Uw zoekacties: Nederlandse hervormde classis Amersfoort

24-2 Nederlandse hervormde classis Amersfoort ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
De kerkelijke organisatie van de gereformeerde kerken van Utrecht vóór de oprichting van de classes
De werking van de classes
24-2 Nederlandse hervormde classis Amersfoort
Inleiding
De werking van de classes
Organisatie: Het Utrechts Archief
Gedurende de gehele Republiek en de twintig jaren daarna heeft de Dordtse kerkorde in de provincie Utrecht gefunktioneerd. Aan de bevoorrechte positie van de hervormde kerk werd in 1795 een eind gemaakt. Met de invoering van het Algemeen Reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden, door Willem I aan de hervormde kerk in 1816 opgelegd, werd de kerkelijke organisatie onder toezicht van de regering geplaatst. Bijna twee eeuwen waren in Utrecht de classes de zwaartepunten geweest, van waaruit het kerkelijk leven in de gemeenten werd gekontroleerd en gereguleerd. Meer nog dan de provinciale synode, die slechts eens per jaar bijeenkwam, waren de classes in Utrecht de spil waarom het kerkelijk leven draaide *  .
Vóór 1816 worden na de opening van iedere classikale vergadering een praeses, een assessor en een scriba voor de vergadering verkozen, die als "deputati classis" als een soort romp-bestuur, in funktie blijven tot het tijdstip van de volgende vergadering. Zij handelen de lopende zaken af en treden handelend op bij tussentijdse voorkomende gevallen. Sedert 1816 treedt in hun plaats het classikaal bestuur, volgens art. 41 van het Algemeen Reglement bestaande uit praeses, assessor, scriba en twee of meer dienstdoende predikanten, benevens een ouderling voor elk tweetal predikanten, die in het bestuur zitting hebben. Zij worden gekozen door de classikale vergadering. Het zwaartepunt van de classis wordt in 1816 verlegd van de classikale vergadering naar het classikaal bestuur. De bevoegdheden van het laatste lichaam zijn veel uitgebreider dan die van de vroegere "deputati classis". Deze verandering in de bestuursinrichting vindt zijn neerslag in het archief. Sinds 1816 zijn er afzonderlijke acta van het classikaal bestuur en deze zijn veel belangrijker dan die van de classikale vergadering na 1816. Naar de classikale vergadering worden afgevaardigd de predikant en één ouderling van elke gemeente, later van elke predikantsplaats.
Voor de predikanten, vooral die uit de kleine gemeenten zonder kerkeraad, met soms nog katholieke kerkmeesters en met een vijandig gezinde meerderheid van de bevolking, was in de 17e en 18e eeuw de classikale vergadering in de eerste plaats een kontaktorgaan, waar zij onder gelijkgezinden openlijk konden spreken en hun ervaringen konden wisselen. De bespreking van de toestand van de plaatselijke gemeenten was dan ook steeds een van de belangrijkste agendapunten, waarbij vooral veelvuldig voorkomende moeilijkheden met de plaatselijke overheden en paepse stoutigheden telkens aan de orde kwamen. Indien er reden toe bestond rekestreerde de classis aan de Staten van Utrecht of bracht een en ander onder de speciale aandacht van de visitatoren. Wanneer de predikanten bepaalde vragen hadden of indien zich op andere wijze problemen voordeden, die in de vergadering onopgelost bleven, dan werd soms het oordeel van de andere classes gevraagd of men zette het probleem op de lijst van de commendata Synodi. Op iedere vergadering van de provinciale synode van Utrecht konden de Utrechtse classes dergelijke commendata overgeven. Aan de andere kant vroeg de synode vaak adviezen aan de classes.
Tot de belangrijkste taken van de classis, na 1816 uitsluitend van het classikaal bestuur, behoorden:
Opzicht en tucht: De classis hield een algemeen toezicht op de leer en de levenswandel van de predikanten, proponenten of kandidaten tot de H. Dienst, ouderlingen en diakenen en op de gemeenten in hun geheel. Vóór 1816 vielen ook de schoolmeesters onder het classikale toezicht. Alle predikanten en schoolmeesters binnen het gebied van de classis moesten vóór 1816 de Heidelbergse Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels ondertekenen. Een middel om de leer, die op de kansels werd verkondigd, enigszins te kontroleren, was ook de verplichting voor de predikanten van de classis om op de classikale vergadering om de beurt een predikatie te houden, die door de aanwezige kollega's werd beoordeeld. De predikanten, die als het hun beurt was, zonder wettige reden absent waren, moesten tweemaal achtereenvolgens voor de classis preken. Reeds vóór 1816 hadden de classikale predikaties zichzelf overleefd. Tot opzicht en tucht werden ook gerekend het kennisnemen van geschillen tussen de gemeenten en de kerkeraden, tussen de kerkeraden en de predikanten, tussen de leden van de kerkeraad onderling of tussen verschillende kerkeraden. Dergelijke geschillen en kerkelijke tuchtzaken werden door de classis behandeld in eerste aanleg, geschillen en tuchtzaken betreffende gemeenteleden in cas van appel. Misbruiken konden worden gestraft door schorsing, ontzetting uit het ambt, excommunikatie etc. Tegen de uitspraak van de classis was beroep mogelijk bij de provinciale synode. Veel bevoegdheden van de classis gingen in 1816 over naar het provinciale kerkbestuur, o.a. toelating tot de evangeliebediening, afzetting van predikanten en kerkeraadsleden, vervaardiging van reglementen.
Kerkvisitatie. Deze taak is nauw met de vorige verbonden en vormt er in zekere zin zelfs een onderdeel van. De visitaties vonden vóór 1816 plaats door de "deputati classis" of door ter classikale vergadering benoemde visitatoren. De nadruk bij de visitaties lag vóór 1816 op de gemeenten waar geen kerkeraad was. De visitatoren en de plaatselijke predikant behandelden dan samen de zaken die in andere gevallen door de kerkeraad werden afgedaan. Ook na 1816 waren er nog wel gemeenten zonder kerkeraad, zoals Odijk vóór 1836 of gemeenten waar de kerkeraad tijdelijk was uitgeschakeld, zoals te Leersum tijdens de beheerskwestie (1928-1935). Dan trad echter het classikaal bestuur als kerkeraad op en niet meer de visitatoren. De visitatie werd na 1816 niet meer uitsluitend persoonlijk uitgeoefend. Naast de persoonlijke visitatie die bleef bestaan, kwam er de schriftelijke visitatie, die er in bestond, dat de gemeenten jaarlijks of om de twee jaar een door het classikaal bestuur toegezonden vragenlijst invulden.
Examens. Vóór 1816 werden door de classis de a.s. predikanten geëxamineerd en toegelaten tot de H. Dienst. Na 1816 alleen nog de godsdienstonderwijzers.
Sedert het midden van de vorige eeuw oefende het classikaal bestuur ook toezicht uit op de vaststelling van de predikantstraktementen, de administratie van de diakonieën. Hiertoe werden door de gemeenten de desbetreffende leggers aan het classikaal bestuur ter goedkeuring voorgelegd.
Tenslotte een woord over de ringen. Volgens het Algemeen Reglement van 1816 hebben de predikanten van een ring tot taak elkaar en hun gemeenten onderling hulpbetoon te bieden en bij vakatures te zorgen voor de vervulling van al de deelen van het herder- en leraarswerk. Zij verdelen hiervoor onderling de konsulentschappen voor de verschillende gemeenten en maken huishoudelijke bepalingen ten opzichte van de erediensten, het godsdienstonderwijs en het herderlijk werk in de vakante gemeenten. De ring heeft in ruil voor deze diensten het recht op alle inkomsten van de vakante predikantsplaats. De ringen hebben wel een eigen bestuur of moderamen maar vormen geen eigenlijk kerkelijk bestuur. Jaarlijks zenden de ringen een verslag van hun werkzaamheden aan het classikaal bestuur.
De geografische omvang van de drie classes is in de loop van de tijd slechts weinig gewijzigd. De classis Rhenen-Wijk onderging in 1816 een naamsverandering in classis Wijk, terwijl in 1951 de naam nogmaals veranderd werd in classis Doorn. Nieuw gestichte gemeenten binnen het classikale territoor van Utrecht waren: Baambrugge (1633), De Meern (1645), Willige Langerak (1652) en Vinkeveen (1772). De gemeenten Willige Langerak en Langerak bezuiden de Lek werden in 1816 uit het verband van de classis Utrecht genomen en aan de classis Gouda toegevoegd, de gemeenten De Bilt, Blauwkapel en Tienhoven aan die van Amersfoort. Tezelfder tijd werden de gemeente IJsselstein, Jaarsveld en Benschop uit de classis Gouda overgebracht naar de classis Utrecht. In 1823 werden de gemeenten Thamen en Kudelstaart uit de classis Utrecht gelicht en ondergebracht in de classis Amsterdam. Polsbroek en Waverveen daarentegen gingen over naar de classis Utrecht vanuit resp. de classis Gouda en de classis Amsterdam.
In de classis Amersfoort werden sinds 1619 de volgende nieuwe gemeenten gesticht: Zuilen (1652), De Vuursche (1659), Leusden (1829), Hoogland (1836), Soesterberg (1860) en Austerlitz (1864). De gemeente Eemnes werd in 1651 gesplitst in die van Eemnes-binnendijk en Eemnes-buitendijk. In 1816 werden de gemeenten De Bilt, Blauwkapel en Tienhoven vanuit de classis Utrecht overgebracht naar die van Amersfoort, in 1823 de gemeenten Oud-Loosdrecht, Nieuw-Loosdrecht en Loenen vanuit de classis Amsterdam; naar de classis Amsterdam gingen in 1823 over de gemeenten Nederhorst den Berg, Ankeveen en Kortenhoef. In de classis (Rhenen)-Wijk werden verscheidene nieuwe gemeenten gesticht: Renswoude (1638), Driebergen (1651), Leersum (1699), Elst (1819), Maarn-Maarsbergen (1932) en Achterberg (1947). Slechts één wijziging in het territoor van de classis vond plaats in 1816, toen de gemeente Hagestein naar de classis Gouda werd overgebracht.
De archieven van de classes
Bewerkingsgeschiedenis
Bijlagen
Classicale indeling in 1770
N.B. I Utrecht, II Amersfoort, III Rhenen-Wijk.
Erfgoedstuk
Classicale indeling in 1950
N.B. I Utrecht, II Amersfoort, III Wijk.
Erfgoedstuk
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1619-1971
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van de Nederlandse Hervormde classis Amersfoort 1619-1971
Auteur:
H.L.Ph. Leeuwenberg, J.H.M. Putman, C. Dekker
Datering toegang:
1979
Datering bewerking:
2010
Notabene:
Dit archief bevindt zich in het nationaal depot in Emmen. U kunt deze archiefstukken alleen raadplegen op een dinsdag. Bekijk in dit stappenplan hoe u deze archiefstukken alvast kunt laten klaarleggen: https://hetutrechtsarchief.nl/9-hulp-bij-onderzoek/99-stappenplan-uitgeplaatst-archief
Openbaarheid:
Stukken jonger dan 50 jaar slechts ter inzage na toestemming inbewaargever
Rechtstitel:
Opneming in beheer van een particulier, niet in eigendom verkregen
Omvang:
17,54 m oude verpakking
Bijzonderheden:
Dit archief bevindt zich in het nationaal depot in Emmen. U kunt deze archiefstukken alleen raadplegen op een dinsdag. Bekijk in dit stappenplan hoe u deze archiefstukken alvast kunt laten klaarleggen: https://hetutrechtsarchief.nl/9-hulp-bij-onderzoek/99-stappenplan-uitgeplaatst-archief