Uw zoekacties: Heerlijkheden Mijnden en de beide Loosdrechten

208 Heerlijkheden Mijnden en de beide Loosdrechten ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
De heerlijkheden Mijnden en de beide Loosdrechten waren gelegen ter hoogte van de plaats, waar de Drecht in de Vecht uitmondt en waar het huis Mijnden stond.
Het huis Mijnden dat, volgens van der Aa en Voogsgeerd *  , in 1227 door Egidius van Amstel gesticht moet zijn, had een strategische ligging en heeft dus vermoedelijk in die tijd een militaire functie gehad. Naast die militaire functie hebben de heren van Mijnden zeker ook bestuursinvloed gehad. Zij bezaten het collatie-recht in Oud-Loosdrecht en later (1400) ook in Nieuw-Loosdrecht, en stelden daar de pastoors, na de hervorming predikanten, kerk- en weesmeesters en de kosters-doodgravers-klokkenluiders-schoolmeesters aan *  ; zij stelden schout en schepenen, "schepenen-crimineel" en secretarissen aan en hadden toezicht op het dorps-bestuur in het algemeen. Voorts committeerden zij een hoogheemraad aan de Zee-burg-Diemerdijk, hadden zij visrecht, tiendrecht, veenschouw, genoten zij verscheidene recognities, sluisgeld, huis- en kalvergeld, tins en windgeld, boeten en inkomsten uit de veenschouw en de kleine boeten van het gerecht van Loos-drecht *  . Ofschoon de heerlijkheden vaak als één geheel worden beschouwd, zij waren n.l. lange tijd onverdeeld bezit en hadden dezelfde schout en secretaris, zijn zij toch twee op zichzelf staande ambachtsheerlijkheden, n.l.:
1 De beide Loosdrechten, hierbij rekende men ook Loenerveen, begrensd in het noorden door Kortenhoef, in het oosten door Hilversum, in het zuiden door Tienhoven en Breukelerveen en in het westen door Mijnden en de Vecht.
2 Mijnden, begrensd in het noorden door de Drecht, in het oosten door de,
door
De heerlijkheid Mijnden was wat oppervlakte en inwonertal betreft zeer klein, hetgeen waarschijnlijk de verklaring is voor het feit, dat Mijnden kerkelijk onder Loenen bleef. Tot de leenkamer van Mijnden behoorde een groot aantal lenen. Deze lagen goeddeels in Loosdrecht, Oud Over, Loenerveen, Nieuwersluis, Loenen, Portengen, Oucoop, Vreeland, Kortrijkerveld, Horstwaard, Nichtevecht, Schalkwijk en Leersum, en slechts voor een klein deel in Mijnden *  . Egidius van Amstels nageslacht, de van Amstel van Mijndens, behielden de heerlijkheden Mijnden en de beide Loosdrechten, tot de dood van graaf Floris V (1296), naar het schijnt als vrij en allodiaal goed. Doch de moord op Floris V had schadelijke gevolgen voor de toenmalige heer, Amelis van Mijnden (1285-1317); hij verloor zijn zelfstandigheid aan graaf Jan I
I van Holland *  .
Na zijn dood draagt zijn zoon, Wouter van Mijnden, zijn goederen op aan de graaf van Holland en zijn rechtverkrijgenden, en ontvangt, na de eed van trouw, de heerlijkheden als lenen van Holland terug. Sedertdien zijn Mijnden en de beide Loosdrechten hollandse lenen gebleven en bleven als zodanig in bezit van de van Amstel van Mijndens. Het huis Mijnden schijnt op den duur echter aan waarde als militaire versterking te hebben ingeboet, want nadat het tijdens de troebelen in de Leicester-periode verwoest of tot ruïne geworden was, is het niet meer herbouwd en de bestuursfunctie bleef slechts over voor de heren. Deze functie werd niet onbelangrijk, toen niet lang daarna de verveningen grote omvang gingen aannemen, en daar de onbetrouwbaarheid van de plaatselijke besturen in verveningszaken veelal gebleken was, werd het voorts langzamerhand gewoonte, behalve van die besturen, ook van de betrokken ambachtsheren advies in te winnen, zodat deze invloed op de veenderij verkregen > Mr. Th.F.J.A. Dolk, Het veenrecht in de provincie Utrecht, dissertatie, Utrecht, 1916, blz. 2 enz..
Daar de vergraving van land tot water, en de verarming der bevolking daardoor, nadelig bleken voor de opbrengst der grondlasten, werd er ter voorkoming hiervan een waarborgsfonds gevormd, waarvan de ambachtsheer het toezicht werd toevertrouwd *  . Daar de ongebreidelde en willekeurige voortzetting van de veenderij particuliere eigendommen zowel als openbare werken in gevaar bracht, moest de ambachtsheer consent tot venen geven, alvorens men tot venen mocht overgaan *  . Hij had er toezicht op te houden dat bij de vervening de reglementen en ordonnanties werden nagekomen: schouw. Hiervoor werd hem z.g. visitatiegeld uitgekeerd *  . Bovendien kenden de verveners hem een vastgestelde som gelds per roede slik toe, om de ambachtsheer de deteriorat
ie van zijn heerlijkheden enigermate te vergoeden, in Loosdrecht roetaalgeld genoemd *  .
Ondanks alle maatregelen werden de veenplassen een bedreiging voor de omgeving. Nu ging men (c. 1750) strenger toezien op de vervening, hetgeen veel moeilijkheden gaf *  . Aan het einde der 18de eeuw begint men deze maatregelen te verwaarlozen en geeft men vergunningen zelfs om voorlanden geheel of gedeeltelijk te vervenen *  . De vorming der diepe, uitgestrekte veenplassen was toen niet meer te voorkomen. Van de heerlijkheid der beide Loosdrechten is alleen het oostelijk deel met Nieuw-Loosdrecht nog een gebied van betekenis, van Oud-Loosdrecht rest niets meer dan de bebouwde kom, door enige smalle stroken land met de vaste wal verbonden. Nadat nu de heerlijkheden lange tijd aan de van Amstel van Mijndens hadden toebehoord, gingen zij in 1605 bij de dood van dementia van Amstel over aan haar zoon Anthonis van Lynden.
Bijna een eeuw bleven Mijnden en de beide Loosdrechten in bezit van het geslacht van Lynden. Doch in 1703 gingen zij door verkoop over aan de familie de Gruyter, die hen in 1706 reeds weer verkoopt aan Jeronimus de Haze de Georgio, burgemeester van Amsterdam *  . In 1725 vererven zij aan zijn nicht Anna de Haze, wier dochter Helena Graafland, weduwe Mr. Jacob Alewijn hen in 1761 in bezit krijgt, waardoor de heerlijkheden in handen komen van de familie Alewijn. In 1856 verkopen de erven Mr. Jan Alewijn deze aan Dr. Jan Conrad Hacke, wiens nakomelingschap, de familie Hacke van Mijnden, de overgebleven titels tot op heden in bezit heeft (13). In 1952 werd het archief, dat grotendeels uit de 17de, 18de en 19de eeuw dateert en dat bij de heer Hacke van Mijnden berustte, naar de Rijksarchiefbewaarplaats te Utrecht overgebracht.
Inventaris
Bijlage
Regest

Kenmerken

Datering:
1612-1914
Toegangstitel:
Inventaris van de archieven van heerlijkheden Mijnden en beide Loosdrechten
Auteur:
Onbekend
Datering toegang:
z.j.
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Opneming in beheer van een particulier, niet in eigendom verkregen
Omvang:
4,27 m zuurvrije dozen
Thema trefwoorden:
Categorie: