Uw zoekacties: Landinrichtingsdienst provincie Utrecht, plaatselijke commissies

644 Landinrichtingsdienst provincie Utrecht, plaatselijke commissies ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Geschiedenis van de archiefvormende organen
644 Landinrichtingsdienst provincie Utrecht, plaatselijke commissies
Inleiding
Geschiedenis van de archiefvormende organen
Organisatie: Het Utrechts Archief
Al aan het einde van de 19de eeuw werd het belang van ruilverkaveling ingezien; het bezit van landbouwgrond was dermate versnipperd dat dit een goede bedrijfsvoering in de weg stond. Het Koninklijk Landbouw Comité vestigde in verschillende rapporten aan de regering de aandacht op het belang van een herverdeling van het landbouwgrondbezit. Naast de versnippering van het grondbezit had de landbouw ook te maken met problemen die veroorzaakt werden door de slechte landbouwkundige waterhuishouding en de slechte toestand van de landbouwwegen.
Reeds voor het totstandkomen van een Ruilverkavelingswet werden op vrijwillige basis enkele ruilverkavelingen uitgevoerd, zoals op Ameland (1913-1915), de Dalfser Hooislagen (1918-1919) en eveneens in 1918 de Westerlanden onder Gieten met een totale oppervlakte van ca. 540 ha. Deze ruilverkavelingen werden uitgevoerd door de Nederlandse Heide Maatschappij. Vooral na de Eerste Wereldoorlog werd het belang van ruilverkavelingen zeer duidelijk aangetoond in verband met de noodzaak van een zo hoog mogelijke landbouwproductie in Nederland. Om de ruilverkavelingsgedachte ingang te doen vinden werd in 1920 door de Nederlandse Heide Maatschappij een hoofdafdeling Ruilverkaveling opgericht, die met subsidie van de overheid propaganda maakt voor ruilverkavelingen. De regering diende in 1923 een wetsontwerp inzake ruilverkaveling in bij de Staten-Generaal. Dit wetsontwerp werd reeds in 1924 aangenomen (Stbl. 481), en trad op 1 december van dat jaar in werking. Het doel van deze wet, zoals die in de toelichting was omschreven, luidde als volgt: "waar landelijke eigendommen zeer verspreid liggen, een voor het landbouwbedrijf ongunstige vorm hebben of gebrekkige uitwegen of waterafvoer bezitten, een betere economische indeling te verkrijgen, waardoor de productiviteit van de bodem wordt verhoogd".
Over het al of niet uitvoeren van een ruilverkaveling moest door stemming worden beslist. Voor uitvoering was een zogenaamde dubbele meerderheid vereist, d.w.z. een meerderheid van eigenaren én een meerderheid van hectares. In de Ruilverkavelingswet was de bepaling opgenomen, dat de algemene leiding in ruilverkavelingszaken was opgedragen aan een Centrale Commissie voor Ruilverkaveling. Het secretariaat van deze Commissie werd ondergebracht bij de Nederlandse Heide Maatschappij. De jaarlijkse aan deze Maatschappij door de overheid te verlenen subsidie om propaganda te voeren werd vanaf 1924 aan de Centrale Commissie uitgekeerd. Hoewel aanvankelijk succesvol, nam de animo voor ruilverkaveling in de jaren dertig af in verband met de landbouwcrisis.
Op een voorstel van de directeur-generaal van de landbouw Roebroek werden in 1935 de Rijkscommissie voor de Ontwatering, de Commissie van Advies inzake de Ontginning van Woeste Gronden en de Centrale Commissie voor Ruilverkaveling samengevoegd in de Centrale Cultuurtechnische Adviescommissie (CCC), die werd ingesteld bij KB van 26 juli nr. 6. Deze commissie bestond uit zeven leden, één secretaris en één adjunct-secretaris. Het instellen van de CCC was in feite een bezuinigingsmaatregel; het totale aantal commissieleden nam door deze samenvoeging sterk af.
Tegelijkertijd werd bij KB het Rijksbureau voor de Ontwatering' opgeheven en bij Besluit van de minister van Economische Zaken (waaronder landbouw op dat moment ressorteerde) een bureau ingesteld dat de nieuwe commissie zou bijstaan en het secretariaat zou voeren: de Cultuurtechnische Dienst (CD), die per 1 augustus 1935 operationeel werd. Tot directeur van de nieuwe dienst en secretaris van de CCC werd benoemd de heer Mesu; Roebroek werd voorzitter van de CCC.
De taak van de CD omvatte in eerste instantie de verbetering van de waterhuishouding van het landelijke gebied, de ontginning en verbetering van de grond en het bevorderen van ruilverkaveling.
Op grond van de Ruilverkavelingswet 1924 was aan de Centrale Cultuurtechnische Adviescommissie (CCC; reeds in 1938 werd de naam van de commissie gewijzigd in Centrale Cultuurtechnische Commissie) een toezichthoudende taak opgedragen over zowel de Cultuurtechnische Dienst als over de uitvoering der ruilverkavelingen. De Cultuurtechnische Dienst voerde zelf geen cultuurtechnische werken uit. De uitvoering geschiedde door de Nederlandse Heidemaatschappij, Grontmij, aannemers of door de aanvragers zelf. De uitvoering van een ruilverkaveling werd begeleid door een plaatselijke commissie. Door de instelling van de Dienst en de Commissie werd beoogd de cultuurtechnische belangen, ressorterende onder de directie van de Landbouw van het ministerie van Economische Zaken, onder één leiding te brengen.
Tot cultuurtechnische werken werden gerekend:
bevordering van ruilverkaveling
verbetering van de waterbeheersing (waterafvoer en -toevoer)
aanleg of verbetering van eenvoudige ontsluitingswegen
ontginning van woeste gronden
bevordering van landaanwinning langs de kusten
inpoldering en droogmaking van plassen
verbetering (herontginning) van reeds in cultuur zijnde gronden door egalisering,
verwijdering van giftige of ondoorlatende gronden, drainage enz.
reiniging van afvalwater door landbehandeling
Na de instelling van de Cultuurtechnische Dienst en de Cultuurtechnische Adviescommissie nam het aantal aanvragen om ruilverkaveling snel toe. Hierbij bleek dat aan de Ruilverkavelingswet 1924 een aantal bezwaren kleefde, waarop in 1938 een nieuwe wet werd aangenomen. De voornaamste verschillen met de wet van 1924 waren:
1. Het indienen van een aanvraag door belanghebbenden om tot ruilverkaveling te komen werd vergemakkelijkt. Behalve door ten minste een vijfde deel der eigenaren konden vanaf 1938 ook publiekrechtelijke lichamen zoals Rijk, provincie, gemeente of waterschap en rechtspersoon-lijkheid bezittende verenigingen op landbouwgebied een aanvraag indienen.
2. Er werd in plaats van een dubbele meerderheid vanaf 1938 slechts een enkele meerderheid vereist voor het nemen van een besluit tot ruilverkaveling. Vanaf 1938 kon dus tot ruilverkaveling worden overgegaan wanneer of een meerderheid der eigenaren of een aantal eigenaren, die tezamen meer dan de helft van de grond in eigendom hadden zich voor ruilverkaveling uitspraken. In gevallen, dat het algemeen belang de totstandkoming der ruilverkaveling vorderde, was zelfs niet eens meer een meerderheid vereist.
3. De regeling ten aanzien van de kosten van een ruilverkaveling werd veel gunstiger, doordat een groter deel der ruilverkavelingskosten dan voorheen, te weten de volledige administratieve kosten, ten laste van het Rijk kwamen.
Bovendien werd het voor de eigenaren aantrekkelijker gemaakt ruilverkaveling op hun gronden toe te passen, omdat vanwege het departement van Sociale Zaken in de kosten van de uitvoering der grondwerken grote subsidies werden verleend, aangezien de overheid ruilverkavelingen zeer geschikt achtte om in werkverschaffing te doen uitvoeren ter bestrijding van de werkloosheid.
In het Ruilverkavelingsbesluit ter uitvoering van de Ruilverkavelingswet 1938 werd tevens bepaald dat de CCC de minister desgevraagd of uit eigen beweging van advies diende omtrent ruilverkavelingszaken en andere landbouwaangelegenheden van cultuurtechnische aard.
Reeds voor de wet van 1938 tot stand kwam, was begonnen met de opbouw van een ambtelijk apparaat dat bij de voorbereiding en de uitvoering der ruilverkaveling ingeschakeld moest worden. Het gevolg van één en ander was, dat na het tot stand komen van de wet van 1938 het tempo van ruilverkaveling snel werd opgevoerd.
Omdat in de oorlog de ruilverkaveling erg belangrijk werd om een hogere voedselproduktie mogelijk te maken, werd in 1941 de Ruilverkavelingswet zodanig veranderd dat het werk vlotter van start kon gaan. Als tot ruilverkaveling werd besloten, kon direct worden begonnen met de verbetering en aanleg van wegen en watergangen en hoefde niet meer te worden gewacht totdat Gedeputeerde Staten deze vooraf hadden aangewezen. Alhoewel deze wetswijziging de voortgang der werkzaamheden vergemakkelijkte, is tijdens de Tweede Wereldoorlog in de uitvoering van de ruilverkaveling door gebrek aan arbeidskrachten en materialen ernstige stagnatie ontstaan.
Toen in de oorlog de Cultuurtechnische Dienst de subsidiering van ruilverkavelingen overnam, werd ook voor onder andere particuliere grondverbeteringen, kleine ontginningen, erfverharding en drainage een subsidieregeling in het leven geroepen. Deze 'boerenwerken' werden in 1942 ingevoerd om de voedselvoorziening te verbeteren, maar een belangrijk neveneffect was dat hiermee de uitzending van arbeidskrachten naar Duitsland werd voorkomen.
In 1947 bestond de Cultuurtechnische Dienst uit de Directie, met verschillende Consulenten en Ingenieurs in Algemene Dienst, een Centrale Tekenkamer; een afdeling Uitwerking, resp. Beoordeling van Plannen; een Comptabele afdeling; een afdeling Subsidies, de Centrale Administratie en een Wetenschappelijke- of Onderzoeksafdeling. Deze laatste afdeling is belast met het onderzoek van verschillende cultuurtechnische vraagstukken, zoals kwel, optimale grondwaterstand, waterbezwaar en waterbehoefte, verzilting en vooral met bodemkarteringen ten behoeve van ruilverkavelingen.
In vrijwel elke provincie was een dependance van de Cultuurtechnische Dienst gevestigd met aan het hoofd een Rijkscultuurconsulent. Deze had vooral tot taak het voeren van propaganda voor de verbetering van de cultuurtoestand van de bodem en het geven van onderwijs in cultuurtechnische vakken.
De Cultuurtechnische Dienst werkte bij de totstandkoming van ruilverkavelingen intensief samen met de Ruilverkavelingsdienst van het Kadaster, het Staatsbosbeheer en de Rijksland- en Tuinbouwvoorlichtingsdienst van het ministerie van Landbouw en Visserij; ten aanzien van een aantal aanverwante en met het cultuurtechnische werk verweven belangen met een zevental andere ministeries en tenslotte met de provinciale besturen, lagere publiekrechtelijke lichamen, het agrarisch bedrijfsleven en de landbouwers.
De doeleinden van de cultuurtechniek veranderden in de loop der tijd geleidelijk van ontginning van woeste gronden naar verbetering van structuur en grond van het oude land. In het bijzonder de ruilverkaveling ontwikkelde zich hierdoor na de Tweede Wereldoorlog stormachtig; dit deed na 1950 de behoefte aan een nieuwe wettelijke regeling inzake ruilverkavelingen ontstaan. In 1954 zag de Ruilverkavelingswet 1954 het licht, waardoor de verdere ontwikkeling van de ruilverkaveling in de richting van een algehele plattelandsreconstructie zijn wettelijke basis verkreeg.
Geschiedenis van de archieven
Verantwoording van de bewerking
Noten
Geraadpleegde bronnen en literatuur
Bijlage
Ruilverkavelingen na 15 februari 1955 uitgevoerd volgens de Ruilverkavelingswet 1938

Kenmerken

Datering:
1965-1989
Toegangstitel:
Plaatsingslijst van het archief van de plaatselijke commissies van de landinrichtingsdienst (voorheen: cultuurtechnische dienst 1935-1977) van het Ministerie van Landbouw en Visserij provincie Utrecht 1935-1985 (1965-1989)
Auteur:
Centrale Archief Selectiedienst / Interdepartementaal tekstverwerkingscentrum Winschoten
Datering toegang:
1992
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Overbrenging van een overheidsarchief
Omvang:
6,34 m zuurvrije dozen
Categorie: