij lid geworden van de provisionele regering van de stad Utrecht. In 1814 werd hij benoemd tot secretaris van de 'commissie tot regeling van het hoger onderwijs' en vervolgens in 1815 tot commies van Staat, secretaris van de 'commissie tot het ontwerpen van de reglementen voor de militaire Willemsorde' en tot secretaris bij het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen. Deze laatste funktie vervulde Jan Louis Willem tot 1817, het jaar waarin hij benoemd werd tot griffier van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal. Dit ambt bekleedde hij tot 1842 waarna hij griffier van de Eerste Kamer werd. In 1850 kreeg hij uit deze funktie eervol ontslag. Daarnaast is Jan Louis Willem de Geer aktief geweest in de 'commissie tot onderzoek van het statuut van de academische senaat van de universiteit van Luik' en in de 'commissie van advies over de inrichting van het hoger onderwijs'. Bij zijn ongehuwd overlijden in 1857 gingen de titel en de heerlijkheden het Over- en het Nedereind van Jutphaas over op de oudste zoon van zijn broer, Barthold Jacob Lintelo de Geer (1816- 1903).
Deze Barthold Jacob Lintelo, zoon van Anthonie Gustaaf de Geer (1788-1871) en Hester van Lintelo (1791-1870), trad in 1846 in het huwelijk met Cornelia Anna Alexandrina Louisa van Asch van Wijck (1825-1900). Daarvoor, in 1843, werd hij benoemd tot kantonrechter in Maarssen en op eigen verzoek werd hij vier jaar later ontslagen. In 1847 werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleraar aan de fakulteit der rechtsgeleerdheid van de universiteit van Utrecht en in 1856 tot gewoon hoogleraar. In 1886 nam hij zitting in de Tweede Kamer voor de Antirevolutionaire Partij en in 1887 werd hem eervol ontslag verleend als hoogleraar. Tot aan zijn dood bleef Barthold Jacob Lintelo aktief in de politiek.
Een loopbaan in de regionale politiek was weggelegd voor Herman Hubert Adriaan Jan de Geer (1848-1909), zoon van Barthold Jacob Lintelo en Cornelia Anna Alexandrina Louisa. In 1877 trouwde Herman Hubert A.J. met Elsabé Maria Theodora van den Broeke (1856-1917). In 1873 had hij een aanstelling gekregen als onbezoldigd ambtenaar ter secretarie van de gemeente Amerongen; in 1877 werd hij benoemd tot secretaris van de gemeente Driebergen en in 1875 werd hij secretaris van de gemeente Rijsenburg. In 1875 kreeg hij het ambt van burgemeester van de gemeente IJlst; het volgende jaar van de gemeenten Doorn en Maarn en uiteindelijk in 1880 werd zijn benoeming tot secretaris van de gemeenten Doorn en Maarn goedgekeurd.
De tweede zoon van Barthold Jacob Lintelo de Geer en Cornelia Anna Alexandrina Louisa van Asch van Wijck, Anthonie Gustaaf van Lintelo de Geer (1849-1896) koos voor een juridische carrière. Hij werd in 1875 bevestigd als advokaat te Utrecht en twee jaar later benoemd tot ambtenaar van het openbaar ministerie bij de kantongerechten Utrecht en Breukelen-Nijenrode; later werd Breukelen-Nijenrode vervangen door Wijk bij Duurstede. In 1880 werd hij aangesteld als lid van het hof van justitie in de kolonie Curaçao, maar deze benoeming werd ruim een maand later weer ingetrokken. In 1881 werd hij aangesteld als substituut officier van justitie bij de arrondissementsrechtbank te Almelo en in 1890 bereikte hij de bekroning van zijn loopbaan in de benoeming van rechter bij de arrondissementsrechtbank te Haarlem. In 1891 laat Anthonie Gustaaf Lintelo de Geer zijn geslachtsnaam veranderen in 'Van Lintelo de Geer'. * 
Als laatste telg uit de tak De Geer van Jutphaas komt Barthold Jacob Lintelo (1884-1950), zoon van Herman Hubert Adriaan Jan en Elsabè Maria Theodora van den Broeke aan de orde. Barthold Jacob Lintelo huwde in 1911 Anna Cornelia Roëll (1885-1970). Gedurende zijn leven vervulde hij de funktie van referendaris, hoofd van de tweede afdeling van de provinciale griffie van Utrecht. In 1922 werd hij lid van het college van curatoren van de rijksuniversiteit van Utrecht. Hij was daarnaast dijkgraaf van het hoogheemraadschap de Lekdijk Benedendams en IJsseldam.
Heerlijkheden van Jutphaas
Genealogisch onderzoek
Het archief
Bewerkingsgeschiedenis
Bijlage
Regesten
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1295-1977
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van de familie De Geer van Jutphaas (1204) 1295-1977
Auteur:
A.M. Abelmann
Datering toegang:
1988
Datering bewerking:
2012
Openbaarheid:
Stukken jonger dan 50 jaar slechts ter inzage na toestemming inbewaargever
Rechtstitel:
Opneming in beheer van een particulier, niet in eigendom verkregen
Omvang:
6 charters; 13,13 m oude verpakking
Rubrieken:
Thema trefwoorden: