Uw zoekacties: Samen op Weg-proces (SOW) van de Protestantse Kerk in Nederland

1522 Samen op Weg-proces (SOW) van de Protestantse Kerk in Nederland ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Woord vooraf
Algemeen
Hervormd-Gereformeerd Gesprek (1949-1959)
De oproep van de ‘Achttien’, 1961-1965
Jeugd in actie
Hervormd-Gereformeerde Werkgroep Samen op Weg
Gezamenlijke vergaderingen van synoden
1522 Samen op Weg-proces (SOW) van de Protestantse Kerk in Nederland
Inleiding
Gezamenlijke vergaderingen van synoden
Organisatie: Het Utrechts Archief
In de hiernavolgende beschrijving van het Samen op Weg-proces is gekozen voor de lijn van de besluitvorming door de gezamenlijke vergaderingen van de synoden. Het beleid werd door deze gemeenschappelijke vergaderingen bepaald en na ratifcatie door de afzonderlijke synoden ook daadwerkelijk uitgevoerd. Op deze manier wordt een objectief beeld van de geschiedenis van het verenigingsproces geschetst. Het nadeel van deze aanpak is dat hetgeen tussen de gezamenlijke vergaderingen in gebeurde wordt onderbelicht. De bezwaren tegen het SoW-proces in de verschillende kerkgemeenschappen-vooral in de Nederlandse Hervormde Kerk en in mindere mate ook in de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk-komen in deze inleiding onvoldoende voor het voetlicht. Daar staat tegenover dat voor de onderzoeker in dit archief voldoende stukken aanwezig zijn om zicht te krijgen op de zo nu en dan ontstane onrust in de afzonderlijke kerken en de daardoor veroorzaakte vertragingen in het proces: zie bijvoorbeeld de inv.nrs. 131-150 (de werkverslagen van de-secretaris van de-Raad van Deputaten Samen op Weg), 151-164, 1444-1463 en 1606-1649. In dit verband is het aan te bevelen ook de handelingen, acta en notulen van de afzonderlijke synoden te raadplegen, met name waar de ratifcatie van de besluiten van de gezamenlijke vergaderingen aan de orde kwam.
De eerste gezamenlijke vergadering van synoden werd op 15 juni 1973 geopend door ds. J.C.H. Jörg, praeses van de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk. In zijn openingstoespraak blikte hij terug op wat aan deze eerste ontmoeting van de beide generale synoden was voorafgegaan: “Hoe is het eigenlijk begonnen? Ondanks de eerste offciële contacten in het Interkerkelijk Overleg tijdens de jaren van de bezetting, kwam daar na de oorlog niet uit, wat men had gehoopt en ging ieder weer zijn eigen weg. Zelfs geen gemeenschappelijke diensten op kerkelijke feestdagen, hoogstens ‘samenkomsten’ zonder zegen en zonder de hand van een dienstdoende ouderling! Toch was er bij beiden wel het een en ander gebeurd. De Hervormde Kerk nam in 1945 een Werkorde en in 1951 de nieuwe Kerkorde aan, waarin nieuwe ernst met het belijden werd gemaakt. Niet in de zin van strakke binding aan belijdenisgeschriften, maar wel in een telkens opnieuw belijden in de actualiteit van het heden in gemeenschap met de belijdenis der vaderen. In deze kerkorde was ruimte gemaakt voor de mogelijkheid van het houden van oecumenische diensten. Een direct gevolg daarvan was bijvoorbeeld de consensus met de Evangelisch-Lutherse Kerk in 1956, waarin werd besloten tot kansel- en avondmaalsgemeenschap. Intussen was in die jaren in de Gereformeerde Kerken een duidelijke liturgische vernieuwing aan de orde. Terwijl het oecumenisch vraagstuk, al dan niet gepaard met vragen aan de synode over aansluiting bij de Wereldraad van Kerken, in het middelpunt van de aandacht kwam. Beide kerken gaven in deze na-oorlogse periode een parallelle ontwikkeling te zien.”
Ds. Jörg vervolgde zijn toespraak met het Hervormd-Gereformeerd Gesprek, dat plaats vond in de jaren 1949 tot 1959. Volgens hem vormde het jaar 1955 een dieptepunt, toen een voorstel “om afgevaardigden te zenden naar elkanders synodevergaderingen door de gereformeerde synode werd afgewezen onder de motivering, dat deze afvaardiging de verhouding tussen beide kerken al te eenzijdig in de sfeer van overeenstemming en toenadering zou brengen en de indruk zou wekken, als zou een principieel verschil tussen beide kerken niet meer in die mate bestaan als voorheen”. Gelukkig bleef het contact bestaan, dat werd voortgezet door de beide moderamina, die vanaf 1960 regelmatig met elkaar overlegden.” Door het initiatief van de ‘Achttien’ en interne ontwikkelingen werd de afstand tussen beide kerken steeds kleiner. Jörg: “De gereformeerde synode van Apeldoorn 1961/1962 schiep ruimte voor gemeenschappelijke kerkdiensten, evenwel nog onder nauwkeurig omschreven en zeer beperkende voorwaarden, die in 1969 werden verruimd.
De hervormde synode aanvaardde in februari 1962 het rapport ‘Open en oecumenisch avondmaal’, waardoor de viering van het oecumenisch avondmaal kerkelijk werd geregeld. In 1966 werden door een wijziging in de kerkorde der Hervormde Kerk de bijzondere betrekkingen met andere kerken geregeld. Dit artikel werd in november van dat jaar van toepassing verklaard op de Remonstrantse Broederschap en een jaar later uitgebreid ten behoeve van de vorming van oecumenische gemeenten, waaronder de hervormd-gereformeerde.” Tenslotte wees de hervormde praeses er op, dat Samen op Weg in de tweede helft van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig in een stroomversnelling was gekomen door ontwikkelingen die hierboven al aan de orde zijn gekomen: het interkerkelijk gespreksgroepenwerk onder de titel ‘66/2000’, het instellen van de Hervormd-Gereformeerde Werkgroep Samen op Weg, het door de beide synoden in 1971 en 1972 verruimen van regelingen voor plaatselijke samenwerking tussen hervormde gemeenten en gereformeerde kerken en het door de beide synoden in 1972 aanvaarden van het interim-rapport ‘Samen op Weg’ van de Hervormd-Gereformeerde Werkgroep ‘Samen op Weg’.
Deze eerste gezamenlijke synodevergadering nam na twee dagen vergaderen twee resoluties aan: één over vaststelling van het ‘Ontwerp-statuut voor een gemeenschappelijke synode’ en één over het instellen van de Raad van Deputaten ‘Samen op Weg’ als vervolg op het werk van de Hervormd-Gerefor-meerde Werkgroep. De raad werd in de periode tussen de eerste en tweede gezamenlijke vergadering van synoden (1973-1976) aangeduid als ‘interimraad’.
De Raad van Deputaten Samen op Weg ontving de volgende opdracht:
1. de uitvoering van die besluiten, welke naar het oordeel van de gemeenschappelijke synode daarvoor in aanmerking komen;
2. de voorbereiding van de eerstvolgende gemeenschappelijke synode, zulks in overleg met de beide brede moderamina;
3. de raad van deputaten is bevoegd zo nodig, zulks in overleg met de beide brede moderamina, werkgroepen in te stellen die de samenwerking en eenheid op de verschillende terreinen van het leven van de kerk helpen bevorderen, en de arbeid van zulke werkgroepen te coördineren en begeleiden.
De Raad van Deputaten Samen op Weg kwam voor het eerst bijeen op zaterdag 12 oktober 1974 en was op dat moment als volgt samengesteld: namens de Gereformeerde Kerken in Nederland: ds. D.N. Wouters (voorzitter), ds. G. van Halsema Thzn., ds. D.J. Roos, de heer H.L. Schippers en dr. B. Wentsel; namens de Nederlandse Hervormde Kerk: dr. C.P. van Andel (secretaris), ds. J.C.H. Jörg, dr. H.W. de Knijff, ir. D. van de Lagemaat en mevrouw mr. J.A. van Ruler-Hamelink.
In overleg met de brede moderamina van de synoden zijn werkgroepen ingesteld. Vanaf het begin in 1974 waren dat de werkgroepen Kernen van Belijden, Kerkordelijke Aangelegenheden en Samenwerking Plaatselijk Vlak. Later volgden de werkgroepen Organisatie en Financiën (1977), Toekomstige Vormgeving (1983, voorafgegaan door de commissie Toekomstmodel), de Werkgroep Kerkelijk Gesprek (1990), de Commissie Classicale Herindeling (vanaf 1984) en de Werkgroep resp. Projectgroep Classicale Vergadering (vanaf 1995).
Op initiatief van de Raad verschenen in de loop van de jaren tal van publicaties ten dienste van de bezinning op de samenwerking van hervormde gemeenten en gereformeerde kerken. De werkgroep kerkordelijke aangelegenheden ontwierp een groot aantal bepalingen om het verkeer tussen de samenwerkende kerken te ordenen, van het plaatselijk vlak tot de landelijke organisaties. Deze regelingen werden gepubliceerd in de ‘Tussenorde’ (zie voor de verschillende uitgaven de inventarisnummers 388 t/m 396) en waren bestemd voor de kerkelijke vergaderingen, die samenwerkten of een federatie (brede interkerkelijke samenwerking) aangingen. De regelingen werden aangeduid als interim-regelingen, die uitsluitend golden voor de fase van samenwerking of van federatie. Ze liepen niet vooruit op de fase van vereniging.
Het Samen op Weg-proces werd aanvankelijk gezien als een groeimodel dat vanaf het grondvlak moest doorwerken. De eerste prioriteit was dan ook het stimuleren van de samenwerking op plaatselijk vlak. Spoedig volgden ook aandacht voor samenwerking op classicaal, provinciaal en landelijk niveau.
De agenda van de gezamenlijke vergadering van 17 en 18 september 1976 bevatte rapporten van de drie eerste werkgroepen van de Raad van Deputaten Samen op Weg. De werkgroep ‘Kernen van Belijden’ had zich gebogen over het verzoek van de vorige vergadering (1973) om te komen tot een voorstel met betrekking tot de gemeenschappelijke formulering van kernen van belijden. De vergadering besloot aan de beide afzonderlijke synoden aan te bevelen te besluiten “een geschrift te doen opstellen, waarin enkele grondlijnen van het belijden in kaart worden gebracht om de gemeenten van dienst te zijn in de uitdagingen en aanvechtingen van deze tijd.” Zij nam dit besluit “in verlegenheid om te komen tot een geheel nieuw belijdenisgeschrift.” Deze procedure van besluitvorming werd steeds gevolgd, omdat de afzonderlijke synoden de besluiten van de gezamenlijke vergadering moesten ratifceren. Het werk van de werkgroep ‘Kernen van Belijden’ resulteerde in 1984 tot de formulering van de ‘Verklaring van Overeenstemming ten aanzien van het samen kerk-zijn’.
De bespreking van het rapport van de werkgroep ‘Kerkordelijke aangelegenheden’ leidde tot vervolgopdrachten over de volgende punten: de vergelijkende studie van de beide kerkorden voort te zetten, te zoeken naar een andere opzet voor een kerkordemodel, een eerste artikel voor de kerkorde van beide kerken te formuleren (die een expressie van het kerk-zijn bevat) en een onderzoek in te stellen naar de regelingen die in beide kerken gelden met betrekking tot het gastlidmaatschap. De hervormde synode werd aanbevolen een uitspraak te doen over de ‘geboorteleden’. De werkgroep ‘Samenwerking Plaatselijk Vlak legde een concepttekst voor een ‘Handreiking ten dienste van de samenwerking van hervormde gemeenten en gereformeerde kerken op plaatselijk vlak’ ter bespreking voor. De combisynode gaf de werkgroep de opdracht om de handreiking, aangevuld met de opmerkingen uit de vergadering, uit te geven, “opdat de plaatselijke kerken en gemeenten zich daarop kunnen richten.” Voorts ontving de werkgroep opdrachten samenwerkingsmodellen voor hervormde gemeenten en gereformeerde kerken te ontwikkelen en eensluidende bepalingen/richtlijnen voor de samenwerking op het plaatselijk vlak te ontwerpen. Tot slot nam de gezamenlijke vergadering besluiten over het ontwerpen van een gemeenschappelijk dienstboek voor de eredienst, het op elkaar afstemmen van het toerustingswerk van de kerken, het intensiveren van de ontmoetingen tussen hervormden en gereformeerden op bovengemeentelijk vlak en het in het leven roepen van een werkgroep ‘Organisatie en Financiën’. Het werkverslag van de Raad van Deputaten over de periode tussen de eerste en tweede combi-synode gaf een goede indruk van het verrichtte werk ”er is intensief en met overtuiging gewerkt aan een naar elkaar toe bewegen” van de beide kerken.
De agenda van de gezamenlijke vergadering van 1978 bestond uit een inhoudelijk onderwerp: ‘Zending in Nederland’. Naar aanleiding van het rapport en de gehouden bespreking nam de vergadering het volgende besluit:
1. De gezamenlijke vergadering van synoden van de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Nederlandse Hervormde Kerk heeft kennis genomen van het verslagboek ‘Zending in Nederland’. De synoden spreken de hoop uit dat de positieve en kritische reacties op het project ‘Zending in Nederland’ de kerken en gemeenten zullen helpen de in het verslagboek gestelde vragen ten aanzien van de missionaire gestalte van de gemeente ernstig te nemen en daarbij gebruik te maken van het gespreksmateriaal van ‘Als in een Spiegel’. De synoden zijn van mening dat, bij het gesprek over de visie op de zending in eigen land, de in de gezamenlijke vergadering gehouden toespraak van dr. L. Newbigin een belangrijke bijdrage biedt. Zij doen daarom deze toespraak ter overweging aan de kerken en gemeenten toekomen.
2. De gezamenlijke vergadering heeft met dankbaarheid kennis genomen van de verklaring “samenwerking van het Evangelisatiecentrum van de Gereformeerde Kerken in Nederland en de afdeling Evangelisatorisch werk van de hervormde stichting Kerk en Wereld” ten aanzien van hun gezamenlijke visie en hun gezamenlijk werk in de dienstverlening aan de kerken en gemeenten.
3. De gezamenlijke vergadering wijst de kerken en gemeenten erop dat zij alles mogen verwachten van de zending als gave van de Heilige Geest en roept daarom de kerken en gemeenten op om als draagvlak van zending gezamenlijk getuigend, wervend en dienend in de Nederlandse samenleving te staan.
4. De gezamenlijke vergadering spreekt de wens uit dat deputaten Gemeenteopbouw, sectie Evangelisatie, en het Hervormd Evangelisatorisch Beraad zich, zo mogelijk met andere kerken, zullen beraden op verschillende standpuntbepalingen rondom het project ‘Zending in Nederland’, opdat kerken en gemeenten eendrachtig hun roeping tot zending ter hand kunnen nemen.
5. De gezamenlijke vergadering besluit aan de moderamina te verzoeken een brief toe te zenden aan kerken en gemeenten -ter verspreiding aan de leden binnen de gemeenten- waarin een verslag wordt gegeven van hun bijeenkomst, waarin de bewogenheid en de verlegenheid en het vertrouwen in de beloften van de Geest worden uitgesproken. De gezamenlijke vergadering spreekt haar vertrouwen uit dat wat plaatselijk reeds gebeurt aan apostolaire bewustwording en handelen van kerken en gemeenten ook verder onder de leiding van de Geest zal groeien.”
De gezamenlijke vergadering van 11 en 12 oktober 1979 ging voort met het Samen op Wegproces, vooral met de behandeling van de voortgangsrapportages van de Raad van Deputaten Samen op Weg en zijn werkgroepen. In zijn openingstoespraak zei de voorzitter van die dag, ds. A.C. Hofand, dat er in 1976 een groot aantal besluiten waren genomen, misschien voor de praktische uitwerking wel veel te veel. “In de tussentijd hebben we leren doseren. Nu kan er rustiger en geconcentreerder gesproken worden.” De werkgroep ‘Kernen van Belijden’ had een tussenbalans opgemaakt. De vergadering was er enthousiast over, maar de secretaris van de raad, ds. B.J. Aalbers, adviseerde om nog drie jaar te wachten, “totdat er een meer uitgebouwde nota ter tafel ligt.” Aanbevolen werd de nota van de werkgroep ‘Samen kerk-zijn in de nabije toekomst’ beschikbaar te stellen voor de kerkenraden om de inhoud tot onderwerp van gezamenlijke bespreking te maken. Uit het werkverslag van de raad bleek, dat het accent van het samen-op-weg-gaan van hervormden en gereformeerden in de afgelopen jaren in sterke mate had gelegen bij het stimuleren en begeleiden van de samenwerking op plaatselijk vlak. In dat verband kwamen ook ‘Regels voor plaatselijke samenwerking’ aan de orde.
Na de tussentijdse gezamenlijke vergadering van synoden van 5 november 1981 over ‘Onze gezamenlijke opdracht in de jaren ’80. Handreiking met het oog op het gesprek en de samenwerking met (leden van) de Rooms-Katholieke Kerk’ werd een jaar later weer een reguliere gemeenschappelijke vergadering gehouden.
Het eerste deel van de vergadering van 17 en 18 oktober 1982 stond onder leiding van ds. A.C. Hofand, die in zijn openingstoespraak het jaar 1982 aanduidde als het jaar van de beslissende voortgang. Dat enthousiasme werd getemperd door een verklaring van het moderamen van de hervormde synode, voorgelezen door de secretaris-generaal dr. R.J. Mooi, aan het begin van de behandeling van het rapport van de Raad van Deputaten over de toekomstige vormgeving van hereniging van hervormden en gereformeerden. Spreker introduceerde de begrippen ‘hervormd kerkgevoel’ en ‘gereformeerd kerkgevoel’, deelde namens zijn moderamen mee het proces van SoW tot een goed einde te willen brengen, maar voegde er wel het volgende aan toe: “Dit kan echter alleen maar dàn het geval zijn, wanneer wij de hele Hervormde Kerk in dit proces kunnen meebrengen. (…) Bezieling en zorgvuldige beleidsvoering moeten hand in hand gaan om het proces te doen slagen”, aldus de verklaring. Dit bracht de secretaris van de Raad van Deputaten tot de uitspraak, dat de gereformeerden vooral in het begin veel bezwaren hadden en dat de hervormden pas bezwaar maken als concrete vooruitgang kan worden geboekt. Het rapport over de toekomstige vormgeving leidde wel tot het besluit, dat het op gang gekomen toenaderingsproces van de beide kerkgemeenschappen onomkeerbaar is.
De synoden achtten het voor een bredere motivatie en deelname van alle geledingen wenselijk, dat aan de kerkelijke vergaderingen de vraag voorgelegd werd of zij kunnen instemmen met het proces van hereniging. Deze vraag moest vergezeld gaan van een intentieverklaring van de beide generale synoden. De Raad kreeg opdracht aan de gezamenlijke vergadering van 1984 een intentieverklaring voor te leggen ten behoeve van een in 1985 te houden raadpleging onder de kerkenraden, classes en provinciale synoden met de volgende vraag: ‘Kan uw vergadering instemmen met het op gang gekomen proces van hereniging van de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland?’ De raadpleging zou niet alleen vergezeld moeten gaan van een intentieverklaring, maar ook van een concept-ecclesiologische consensus, die mede dienstbaar gesteld diende te worden aan het gesprek in de gemeenten. De bedoeling was om de consensus (later ‘verklaring van overeenstemming’ geheten) na de raadpleging in 1986 defnitief vast te stellen. Deze combi-synode behandelde voorts nota’s over ‘samen kerk zijn in de nabije toekomst’ van de werkgroep Kernen van Belijden, rapporten over de classis en uitwisselbaarheid van attestaties van de werkgroep Kerkordelijke Aangelegenheden en een rapport inzake de coördinatie van beleid en uitvoerende arbeid van organen van bijstand (NHK) en deputaatschappen (GKN).
De gezamenlijke vergadering van november/ december 1984 ging voort op de ingeslagen weg. Bij de behandeling van de concepten van de ‘verklaring van overstemming ten aanzien van het samen kerk zijn’ en de ‘intentieverklaring’ van de werkgroep Kernen van Belijden werd het raadplegingstraject uitgezet. De concepten werden enigszins geamendeerd aanvaard. Ook de afzonderlijke synoden ratifceerden de besluiten. De behandeling van de ‘voorlopige schets toekomstige vormgeving’ (‘Schets 1984’) van de werkgroep Toekomstige Vormgeving leidde tot de opdracht aan de Raad van Deputaten om de bezinning over dit onderwerp voort te zetten onder verwerking van hetgeen in de vergadering naar voren was gebracht en met als uitgangspunt de hoofdlijnen van de voorlopige schets.
De voorgelegde regelingen van kerkordelijke aard, namelijk aanvulling op de regels voor plaatselijke samenwerking (het aangaan van een samenwerkingsverband van hervormde gemeenten en gereformeerde kerken) en de regeling voor verkiezing en bevestiging van ambtsdragers voor gemeenten en kerken, die een brede interkerkelijke samenwerking (federatie) zijn aangegaan werden vastgesteld, echter onder het voorbehoud van nadere afstemming op het besluit ten aanzien van de Regeling voor het beheer van een hervormde gemeente en een gereformeerde kerk die eveneens een federatie zijn aangegaan. Ook deze regelingen werden opgenomen in de ‘Tussenorde’, een voorlopige kerkorde tussen de hervormde en de gereformeerde kerkorde in, met regelingen voor federatief samenwerkende gemeenten/kerken voor de periode tussen 1982 en het moment van hereniging van de beide kerkgemeenschappen. Verder stemden de synoden in met de hoofdlijnen van de in het rapport ‘Predikantstraktementen en -pensioenen’ aang egeven structuur voor een gezamenlijke landelijke traktementsregeling en bij de verdere uitwerking rekening te houden met de door de synoden meegegeven opdrachten. Tenslotte nam de vergadering onder meer besluiten over de ledenregistratie, de samenwerking van organen van bijstand (NHK) en deputaatschappen (GKN) en gaf zij opdracht aan de volgende combi-synode te rapporteren over de bevindingen van de commissie voor de wederzijdse erkenning van de predikantsopleidingen.
Na goedkeuring van de ‘Verklaring van overstemming ten aanzien van het samen kerk zijn’ en de ‘Intentieverklaring’ door de afzonderlijke synoden kon verder gewerkt worden aan het raadplegingstraject. De raadpleging onder de kerkenraden, classicale en provinciale vergaderingen startte met een brief van de synoden van april 1985, vergezeld van de beide verklaringen, met als centrale vraag: “Kan uw vergadering instemmen met (de voortgang van) het op gang gekomen proces van hereniging van de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland?” De intentieverklaring luidt als volgt:
“Wij, de generale synoden van de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland, leggen getuigenis af van onze verbondenheid in Jezus Christus. Hij is ons heil, Hij geeft ons Zijn opdracht. Deze verbondenheid gaat boven onze verschillen uit. Wij zouden onze schuld tegenover God en mensen groter maken, indien wij in de gescheidenheid zouden berusten. Wij danken God voor de beweging van toenadering, waarin wij betrokken zijn. Wij weten ons verbonden met de Kerk der eeuwen in een gelovig luisteren naar de Schriften en in een traditie die verwoord is in de belijdenissen der vroege Kerk en in die van de Reformatie. Wij beseffen, dat wij op elkaar aangewezen zijn door de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor onze opdracht tot getuigenis en de dienst der gerechtigheid in de wereld. Wij willen de verschillende vormen van kerk-zijn, die gestalte kregen in de tijd waarin wij afzonderlijke wegen gingen, niet langer tegenover elkaar stellen, maar in gehoorzaamheid aan de Heer der Kerk, inbrengen in een proces van hereniging en vernieuwing. Wij bidden, dat onze kerken, geleid door Woord en Geest, één Kerk mogen worden, tot eer van God de Vader, in dienst van Zijn Koninkrijk.”
Na 1984 namen de synodesecretariaten de voorbereiding en organisatie van de gemeenschappelijke vergaderingen over van de Raad van Deputaten Samen op Weg, omdat naast de te behandelen stukken van de raad in toenemende mate agendapunten werden aangeleverd vanuit de landelijke kerkelijke organisaties.
Vanuit andere kerkgenootschappen bestond ook belangstelling voor het Samen op Weg-proces. In 1985 gaf de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden te kennen hierbij betrokken te willen worden. Ook de Remonstrantse Broederschap toonde belangstelling. Zij trad in 1988 toe als waarnemer bij de Raad van Deputaten Samen op Weg, maar besloot in 1993 het waarnemerschap bij Samen op Weg te beëindigen.
In 1986 werden twee gezamenlijke vergaderingen gehouden, in mei en in november. De agenda van de vergadering van 29 t/m 31 mei 1986 bestond uit twee onderwerpen: het rapport ‘Zending en evangelisatie - een oecumenisch accoord’ en ‘Acht kerkordelijke voorstellen’. Het rapport over zending en evangelisatie is een verklaring, die in juli 1982 werd aanvaard door het Centraal Comité van de Wereldraad van Kerken en waar de lidkerken zich bij de verkondiging van het Evangelie op zou kunnen toeleggen. De daarin vermelde aandachtsvelden geven een aanzet tot discussie over wat zending en evangelisatie in de volgende decennia zou moeten inhouden.
Verder stelden de beide synoden de acht kerkordelijke voorstellen van de Raad van Deputaten vast. Deze voorstellen waren er op gericht de samenwerking tussen de beide kerkgemeenschappen op verschillende niveaus te vergemakkelijken en te stimuleren, zoals onder meer de Regeling samenwerking hervormde gemeente en gereformeerde kerk, de Regeling voor een brede interkerkelijke samenwerking (federatie) van een hervormde centrale gemeente en een gereformeerde kerk met wijkkerkeraden, de Regeling voor de classicale vergadering van classes die een brede interkerkelijke samenwerking zijn aangegaan, de Regeling voor de provinciale synode waar provinciale kerkvergaderingen (NHK) en particuliere synoden (GKN) brede interkerkelijke samenwerking aangaan en de Huishoudelijke Regeling voor de gemeenschappelijke vergadering van synoden. De regelingen zijn opgenomen in de zgn. Tussenorde.
Van 13 t/m 15 november 1986 volgde de tweede gemeenschappelijke vergadering van synoden van dat jaar met als belangrijkste onderwerpen het resultaat van de in 1985 gehouden Raadpleging Samen op Weg, de tweede schets over de toekomstige vormgeving (‘Schets 1986’) en het verzoek van de Evangelisch-Lutherse Kerk om participatie in het Samen op Weg-proces.
De raadpleging leverde op dat een meerderheid van de kerkelijke vergaderingen in het land kon instemmen met de voortgang van het proces, zij het dat er wel de nodige kanttekeningen waren geplaatst: zie hiervoor de beide samenvattende evaluatierapporten van de afzonderlijke synoden in het verslagboek van deze vergadering op de pagina’s 63 t/m 69; zie voor de evaluatierapporten zelf: inventarisnummer 452. Op grond van de rapporten verklaarden de synoden zich ‘in staat van hereniging’ te bevinden, hetgeen inhield dat de beide kerkgemeenschappen vanaf dat moment niet meer vrijblijvend tegenover elkaar stonden en het proces van de beide kerkgemeenschappen op hun weg naar eenheid kon worden voortgezet en gestimuleerd. Daarbij werd wel aangetekend, dat een hervormde gemeente en een gereformeerde kerk niet gedwongen zouden kunnen worden om te besluiten tot een vorm van samenwerking indien zij daarover geen overeenstemming konden bereiken en dat ze bij het aangaan van een samenwerking zelf de aard en het tempo daarvan mochten bepalen. Het jaar 1986 kan dan ook worden gezien als een markeringspunt in de geschiedenis van Samen op Weg.
Verder besloten de synoden om de ‘Schets 1986’ in bespreking te geven in een reeks van bijeenkomsten met vertegenwoordigers van werkgroepen, organen en deputaatschappen en over de uitkomsten van deze gesprekken in 1988 te rapporteren in een hernieuwde uitgave van de schets (‘Schets 1988’). Tevens ontving de Raad van Deputaten opdracht om tijdens de discussieronde over de ‘Schets 1986’ een ontwerp te doen opstellen voor een ‘werkorde’, die zou kunnen dienen als basis en aanzet voor een nieuwe kerkorde.
Ten aanzien van het verzoek van de synode van de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden d.d. 11 november 1985 besloten de synoden om de lutherse synode uit te nodigen het waarnemerschap in de Raad van Deputaten om te zetten in een participerende betrokkenheid bij het Samen op Weg-proces.
De advisering aan het plaatselijk vlak geschiedde door het secretariaat van de Raad van Deputaten Samen op Weg, omdat daar in de loop van de jaren veel deskundigheid was opgebouwd. De verslagen van de secretaris van de raad (inventarisnummers 131 t/m 150) en de archiefstukken onder het kopje ‘samenwerking van gemeenten en kerken’ (inventarisnummers 226 t/m 289) geven een goed beeld van deze advisering en van de activiteiten die door het bureau op dit vlak waren ontwikkeld.
De gezamenlijke vergadering van 27 t/m 29 oktober 1988 behandelde diverse onderwerpen. Het rapport van het Samenwerkingsorgaan voor de Eredienst ‘De lof des Heren: waarmerk van Christus’ Gemeente’ kwam uitgebreid aan de orde. Met erkentelijkheid stelden de synoden vast, dat de Commissie-Dienstboek een eerste ‘Proeve voor de Eredienst’ kon afronden met voorstellen voor een ‘Liturgie in dagen van rouw’. De synoden gaven enkele richtlijnen mee voor de voortzetting van het werk aan de liturgische formulieren. Op grond van het rapport ‘Participatie Evangelisch-Lutherse Kerk en herziening van het Statuut’ gaven de synoden verder vorm aan deelname van de lutheranen aan het Samen op Weg-proces. De Raad van Deputaten kreeg opdracht het ‘Statuut voor een gemeenschappelijke vergadering van synoden’ uit 1973 en de verdere daarvoor in aanmerking komende interim-regelingen aan te passen aan de nieuwe situatie. Op deze wijze werd het waarnemerschap van de Evangelisch-Lutherse Kerk omgezet in een volledige participatie. Op het verzoek van de Commissie tot de Zaken van de Remonstrantse Broederschap van 18 november 1985 om in het proces van Samen op Weg de functie van waarnemer te mogen vervullen besloot de gezamenlijke vergadering de remonstranten hiertoe uit te nodigen.
Met betrekking tot de ‘Schets 1988’ voor de toekomstige vormgeving van de herenigde kerk formuleerden de synoden een vervolgopdracht, namelijk om de schets op grond van de in de gezamenlijke vergadering gemaakte opmerkingen en ingediende moties bij te stellen en in 1989 een nieuwe versie daarvan aan de synoden voor te leggen. De meest verstrekkende motie kwam van ouderling-kerkvoogd mevrouw C.W.J. van den Brom-Borgers, die van mening was dat de ‘Schets 1988’ teveel afweek van de eerdere schetsen uit ’84 en ’86. Zij stelde voor om af te stappen van deze lijn en uitgaande van de hervormde kerkorde een schets te schrijven over de structuur van de toekomstige kerk die, uitgaande van de praktijk in reeds gefedereerde gemeenten, classes en provinciale kerkvergaderingen, werkbaar, bemensbaar en betaalbaar is. Over het rapport van de subwerkgroep ‘Werkorde’ werd geen besluit genomen, maar wel een informatieve bespreking gehouden. Het voorstel van de werkgroep hield in, dat een statuut onder de naam ‘Statuut voor de NHK, de GKN (en de ELK) in staat van hereniging’ in het leven zou worden geroepen. Daarmee koos zij voor een kerkorde-model, dat groei mogelijk zou maken. Volgens haar rapport zou kerkelijke eenheid alleen via een langdurig proces bereikt kunnen worden en kon niet worden voorspeld op welk moment de juridische eenheid in strikte zin tot stand zou kunnen komen. Het statuut zou blanco beginnen en langzamerhand gevuld worden met gemeenschappelijk aanvaarde defnitieve regelingen, die vervolgens konden afwijken van de afzonderlijke kerkorden. De in het statuut opgenomen regelingen zouden gelden als gemeenschappelijk aanvaard bindend recht van de betrokken kerkgemeenschappen. In deze en de volgende gemeenschappelijke synodevergaderingen werden ook regelmatig nieuwe interim-regelingen en/of wijzigingen en aanvullingen op bestaande regelingen vastgesteld en toegevoegd aan de Tussenorde.
Aan hervormde kant groeide intussen twijfel over de ingeslagen koers met de ‘Schets 1988’ en vooral met het voorstel van de werkgroep ‘Werkorde’. Het moderamen van de hervormde synode vroeg advies aan zijn commissie van kerkrechtdeskundigen. Op 12 april 1989 werd dit advies meegedeeld aan het gereformeerde moderamen en de Raad van Deputaten Samen op Weg. In de betreffende brief werden tegen het voorstel van de werkgroep ‘Werkorde’ twee hoofdbezwaren naar voren gebracht: de invulling van het aanvankelijk blanco statuut zou te kort doen aan de gewenste eenheid in de bepalingen van de kerkorde en de verschillende werkingssfeer van het statuut per onderwerp of per regeling (de bepalingen zouden in bepaalde gevallen alleen kunnen gelden voor gemeenten die dat wensten) zou verwarring veroorzaken. Het statuut diende voor de gehele kerk te gelden. De brief van het hervormde moderamen is opgenomen in het verslagboek 1989/1990 op de pagina’s 164 t/m 167. Zie ook de latere toelichting
in de brief van 21 december 1989 op de pagina’s 187-193. Op voorstel van de Raad van Deputaten besloten de beide moderamina de werkzaamheden van de werkgroepen ‘Toekomstige Vormgeving’ en ‘Werkorde’ op te schorten.
De gezamenlijke vergadering van 29 november 1989 stelde de Regeling betreffende de geldigheid van attestaties vast en stemde in met enkele andere regelingen, zoals de Interim-regeling voor de gezamenlijke verzorging van stoffelijke aangelegenheden.
De agenda van de gezamenlijke vergadering van synoden van 14 februari 1990 bevatte één agendapunt, namelijk het rapport van de Raad van Deputaten Samen op Weg inzake toekomstige kerkordelijke vormgeving van h(v)ereniging (vereniging van NHK en GKN, hereniging van beide met de ELK) met voorstellen van een meerderheid en een minderheid uit de raad. In het minderheidsstandpunt werd er van uitgegaan dat het door de drie kerkgenootschappen te aanvaarden statuut (zoals voorgesteld door de subwerkgroep Werkorde) onmiddellijk in gebruik kan worden genomen. De meerderheid van de Raad stelde dat de inwerkingtreding van een statuut afhankelijk is van de aanvaarding van de ecclesiologische uitgangspunten.
De minderheid wilde deze werkzaamheden laten uitvoeren door de aangevulde werkgroep Toekomstige Vormgeving. De meerderheid van de Raad achtte het gewenst een nieuwe commissie ad hoc te vormen, die dit werk ter hand zou gaan nemen, eventueel aangevuld met leden van de werkgroepen Toekomstige Vormgeving en Werkorde. Na de bespreking besloten de beide synoden een commissie ad hoc in te stellen met als opdracht, gehoord de gevoerde discussie en gezien het resultaat van de gehouden peiling, de voorstellen van de meerderheid en de minderheid van de Raad van Deputaten te bestuderen en met gebruikmaking van deze voorstellen aanbevelingen te doen, die zo spoedig mogelijk aan de moderamina worden voorgelegd die deze bezien op agendering voor een gezamenlijke synodenvergadering welke zo mogelijk binnen drie maanden wordt belegd.
Het rapport van de commissie ad hoc kwam in behandeling tijdens de gezamenlijke vergadering van synoden van 25 t/m 27 oktober 1990, die voor het eerst was samengesteld uit drie synoden, dus samen met de synode van de Evangelisch-Lutherse Kerk. De drie synoden besloten een werkgroep kerkorde in te stellen met als opdracht: “… het ontwerpen van een samenhangend geheel van grondleggende artikelen voor het gezamenlijk kerk-zijn van de zich verenigende kerken. Bij de uitvoering van deze opdracht dient de werkgroep uit te gaan van het laten functioneren van de structuur van de hervormde kerkorde in engere zin als beginpunt en hoofdlijn, met dien verstande dat bezien moet worden welke artikelen aanpassing behoeven om basis te kunnen zijn voor de verdere vormgeving van de verenigde kerk. Voorts moet daarbij worden betrokken hetgeen in het Samen op Weg-proces reeds werd verworven aan gemeenschappelijk goed (waaronder de verklaring van Overeenstemming inzake het samen kerk-zijn, de reactie daarop van de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden en het materiaal van de achtereenvolgende schetsen), terwijl moet worden bezien welke elementen uit de kerkorden van de andere deelnemende kerken kunnen worden ingebracht.” De opdracht over instelling van de werkgroep kerkorde bevatte nog enkele bijzondere aandachtspunten: zie hiervoor het verslagboek van de synodenvergadering van oktober 1990 de pagina’s 19 t/m 21. De werkgroep werd door de moderamina als volgt samengesteld: de hervormde leden ds. P. van den Heuvel, dr. G.G. de Kruijf, dr. J. Muis, ds. B. Wallet (voorzitter) en mw. mr. T.M. Willemze, de gereformeerde leden drs. L.C. van Drimmelen (secretaris), mw. drs. M.M. Meerburg, ds. E. Overeem, drs. K.A. Schippers en prof. dr. H.B. Weijland en de lutherse leden prof. dr. J.P. Boendermaker, prof. dr. S.E. Hof en dr. C.F.G.E. Hallewas. In de volgende jaren kwamen er enkele wijzigingen in de samenstelling.
De gezamenlijke vergadering van oktober 1990 hield zich verder bezig met de volgende onderwerpen: het rapport ‘Groeiende herkenning, rapportage en advies inzake het eindrapport Maaltijd des Heren en kerkelijk ambt’, het rapport ‘Draagt elkanders vieringen’ van de gezamenlijke studiecommissie toelating jongeren tot het Heilig Avondmaal, het rapport ‘Classicale Herindeling’ van de Raad van Deputaten Samen op Weg en enkele kerkordelijke regelingen, onder meer vaststelling van de Huishoudelijke regeling (spelregels) voor de gezamenlijke vergadering van de drie synoden. Het rapport ‘Groeiende herkenning’ leidde tot de uitspraak, dat de kerken die de opdracht tot het rapport ‘Maaltijd des Heren en kerkelijk Ambt’ hadden gegeven - uit verantwoordelijkheid voor de eenheid van kerken - de daarin genoemde convergenties ook zouden moeten concretiseren in vieringen van de maaltijd des Heren onder gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, met name met het oog op hen die gemengd gehuwd zijn. De Romeberaden van de drie SoW-kerken kregen opdracht te zoeken naar mogelijkheden om de bezinning rond praktijk en beleving van de avondmaalsviering te stimuleren. De moderamina werd opgedragen om aan de bisschoppenconferentie van de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland de vraag voor te leggen, of de in dit rapport tot uitdrukking gebrachte fundamentele erkenning niet ook van de Rooms-Katholieke ambtsbediening als zodanig voldoende draagkracht heeft om de in het oecumenisch directorium gegeven mogelijkheid van toelating van reformatorische christenen tot de Maaltijd van de Heer, zoals deze in de Eucharistieviering vorm krijgt, breder toe te passen. Over het rapport ‘Draagt elkanders vieringen’ werd een gedachtenwisseling gehouden. Gezien de ingrijpende kerkordelijke implicaties werd afgezien van besluitvorming.
Het rapport ‘Classicale herindeling’ werd aanvaard.
De afzonderlijke synoden kregen opdracht de grenzen van de classicale ressorten gelijk te trekken, het aantal classes per kerkverband vast te stellen op resp. 75 (NHK) en 74 (GKN) en als volgt te verdelen over de provinciale kerkvergaderingen resp. particuliere synoden in de provincies:
Groningen en Drenthe 9 classes,
Friesland 7 classes,
Overijssel en Flevoland 8 classes,
Gelderland 12 classes.
Utrecht 6 classes,
Noord-Holland 7 classes,
Zuid-Holland 16 classes,
Zeeland 4 classes,
Noord-Brabant en Limburg 5 classes en
voor de Nederlandse Hervormde Kerk nog één classis die de Waalse gemeenten omvat.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 31 januari/1 februari 1992 aanvaardde diverse voorstellen van kerkordelijke aard, zoals het voorstel van de Raad van Deputaten tot instelling van een kleine synode van de gezamenlijke vergadering van synoden, inclusief een huishoudelijke regeling. Deze interim-regelingen werden opgenomen in de Tussenorde. Daarnaast bespraken de synoden het rapport van de Commissie ‘Biomedische ethiek’, getiteld: ‘Mensen in wording, theologische, ethische en pastorale overwegingen bij nieuwe voortplantingstechnieken en prenataal onderzoek, een verkenning’. Om deze studie was gevraagd vanwege de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de medische technologie, met name inzake experimenten met embryo’s, kunstmatige voortplantingsmethoden en prenataal onderzoek. De synoden aanvaardden het rapport als handreiking om de bezinning op deze ontwikkelingen te bevorderen, zowel binnen de gemeenten als in het algemeen.
Voor de voortgang van de Samen op Weg-proces bevatte de gezamenlijke vergadering van synoden van 8 t/m 10 oktober 1992 twee belangrijke onderwerpen: de Concept-Kerkorde van de Verenigde Reformatorische Kerk in Nederland, opgesteld door de Werkgroep Kerkorde, en het rapport ‘Fusie bovenplaatselijke organisatie SoW fase 1 van de Commissie Structuurvragen NHK/GKN/ELK. De Concept-Kerkorde vergezeld van een toelichting is te vinden in het verslagboek van deze vergadering: pagina’s 103 t/m 120. De synoden aanvaardden het ontwerp als basis voor het beraad in de kerken over de ecclesiologische uitgangspunten en de structuur voor de toekomstige verenigde kerk. De moderamina (NHK en GKN) en de synodale commissie (ELK) ontvingen opdracht het ontwerp ter kennis te brengen van de organen van bijstand, deputaatschappen, raden en commissies van de drie synoden, teneinde daarover een breed gesprek op gang te brengen. Ook de kerkenraden, classicale vergaderingen (NHK en GKN), provinciale kerkvergaderingen (NHK) en particuliere synoden (GKN) kregen gelegenheid voor 1 mei 1993 op het ontwerp te reageren.
De Commissie Structuurvragen NHK/GKN/ELK, ingesteld in 1987, had in opdracht van de daarvoor in de drie kerken aangewezen organen voorstellen ontwikkeld voor het verdere structureringsproces van de bovenplaatselijke organisatie van de Samen op Weg-kerken. Het geagendeerde rapport dat in nauwe samenwerking met het bureau van KPMG Klynveld Management Consultants tot stand was gekomen, was het resultaat van de eerste fase van de opdracht. Hierin zijn uitgangspunten en randvoorwaarden geformuleerd, die de basis zouden kunnen vormen voor de nieuwe gezamenlijke arbeidsorganisatie: zie het verslagboek van deze vergadering: pagina’s 121 t/m 154. Bij de besluitvorming stelden de synoden vast, dat de voortgang van het Samen op Weg-proces ermee gediend is als bij de vervolgopdracht van de Commissie Structuurvragen aansluiting werd gezocht bij het tijdpad voor de behandeling van de voorstellen van de Werkgroep Kerkorde. De synoden stemden in met de in de hoofdstukken 2, 3 en 5 geformuleerde randvoorwaarden en uitgangspunten: de kerntaken, de uitgangspunten en organisatieprincipes voor de organisatie en de planning van het gehele project. De commissie ontving opdracht een nieuwe boven-plaatselijke organisatie te ontwerpen, die moest voldoen aan de inhoud van de vermelde hoofdstukken uit het rapport en waarin ook de plaats van modalitaire organisaties moest worden aangegeven. Het werk werd voortgezet in het kader van de projectorganisatie: zie ook onderdeel VII van de inventaris.
Het beraad in de drie Samen op Weg-kerken over het ontwerp voor de kerkorde voor de toekomstige verenigde kerk resulteerde in een enigszins aangepaste Concept-Kerkorde van de Verenigde Reformatorische/Protestantse Kerk in Nederland, dat artikelsgewijze in behandeling werd genomen door de gezamenlijke vergadering van synoden van oktober/november 1993: zie voor dit nieuwe ontwerp met toelichting en een opzet voor de uitwerking in ordinanties het verslagboek van deze vergadering op de pagina’s 349 t/m 382. De synoden stelden het ontwerp vast en besloten de afzonderlijke synoden op te dragen de conceptkerkorde voor de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland binnen hun eigen kerkgemeenschappen ter behandeling en ter vaststelling in eerste lezing voor te leggen aan de kerkelijke vergaderingen volgens de in hun eigen kerkorden voorgeschreven procedure.
De agenda van de gezamenlijke vergadering van synoden van 28 en 29 januari 1994 bestond uit drie onderwerpen: het rapport van de gezamenlijke Commissie predikantsopleidingen, het rapport ‘Keuzen op leven en dood, pastorale en ethische overwegingen rond de behandeling van ernstig gehandicapte pasgeborenen’ van het Samenwerkingsorgaan voor het Pastoraat en het rapport ‘De kerken hebben hun geheim - tussen oud en nieuw’. Voor de voortgang van het proces van hereniging/ vereniging van de drie Samen op Weg-kerken was het van belang, dat er zo spoedig mogelijk zou worden overgegaan tot wederzijdse erkenning van elkaars ambtsopleidingen. Om de verschillen tussen de opleidingen te overbruggen, moesten aanvullende regelingen worden getroffen. De synoden besloten per 1 januari 1995 over te gaan tot wederzijdse erkenning onder inwerkingtreding van de door de commissie voorgestelde regelingen voor de korte termijn. Voor de lange termijn ontving de commissie opdracht met voorstellen te komen over a) de kennis en vaardigheden die vereist zijn bij degenen die toelating vragen tot het ambt van predikant en over de regeling van de geschiktheidsbeoordeling, b) de begeleiding vanuit de kerken van aankomende, beginnende en ervaren predikanten en c) de nascholing vanuit de opleidingen en het studieverlof voor predikanten.
Het besluit bevat exacte aanwijzingen voor de te treffen regelingen op korte en lange termijn: zie hiervoor het verslagboek van deze vergadering op de pagina’s 182 t/m 184. De synoden aanvaardden het rapport ‘Keuzen op leven en dood’ als een handreiking ter bevordering van de bezinning aangaande de pastorale en ethische vragen rond de behandeling van ernstig gehandicapte pasgeborenen. Het rapport ‘De kerken hebben hun geheim - tussen oud en nieuw’ was geschreven vanwege de groeiende aandacht in de Nederlandse samenleving voor religieuze waarden, ook in andere verbanden dan de christelijke kerken, hetgeen bleek uit de sterk opgekomen ‘New Age beweging’, ook wel Nieuwe Tijdsdenken genoemd. Omdat het gedachtengoed van de New Age beweging ook binnen de kerken aantrekkingskracht heeft, zagen de kerken zich gesteld voor de uitdaging om te komen tot een eigen positiebepaling ten opzichte van het Nieuwe Tijdsdenken om van daaruit met deze beweging in gesprek te komen. De synoden aanvaardden het rapport als een handreiking aan de kerken om tot zo’n positiebepaling en bijdrage aan het gesprek te komen.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 27 t/m 29 oktober 1994 was voor een belangrijk deel gewijd aan het rapport ‘Mensen en structuren’, het voorstel van de Commissie Structuurvragen voor de vormgeving van de gezamenlijke boven-plaatselijke organisatie van de drie Samen op Wegkerken (fase 2). Naar aanleiding van een verklaring van de moderamina besloten de synoden de verdere vormgeving van de gezamenlijke arbeidsorganisatie als werkopdracht in handen te geven van de gezamenlijke moderamina, met dien verstande dat fnale besluitvorming pas plaatsvindt na vaststelling van de kerkorde van de toekomstige verenigde kerk in tweede lezing en van de ordinanties bij deze kerkorde in eerste lezing. Het voorstel van de commissie om voor fase 3 uit te gaan van een gewijzigde projectstructuur werd aanvaard, omdat a) voor de verdere voortgang van het project over meer inhoudelijke kennis van de drie arbeidsorganisaties moest kunnen worden beschikt en b) het verder uitwerken van de hoofdstructuur en het t.z.t. daadwerkelijk realiseren van de nieuwe arbeidsorganisatie alleen succesvol zou kunnen verlopen wanneer daarvoor voldoende draagvlak bestond. Het opdrachtgeverschap voor de volgende fasen, de projectorganisatie, kwam derhalve te liggen bij de moderamina van de synoden. Het besluit van de gezamenlijke vergadering, dat te vinden is op de pagina’s 307 t/m 310 van het verslagboek van deze vergadering, bevatte richtlijnen voor de verdere voortgang, onder meer over instemming met en uitwerking van bepaalde onderdelen van het rapport van de Commissie Structuurvragen. De synoden ontvingen een tussentijdse rapportage van de Commissie predikantsopleidingen: zie daarvoor het verslagboek op de pagina’s 303 t/m 305.
De agenda van de gezamenlijke vergadering van synoden van 12 t/m 14 oktober 1995 bevatte drie onderwerpen, te weten het rapport van de moderamina over de voortgang van Samen op Weg, toegespitst op herformulering van de opdracht aan de projectorganisatie SoW, het rapport ‘Ambt en Sacrament’ en de tussenrapportage ‘SoW-tractementen en pensioenen’. De moderamina rapporteerden op 5 september 1995 over de voortgang van Samen op Weg. Het rapport begon met een korte schets over de stand van zaken: “In het voorjaar van 1995 is binnen de Nederlandse Hervormde Kerk onrust ontstaan over de voortgang van het verenigingsproces van de drie SoW-kerken. Daarbij speelt enerzijds de vrees dat de vereniging van de SoW-kerken zich sluipenderwijs voltrekt via samenvoeging van de arbeidsorganisaties en anderzijds de vrees dat het proces teveel van bovenaf wordt opgelegd. Ook in de Evangelisch-Lutherse Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland leven - zij het in mindere mate - uiteenlopende opinies over de voortgang van het Samen op Weg-proces.” Het rapport van de moderamina met bijlagen is afgedrukt op de pagina’s 117 t/m 170 van het verslagboek van deze gemeenschappelijke vergadering.
Bij de besluitvorming overwogen de synoden onder meer: a) dat eerst in januari 1996 zou kunnen worden vastgesteld hoe de afzonderlijke kerken hebben gereageerd op de concept-kerkorde, in het bijzonder aangaande de wijze waarop de h/vereniging van de drie SoW-kerken wordt voorgesteld; b) dat het voor een zorgvuldige besluitvorming over de voortgang van het proces vereist is, dat de synoden de uitkomst kennen van de consideraties in de afzonderlijke kerken en c) dat een herformulering van de opdracht uit oktober 1994 aan de projectorganisatie SoW nodig is, als in één of meer SoW-kerken onvoldoende draagvlak blijkt te bestaan voor een h/ vereniging op basis van de voorliggende conceptkerkorde. De synoden besloten het rapport van de moderamina te aanvaarden als een tussentijdse rapportage, het rapport nader uit te werken, de stuurgroep projectorganisatie SoW op te dragen aan de gezamenlijke vergadering van januari 1996 te rapporteren over haar werkzaamheden en de Raad van Deputaten Samen op Weg op te dragen te inventariseren, welke knelpunten bij gefedereerde gemeenten om een oplossing vroegen, daarover ook in januari 1996 te rapporteren en daarbij aan te geven welke knelpunten op korte termijn zouden kunnen worden opgelost en welke niet.
Voorts besloten de synoden het rapport van de gezamenlijke studiecommissie ‘Ambt en Sacrament’ te aanvaarden als tussen rapportage voor het verdere gesprek over dit onderwerp, de studiecommissie te ontheffen van haar taak en de moderamina op te dragen de nodige stappen te ondernemen om het gesprek hierover voort te zetten. Tenslotte werd besloten de tussenrapportage van de SoW-subwerkgroep predikanten inzake SoW-traktementen en -pensioenen met de notities ‘De fnale voor de SoW-traktementsstructuur nabij’ en ‘De predikantspensioenen in de SoW-structuur’, d.d. juni 1995, te aanvaarden en de werkgroep personeel en predikanten van het projectteam voor orgaan 3 (facilitaire zaken) op te dragen zijn werkzaamheden op basis van de voorgelegde stukken voort te zetten en aan de gezamenlijke vergadering van oktober 1996 een voorstel voor te leggen voor (een) kerkordelijke regeling(en) voor traktementen en pensioenen.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 25 t/m 27 januari 1996 boog zich over de volgende onderwerpen: wijziging van de huishoudelijke regelingen voor de duo-synode (NHK en GKN), de triosynode (NHK, GKN en ELK) en de kleine synode; voortzetting van het kerkordetraject, voortzetting van de projectorganisatie SoW en de nota knelpunten SoW-gemeenten van de Raad van Deputaten Samen op Weg.
De voortzetting van het kerkordetraject was een belangrijk onderwerp voor de voortgang van het Samen op Weg-proces: het besluit daarover staat op de pagina’s 308 t/m 310 van het verslagboek van deze vergadering. De synoden besloten het proces voort te zetten in de richting van vereniging van de drie kerken volgens de in een ‘stappenplan’ aangegeven weg: zie voor het stappenplan de pagina’s 315 t/m 318 van het verslagboek. Aan het besluit waren belangrijke overwegingen toegevoegd, namelijk
a) dat de hervormde synode moest concluderen dat er bij de classicale vergaderingen in de NHK op dat moment onvoldoende draagvlak bestond voor het ongewijzigd verdergaan naar de met de ontworpen kerkorde beoogde vereniging van de drie kerken;
b) dat er in verscheidene hervormde classicale vergaderingen onrust was ontstaan over de wijze waarop en het gewicht waarmee hun stem doorklonk in de besluitvorming van de synode; c) dat het zowel voor het eigen als voor het gezamenlijk kerk-zijn van groot belang was zich blijvend en nader te bezinnen op de vragen van dit kerk-zijn vandaag met het oog op morgen, waarbij in het bijzonder aandacht diende te worden gegeven aan het (hernieuwd) belijden, de historische continuïteit en spiritualiteit en d) dat deze bezinning kerkbreed in eigen en gezamenlijk verband diende plaats te hebben. Over de projectorganisatie besloot de gezamenlijke vergadering dat de opdracht aan de stuurgroep moest worden aangepast vanwege de langere duur van het kerkordetraject.
De projectorganisatie werd per 1 juni 1996 overgedragen aan de staande organisaties en de overeenkomst met het organisatie bureau werd met ingang van dezelfde datum beëindigd. Voor het vervolg na 1 juni werden gedetailleerde aanwijzingen meegegeven, zowel voor de werkzaamheden van de stuurgroep projectorganisatie SoW, als voor de realisering van een optimale samenwerking in een centrale locatie: zie voor het besluit de pagina’s 311 t/m 313 van het verslagboek. Naar aanleiding van de nota van de Raad van Deputaten Samen op Weg over de knelpunten die werden ondervonden door plaatselijke gemeenten/kerken, die een federatie waren aangegaan of dat van plan waren te doen, besloten de synoden de raad op te dragen deze gemeenten/kerken evenals de plaatselijke, classicale en provinciale SoW-commissies door middel van voorlichting en advies ter zijde te staan in hun streven naar voortgang van het SoW-proces. De gezamenlijke vergadering van de moderamina ontvingen opdracht voorstellen te doen tot het nemen van specifeke maatregelen ter zake van:
- het invoeren van gelijke systemen van quotering,
- het opstellen van gelijkluidende collecteroosters,
- het op gelijke wijze inzamelen van de bijdrage van gemeenten/kerken voor het werk van zending en werelddiaconaat,
- het op gelijke wijze berekenen van de predikantstraktementen en -pensioenen,
- het invoeren van gelijke systemen van heffng van de bijdrage van gemeenten/kerken aan de predikants traktementen en -pensioenen en
- het invoeren van gelijke systemen van ledenadministratie in de drie SoW-kerkgemeenschappen.
Zie voor het besluit pagina 314 van het verslagboek.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 2 t/m 4 mei 1996 was voor een deel gewijd aan een informatieve behandeling van (dus zonder besluitvorming over) de ordinanties behorende bij het ontwerp van de kerkorde voor de verenigde kerk. Over een drietal andere onderwerpen werden wel besluiten genomen. Allereerst was dat het rapport ‘Op weg naar centrale huisvesting’ van de werkgroep landelijke huisvesting SoW. De in het rapport genoemde criteria leidden tot een voorkeur voor vestiging in de stad Utrecht. De werkgroep had als voorkeurslocatie het voormalig Militair Hospitaal in de wijk ‘Oog in Al’ te Utrecht-West op het oog. Indien deze optie niet binnen de gestelde (fnanciële) randvoorwaarden kon worden gerealiseerd, zou nader onderzoek moeten worden verricht naar alternatieve mogelijkheden. De synoden stemden in met het rapport en gaven de moderamina opdracht alle noodzakelijke werkzaamheden te doen uitvoeren voor het nemen van een besluit over de keus van de vestigingsplaats voor het landelijk dienstencentrum SoW. Het besluit is te vinden op de pagina’s 353-354 van het verslagboek.
Het rapport van de moderamina ‘Samen verder op Weg’ maakte duidelijk dat het niet mogelijk was de aanvankelijke planning te halen om per 1 januari 1997 te komen tot samenvoeging van de drie arbeidsorganisaties tot één werkorganisatie. Vertraging in het kerkordetraject was hiervan de oorzaak. Als gevolg van het besluit van de vorige vergadering om de werkzaamheden van de stuurgroep projectorganisatie SoW per 1 juni 1996 te beëindigen, besloten de synoden tot het instellen van een voorbereidingsgroep interim-samenwerkingsverband uit de drie moderamina. Met het oog op de bestuurlijke aansturing van de voorbereidingsgroep interim-samenwerkingsverband ontvingen de moderamina van de synoden opdracht uit hun midden een dagelijks bestuur te benoemen bestaande uit zes leden (twee NHK, twee GKN en twee ELK). De werkzaamheden van de projectorganisatie zouden daarna zo spoedig mogelijk worden overgedragen aan deze nieuw in te stellen organen van de staande organisaties. Het besluit staat op pagina 357 van het verslagboek.
De vergadering besprak ook het rapport ‘Blijven geloven in de stad - gaan waar een weg is’. De Samen op Weg-kerken werden in de grote steden geconfronteerd met een opeenstapeling van maatschappelijke problemen, die voor veel mensen onder andere ook leidden tot vragen over de zin van het bestaan. Bovendien kregen de kerken in toenemende mate te maken met ledenverlies en teruglopende inkomsten en daarmee samenhangend met de vraag naar de mogelijkheid van een blijvende kerkelijke aanwezigheid in deze gebieden. Die aanwezigheid werd van belang geacht voor het behoud van de missionaire en diaconale activiteiten van de kerken. De synoden gaven het SoW-beraad Grote Steden opdracht in samenspraak met de moderamina een serie werkbezoeken aan de grote steden te organiseren voor leden van de synoden en - zo mogelijk - van de meest betrokken organen van bijstand, deputaatschappen en commissies van de drie kerken. Het gehele besluit met de overwegingen is te vinden op de pagina’s 355-356 van het verslagboek.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 20 en 21 september 1996 behandelde de eindrapportage van de stuurgroep projectorganisatie SoW. Het rapport was een nadere uitwerking van het in 1994 vastgestelde rapport ‘Mensen en Structuren’ (afsluiting van fase 2). Het in deze vergadering aan de orde zijnde eindrapport over fase 3 vormde een goede basis voor defnitieve besluitvorming in hoofdlijnen over de bovenplaatselijke structuur voor de toekomstige gezamenlijke arbeidsorganisatie, waarbij bijzondere aandacht was geschonken aan de relatie met modalitaire uitvoeringsorganisaties en de verhouding van de landelijke organisatie tot de regio. De synoden besloten de projectorganisatie fase 3 op te heffen en de eindrapportage van de stuurgroep te hanteren als richtsnoer voor de verdere uitvoering van de samenvoeging van de bovenplaatselijke organisatie SoW. Daarbij werden nauwkeurige richtlijnen meegegeven voor uitvoering en machtigingen aan het dagelijks bestuur en het interim-samenwerkingsverband, voor beleidsplanning en begroting en voor de vorming van het Landelijk Dienstencentrum en de vorming van Regionale Dienstencentra. Zie voor het rapport over fase 3 de pagina’s 105 t/m 508 en voor het besluit de pagina’s 576 t/m 581 van het verslagboek.
De rapportage van het in de vorige vergadering ingestelde dagelijks bestuur betreffende de leidinggevende structuur tijdens de interim-periode (pagina’s 71 t/m 80 van het verslagboek) werd door de synoden aanvaard met het oog op de verdere aansturing van het interim-samenwerkingsverband. Het dagelijks bestuur en het samenwerkingsverband vormden samen de voortzetting van de projectorganisatie SoW ten behoeve van fase 4. Het besluit, waarbij tevens de leden van het interim-directieteam en de afdelingsdirecteuren werden benoemd, is te vinden op pagina 573 van het verslagboek. Naar aanleiding van het rapport ‘Haalbaarheidsonderzoek inzake centrale huisvesting te Utrecht’ (pagina 81 t/m 103 van het verslagboek) besloten de synoden het Landelijk Dienstencentrum SoW in principe te vestigen op het terrein van het voormalig Militair Hospitaal te Utrecht en het dagelijks bestuur te machtigen, in overleg met de fnanciële organen van de drie kerken, de hiervoor benodigde terreinen en opstallen te verwerven onder voorbehoud van goedkeuring door de gezamenlijke vergadering van synoden. Het betreffende besluit is te vinden op de pagina’s 574 en 575 van het verslagboek.
De agenda van de gezamenlijke vergadering van synoden van 7 t/m 9 november 1996 bevatte de volgende onderwerpen: het rapport van de gezamenlijke commissie predikantsopleidingen, het rapport ‘De plaats van levensverbintenissen in de kerkorde’, de concept-Generale regeling inzake Predikants-tractementen en arbeidsvoorwaarden’ met de concept-Generale Regeling inzake Predikantspensioenen’ en het Leuenberg-document ‘De Kerk van Jezus Christus. De reformatorische bijdrage aan de oecumenische dialoog over de kerkelijke eenheid’.
De gezamenlijke commissie kwam in haar rapport over de predikantsopleidingen (zie de pagina’s 213 t/m 243 van het verslagboek) tot de conclusie dat de verschillen tussen de predikantsopleidingen wat betreft bestuursstructuur, opzet van het curriculum en accenten binnen de studie geen onoverkomelijke belemmeringen vormen voor een wederzijdse erkenning op de lange termijn, mits enkele aanvullende regelingen zouden worden getroffen. Op grond hiervan besloten de synoden per 1 januari 1997, in vervolg op het op 29 januari 1994 genomen besluit inzake erkenning op korte termijn, over te gaan tot algehele wederzijdse erkenning van de predikantsopleidingen. Inzake de aanvullende regelingen werden in het besluit nauwkeurige richtlijnen meegegeven over vooropleidingseisen en instroomregelingen, eindtermen van de predikantsopleiding, geschiktheidsbeoordeling, werkbegeleiding van predikanten, nascholing op het Seminarium Hydepark, wetenschappelijke nascholing en fnanciële en personele zaken (zie de pagina’s 258 t/m 262 van het verslagboek).
De gezamenlijke commissie, ingesteld ter bezinning op de principiële vragen inzake huwelijk en andere relatievormen, had zich beperkt tot een bespreking en rapportage over de vraag of een artikel over het huwelijk en/of andere relatievormen in de kerkorde van de verenigde kerk thuishoort. De commissie kwam op kerkordelijke gronden tot de conclusie dat het niet nodig is een apart artikel over het huwelijk in de kerkorde op te nemen. Over relatievormen zou geschreven moeten worden in het kader van het artikel over de eredienst, waarin reeds aandacht is gegeven aan ‘trouwdiensten’. Besloten werd het rapport te aanvaarden, met de conclusies daarvan vooralsnog in te stemmen, een en ander te betrekken bij de bespreking van de door de kerkelijk vergaderingen ingezonden consideraties over en reacties op de concept-kerkorde en het rapport (zie de pagina’s 123 t/m 152 van het verslagboek) ter kennis te brengen van de werkgroep kerkorde en van de plaatselijke gemeenten en kerken. Het besluit is te vinden op pagina 256 van het verslagboek. De door de sub-werkgroep predikanten (van de SoW-werkgroep personeel en predikanten) opgestelde concept-generale regelingen over predikantstraktementen en -pensioenen (zie daarvoor pagina 91 t/m 112 van het verslagboek) werden door de synoden vastgesteld als uitgangspunt voor de te zijner tijd vast te stellen gezamenlijke regeling voor de predikantstraktementen en -pensioenen, met dien verstande dat rekening moest worden gehouden met de ter vergadering gemaakte opmerkingen (zie verslagboek pagina’s 7 t/m 23). De sub-werkgroep ontving opdracht om in overleg te treden met de werkgroep kerkorde, teneinde de concept-regelingen volledig in overeenstemming te brengen met de (concept-) kerkorde en ordinanties voor de verenigde kerk. Zie voor het besluit de pagina’s 253 t/m 255 van het verslagboek).
Het Leuenberg-document ‘De Kerk van Jezus Christus. De reformatorische bijdrage aan de oecumenische dialoog over de kerkelijke eenheid’ was het overleg-resultaat van de Vierde Algemene Vergadering van de Kerkengemeenschap van Leuenberg, gehouden in mei 1994 te Wenen. Het document concentreert zich op de bezinning op wat ‘Kerk’ is en bevat waardevolle beschouwingen over oorsprong, gestalte, roeping en toekomst van de Kerk, evenals over de taak van de Kerk in de actuele (pluralistische) samenleving.. Omdat het Samen op Weg-proces gericht is op het verenigen van hervormden, gereformeerden en lutheranen, zoals bedoeld in de Konkordie van Leuenberg, vonden de synoden de bezinning op wat ‘Kerk’ is van vitaal belang voor de SoW-kerken. De synoden besloten per brief aan het Uitvoerend Comité van de Kerkengemeenschap van Leuenberg kennis te geven van haar waardering, alsmede van haar kritische vragen bij het document met een weergave van de gehouden discussie (zie voor de discussie de pagina’s 54 t/m 71 van het verslagboek). Ook werd besloten het document ter kennis te brengen van de werkgroep kerkorde. Het vertaalde document is opgenomen in het verslagboek op de pagina’s 157 t/m 198; het besluit is afgedrukt op de pagina’s 257 en 258.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 22 t/m 24 januari 1997 was geheel gewijd aan de behandeling van de ontwerp-ordinanties, een uitwerking van de ontwerp-kerkorde voor de toekomstige verenigde kerk. Na bespreking van de ontwerp-kerkorde in de gezamenlijke vergadering van synoden van oktober/november 1993 was de voorlopige kerkorde in 1994 door de afzonderlijke (generale) synoden in eerste lezing vastgesteld. In deze gezamenlijke vergadering kwam de uitwerking van de kerkorde in ontwerp-ordinanties in behandeling. Het ging om de volgende ordinanties in ontwerp:
- het belijden van de kerk,
- de gemeenten,
- het ambt en de andere diensten,
- de ambtelijke vergaderingen,
- de eredienst,
- de bediening van de heilige doop
- de viering van het heilig avondmaal,
- de missionaire, diaconale en pastorale arbeid van de gemeente,
- de geestelijke vorming,
- het opzicht,
- de fnanciële zaken,
- de behandeling van bezwaren en geschillen,
- de opleiding en vorming tot predikant en
- het leven en werken van de kerk in oecumenisch perspectief.
De eerste versie van de concept-ordinanties (februari 1996) is in de loop van 1996 besproken in commissies van voorbereiding, hetgeen leidde tot een bijgestelde versie (december 1996). Dit laatste concept was onderwerp van bespreking in de gezamenlijke vergadering van synoden in januari 1997. Nadat de synoden via moties nog wijzigingen hadden aangebracht, werd besloten de voorlopige tekst aan de afzonderlijke synoden ter behandeling en ter vaststelling in eerste lezing voor te leggen. De voorlopig vastgestelde tekst is te vinden in deel III van het verslagboek van deze vergadering op de pagina’s 1053 t/m 1180.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 30 en 31 mei 1997 hield zich hoofdzakelijk bezig met zaken betreffende de vorming van de gezamenlijke bovenplaatselijke arbeidsorganisatie. Eerst kwam de notitie van het dagelijks bestuur van het interim-samenwerkingsverband (DB-SoW) over de verdeling van de baten en lasten van de SoW-proceskosten in behandeling. Besloten werd de verdeling van de kosten vanaf de begroting 1997 voor NHK/GKN/ELK vast te stellen op de verhouding 60:39:1.
Vervolgens besprak de vergadering het voorstel betreffende samenvoeging van de bovenplaatselijke arbeidsorganisaties van de drie SoW-kerken tot een gezamenlijke arbeidsorganisatie onder een eenhoofdige leiding. Aan het voorstel was een basisovereenkomst ter uitvoering van de samenwerking c.q. samenvoeging toegevoegd. De synoden besloten de basisovereenkomst vast te stellen en de afzonderlijke synoden te verzoeken langs de daarvoor voorgeschreven procedure de overeenkomst met elkaar aan te gaan en de moderamina op te dragen een samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot de arbeidsorganisaties te doen opstellen. Bovendien werd aan de afzonderlijke synoden verzocht om met ingang van 1 januari 1998 voor de gezamenlijke arbeidsorganisatie een gezamenlijke instantie met betrekking tot de werkgeversbevoegdheden in het leven te roepen.
Het rapport van de Stuurgroep Landelijke Huisvesting SoW onder de titel ‘verwerving en renovatie landelijk dienstencentrum SoW te Utrecht’ leidde tot het besluit aan de rechtsgeldige vertegenwoordigers van de drie kerken machtiging te verlenen tot het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst en een beheerregeling Landelijk Dienstencentrum SoW. Tevens werd aan deze vertegenwoordigers opdracht gegeven tot het verwerven van (een gedeelte van) het voormalig Militair Hospitaal te Utrecht. Het dagelijks bestuur van het interim-samenwerkingsverband ontving opdracht over te gaan tot renovatie van het landelijk dienstencentrum SoW. De synoden aanvaardden de notitie ‘Op weg naar helderheid’ van het DB-SoW, waarin onder meer voorstellen werden gedaan over werkafspraken tussen het gezamenlijk moderamen en het dagelijks bestuur en over de taak van de generale raden in oprichting en het voorzittersconvent (vergadering van de voorzitters van de generale raden). De synoden aanvaardden ook de notitie betreffende de vooropleiding Latijn en Grieks van de bij de predikantsopleidingen betrokken instanties onder de overweging dat voor een volwaardige academische vorming tot dienaar des Woords voldoende beheersing van de klassieke talen gezien wordt als een voorwaarde die moet zijn vervuld voorafgaande aan de opleiding dan wel in een zo vroeg mogelijk stadium van de opleiding.
Tenslotte aanvaardden de synoden de notitie ‘De classicale vergadering in de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland’, waarin aandacht werd besteed aan de keuze in de concept-kerkorde en de daarbij behorende ordinanties voor de classicale vergadering als grondvergadering in de toekomstige verenigde kerk. De synoden achtten het van belang een bezinning in de drie kerken op gang te brengen, met name over de ontmoetingsfunctie van de classicale vergadering in de verenigde kerk, en hierbij speciale aandacht te geven aan de volgende aspecten:
- de geestelijke en kerkelijke ontmoeting van de gemeenten,
- de bestuursfunctie van de classicale vergadering,
- het samengaan van hervormden, gereformeerden en lutheranen,
- de speciale problematiek met betrekking tot de omschakeling naar regionale dienstencentra (RDC’s) en
- de werkwijze en de omvang van de classicale vergadering.
De besluiten over bovenvermelde onderwerpen zijn te vinden op de pagina’s 239 t/m 246 van het verslagboek.
Het rapport ‘Bezinning en Ontmoeting’ bevatte voorstellen voor bezinning en ontmoeting in met name de classicale vergaderingen over onder meer verscheidenheid in geloofsbeleving, omgang met spiritualiteit en het belijden van de kerk. Over het hieraan toegevoegde besluitvoorstel van de mode-ramina kon echter geen besluit worden genomen, omdat de gereformeerde synode het rapport in meerderheid verwierp. Het huishoudelijk reglement schrijft voor dat bij verwerping door één van de synoden het geagendeerde onderwerp voor nader beraad en voor advies terug moet naar de Raad van Deputaten Samen op Weg en de moderamina. De fungerend voorzitter constateerde dat over dit onderwerp dus geen besluit kon worden genomen.
De agenda van de gezamenlijke vergadering van synoden van 13 t/m 15 november 1997 bevatte de volgende onderwerpen: vaststelling van de tekst van de kerkorde voor de toekomstige verenigde kerk, visie en missie voor de gezamenlijke arbeidsorganisatie, interim-overeenkomst eenhoofdige leiding en formatieplafond voor de gezamenlijke arbeidsorganisatie.
De gezamenlijke vergadering besloot het op kleine punten bijgestelde ontwerp voor de kerkorde van de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland ter behandeling en ter voorlopige vaststelling in tweede lezing voor te leggen aan de afzonderlijke synoden. De tekst van het ontwerp is te vinden op de pagina’s 309 t/m 320. Het ontwerp van de kerkorde was in 1994 al in eerste lezing vastgesteld door de afzonderlijke synoden.
Tijdens de bespreking van het rapport ‘Visie en missie voor de arbeidsorganisatie van de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland (eerste deel strategische visie SoW)’van het dagelijks bestuur bleek, dat de synoden beducht waren dat er teveel zou worden vastgelegd. Het dagelijks bestuur kwam daarna tot de conclusie, dat het beter was over de
strategische visie geen besluit te nemen en het traject van samenvoeging van de arbeidsorganisaties in openheid verder af te leggen. Het rapport is te vinden op de pagina’s 273 t/m 290 van het verslagboek. De ‘interim-overeenkomst eenhoofdige leiding’ (zie de pagina’s 298 t/m 299 van het verslagboek) werd door de synoden vastgesteld. Met ingang van 1 januari 1998 werd de eenhoofdige leiding van de arbeidsorganisaties opgedragen aan mevrouw drs. A.W. Wamsteker-Meijer met als titel Algemeen Directeur Landelijk dienstencentrum SoW. Het dagelijks bestuur ontving opdracht een instructie voor de algemeen directeur vast te stellen.
De gezamenlijke vergadering van synoden van november 1996 had reeds ingestemd met een formatieplafond voor de gezamenlijke arbeidsorganisatie van 309,6 fte. Dit plafond moest worden opgehoogd vanwege aanstelling van een derde rector voor het seminarium Hydepark en uitbreiding voor werkbegeleiding predikanten (samen 1,5 fte) en vanwege incorporatie van het Landelijk Centrum voor Gereformeerd Jeugdwerk (LCGJ) met 8,9 fte. De synoden stemden in met ophoging van het formatieplafond tot een totaal van 320 fte.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 12 t/m 14 februari 1998 behandelde drie onderwerpen, te weten de gespreksnotitie ‘De Zondag, een dag apart’, de nota ‘De agenda van de kerk en het werk van haar arbeidsorganisatie in 1999-2002’ en een nieuw besluitvoorstel inzake het rapport ‘Bezinning en Ontmoeting’. Het rapport ‘De Zondag, een dag apart’, een gespreksnotitie van de Generale Raad i.o. voor Kerkopbouw, Theologie en Opleiding, was bedoeld om a) de meningsvorming en de beleidsvorming binnen de gemeenten ten aanzien van de invulling van de zondag te dienen, b) lijnen te trekken naar de invulling die kerken en gemeenteleden zelf aan de zondag geven en c) vanuit de kerken een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke discussie over de zondag. De synoden achtten het gewenst in de gemeenten het gesprek te voeren over de stijl van zondagsviering om zo (opnieuw) de waarde van de rustdag op het spoor te komen. De synoden spraken uit dat de zondag als rustdag, ontvangen als geschenk en opdracht van God, principieel onopgeefbaar is voor de kerk en evenzeer een zegen is voor de samenleving.
Daarom zijn kerk en samenleving er mee gediend dat de zondag bewaard blijft als gemeenschappelijke rustdag en als dag waarop zo veel mogelijk mensen vrij hebben. In een samenleving die nog steeds het stempel draagt van de christelijke traditie, is de zondag de eerste dag, die daarvoor in aanmerking komt. De synoden aanvaardden de notitie als een handreiking voor de bezinning in de gemeenten op de betekenis van de zondag. Het gehele besluit is te vinden op de pagina’s 153 en 154 van het verslagboek van deze vergadering. De nota ‘De agenda van de kerk en het werk van haar arbeidsorganisatie in 1999-2002’ leidde tot uitvoerige besluitvorming over:
- zeven centrale thema’s voor vaststelling van de prioriteiten voor de arbeidsorganisatie,
- de bestaansreden van de arbeidsorganisatie,
- de prioriteiten van de arbeidsorganisatie,
- aard en werkwijze van de arbeidsorganisatie,
- uitgangspunten voor de dienstverlening.
Zie voor het gehele besluit de pagina’s 156 t/m 171 van het verslagboek.
Met het nieuwe besluitvoorstel van de gezamenlijke moderamina over het rapport ‘Bezinning en Ontmoeting’ (zie de pagina’s 154 t/m 156 van het verslagboek) werd ingestemd door de synoden en daarmee het rapport aanvaard als handreiking voor het bezinningsgesprek in de classicale vergaderingen en kerkenraden.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 7 en 8 mei 1998 ging verder met de opbouw van de gezamenlijke arbeidsorganisatie. Zo werd gesproken over proeven voor een ‘Algemene instructie voor de Generale Samenwerkingsraden’ en voor een specifeke instructie en een intern reglement voor de Generale Raad voor Kerkopbouw, Theologie en Opleiding (KTO); een besluit werd genomen over de instelling van de Generale Samenwerkingsraad voor Kerkopbouw, Theologie en Opleiding, inclusief de benoeming van de leden van de raad: zie voor de proeven van de instructies de pagina’s 51 t/m 78 en voor de besluitvorming over KTO de pagina’s 329 t/m 333 van het verslagboek. In die laatste pagina’s zijn ook de besluiten opgenomen over de benoeming van ds. W. Barendrecht tot vrijgesteld voorzitter van het dagelijks bestuur van het interimsamenwerkingsverband SoW en over de benoeming van de directeur van de Dienst Facilitaire Zaken. Voorts behandelden de synoden het rapport ‘Hink, Stap, Sprong? Naar een nieuwe relatie tussen ‘Kerk en Sport’ van de projectgroep ‘Kerk en Sport’ (projectgroep van de Raad voor de Zaken van Overheid en Samenleving (ROS) van de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Raad voor Samenlevingsaangelegenheden (GSA) en de Nederlandse Christelijke Sportunie (NCU).
Omdat sport en recreatie een steeds groter beslag legden op de vrije tijd van de mensen en daardoor een steeds belangrijker plaats innamen in de samenleving, vroeg de projectgroep aandacht voor een bezinning op de bijdrage van de Kerk, onder andere inzake het voeren van het gesprek betreffende een Bijbelse visie op de rol van de Kerk bij de actieve en passieve sportbeoefening en bij de vrijetijdsbesteding van de mens, en ook over de viering van de zondag en de grenzen van de topsport. Het gezamenlijke bureau Voorlichting ontving opdracht publiciteit aan het rapport te geven, waarbij suggesties zouden moeten worden gedaan over de wijze waarop hieraan in gemeenten en classes aandacht kan worden geschonken. De moderamina ontvingen opdracht een werkgroep van vrijwilligers in te stellen, die zich verder moest bezinnen op de relatie Kerk, Sport en Vrije tijd. Het rapport is te vinden op de pagina’s 83 t/m 162 en het besluit op pagina 334 van het verslagboek.
Naar aanleiding van een rapport van de Raad van Deputaten Samen op Weg werd besloten tot enkele wijzigingen in de Tussenorde: zie pagina’s 335 t/m 337 van het verslagboek.
Tenslotte namen de synoden kennis van een rapport van de gezamenlijke moderamina met bijlagen over ontwikkelingen op het terrein van de predikantsopleidingen, die in gang waren gezet door de Rijksoverheid: zie de pagina’s 171 t/m 300 van het verslagboek.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 12 en 14 november 1998 begon met een inhoudelijke bespreking over de publicatie ‘De Bijbel - taal en teken in de tijd’ van de sectie Kerk en Theologie: zie voor de bespreking de pagina’s 6 t/m 17 en voor de inhoud van de publicatie de pagina’s 125 t/m 180 van het verslagboek. Aan het einde van de bespreking dankte de fungerend voorzitter, drs. K. van der Horst, de leden van de sectie voor het vele werk dat verzet was om de brochure samen te stellen. Hij sprak de hoop uit, dat de publicatie de kerken zal ingaan en het boekje goede diensten zal bewijzen om het gesprek in de gemeenten te voeren rond de woorden die ons doorgegeven zijn en die telkens weer levend voor ons moeten worden. Voorts behandelde de vergadering het rapport van de Raad van Deputaten Samen op Weg over de bevoegdheid van de kleine synode: het rapport met bijlagen is te vinden op de pagina’s 181 t/m 203 en het besluit op pagina 353 van het verslagboek. In verband met de voortgaande opbouw van de gezamenlijke arbeidsorganisatie namen de synoden besluiten over de samenwerkingsovereenkomst, de Algemene instructie voor de samenwerkingsorganen en de specifeke instructies voor de Generale Raad voor Kerkopbouw, Theologie en Opleiding (KTO) resp. de Generale Raad voor Missionair en Diaconaal Werk en Oecumenische relaties (MDO).
Tevens werd het besluit genomen tot instelling van de Generale Raad voor Missionair en Diaconaal Werk en Oecumenische relaties (MDO) en de benoeming van de leden van deze raad. Ten aanzien van de samenwerkingsovereenkomst besloten de synoden aan de afzonderlijke synoden te verzoeken langs de daarvoor voorgeschreven procedures de overeenkomst met elkaar aan te gaan. De behandelde stukken zijn te vinden op de pagina’s 205 t/m 277 en de besluiten op de pagina’s 354 t/m 359. Over renovatie van een vleugel van het toekomstige Landelijk Dienstencentrum te Utrecht moesten de synoden een besluit nemen, omdat geen vergunning kon worden verkregen voor de sloop van dit gedeelte van het gebouw. Het dagelijks bestuur stelde daarom voor in te stemmen met de renovatie van de vleugel gelegen langs de Joseph Haydnlaan, voor de renovatie maximaal 3,5 miljoen gulden beschikbaar te stellen (de totale renovatie kwam hiermee op maximaal 32,5 miljoen) en in te stemmen met verhuur van (delen van) deze vleugel aan derden (waaronder gelieerde organisaties). De synoden stemden hiermee in: zie voor het rapport de pagina’s 279 t/m 281 en voor het besluit de pagina 360 van het verslagboek.
Rapportage inzake Concentratie van de Theologische Opleidingen met aanvullende stukken (zie de pagina’s 283 t/m 352 van het verslagboek) leidde - onder meer als gevolg de wens van de minister van onderwijs tot samenwerking tussen de verschillende theologische faculteiten - tot uitvoerige besluitvorming (zie de pagina’s 360 t/m 367 van het verslagboek). Het belangrijkste besluit luidde: “ over te gaan tot concentratie van de bestaande afzonderlijke predikantsopleidingen van de NHK, de GKN en de ELK tot drie gezamenlijke predikantsopleidingen, waarvan er twee een duplex-ordo opleiding zouden zijn en één een simplex-ordo opleiding onder kerkelijk bestuur en als locaties voor deze opleidingen aan te wijzen de universiteiten te Groningen, Utrecht en de eigen kerkelijke opleiding aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
De extra gezamenlijke vergadering van synoden van 21 november 1998 was uitgeschreven voor de behandeling van het ‘memorandum naamgeving’ van de werkgroep kerkorde. In de afgelopen periode hadden de Raad van Deputaten Samen op Weg en de Werkgroep Kerkorde zich beraden over de vraag hoe er een weg gevonden kon worden uit de impasse rond de naamgeving van de verenigde kerk. Zij kwamen daarbij uit bij een naam die van het begin af aan in de bezinning had ‘meegelopen’, die telkens terzijde werd gelegd omdat het niet een naam is die gemakkelijk in het gehoor ligt, maar die wel precies uitdrukt wat deze kerk wil zijn, namelijk de naam ‘Verenigde Kerk der Hervorming in Nederland’. Na uitvoerige bespreking bleek, dat de hervormde synode het voorstel van de werkgroep aanvaardde en de gereformeerde en lutherse synoden het voorstel verwierpen. Daarmee kwam er een einde aan een bewogen vergadering: zie het verslagboek van deze vergadering.
De agenda voor de gezamenlijke vergadering van synoden van 28 t/m 30 januari 1999 bevatte de volgende onderwerpen: het rapport van de vervolgcommissie predikantsopleidingen, de notitie over reïntegratie van werkonderdelen van de Stichting Oecumenisch Hulp (SOH) in de Dienst voor Missionair en Diaconaal Werk en Oecumenische Relaties, het beleidsplan ‘Het werk van de landelijke arbeidsorganisatie 1999-2002’ en de nota ‘Schuilplaats in de wildernis’ (over kerkelijk beleid rond seksueel misbruik).
In het rapport van de vervolgcommissie predikantsopleidingen (zie de pagina’s 93 t/m 123 van het verslagboek) werden voorstellen gedaan voor het treffen van regelingen die ertoe moesten bijdragen, dat de ingangseisen en eindtermen van de verschillende predikantsopleidingen op elkaar afgestemd zouden worden. Het betrof de volgende aspecten van de opleidingen:
- de aanvullende studie bij instroom van elders opgeleiden,
- het preekconsent,
- de permanente educatie van predikanten,
- de geschiktheidsbeoordeling voor het ambt van predikant en
- de fnanciën.
Het dagelijks bestuur van het interim-samenwerkingsverband SoW ontving opdracht deze voorstellen met de theologisch-wetenschappelijke opleidingen nader uit te werken. Het besluit is te vinden op de pagina’s 373 t/m 375 van het verslagboek. De notitie over reïntegratie van werkonderdelen van de Stichting Oecumenisch Hulp (SOH) in de Dienst voor Missionair en Diaconaal Werk en Oecumenische Relaties (zie de pagina’s 131 t/m 171 van het verslagboek) maakte duidelijk, dat bundeling van het werk van zending, werelddiaconaat en ontwikkelingssamenwerking (ZWO) van de drie SoW-kerken heroverweging van de betrokkenheid in het werk van de Stichting Oecumenische Hulp te Utrecht noodzakelijk maakte. Argumenten voor de samenvoeging van SOH met het structurele ZWO-werk waren onder meer het grote aandeel van de SoW-kerken in het particulier gefnancierde nood- en vluchtelingenwerk van SoH (> 90 %) en effciency-overwegingen van het door de overheid gefnancierde werk van de Interkerkelijke Organisatie voor ontwikkelingssamenwerking (ICCO), Dienst over Grenzen en SOH. De synoden stemden in met reïntegratie van de werkonderdelen nood- en vluchtelingenwerk, donateur fonds Kinderen in de Knel, Europa-desk en Kerk in Actie in de landelijke arbeidsorganisatie van de SoW-kerken en met het voorstel het formatie-plafond van het Landelijk Dienstencentrum te Utrecht als gevolg hiervan op te hogen met 23,9 fte (zie voor het besluit de pagina’s 376 en 377 van het verslagboek).
De nota ‘Schuilplaats in de wildernis’ (over kerkelijk beleid rond seksueel misbruik) van de Generale Raad voor Kerkopbouw, Theologie en Opleiding, waarin opgenomen het rapport ‘Godsdienst en incest’ bood inzicht in de omvang van en de vele vormen van seksueel misbruik, de rol van kerk en geloof daarin, met name ook de wijze waarop daders hun handelen daarmee legitimeren en tenslotte de gevolgen voor het geloven van de slachtoffers (zie de pagina’s 271 t/m 318 van het verslagboek). De behandeling van de nota leidde tot de oproep aan plaatselijke gemeenten en haar leden zich in te zetten voor de bestrijding van seksueel misbruik van kinderen en volwassenen. Dit werd geconcretiseerd in uitgebreide opdrachten aan het dagelijks bestuur van het interim-samenwerkingsverband, namelijk beleid te (doen) ontwikkelen en te (doen) uitvoeren ten aanzien van a) pastorale zorg, opvang en begeleiding van slachtoffers en daders en hun eventuele partners en gezinsleden, b) voorlichting en scholing op het terrein van het onderkennen en tegengaan van seksueel misbruik en c) zo nodig aanpassing van de regelgeving en zo mogelijk de toeleiding naar kerk-eigen juridische procedures.
Het besluit is te vinden op de pagina’s 380 t/m 385 van het verslagboek. Het beleidsplan ‘Het werk van de landelijke arbeidsorganisatie 1999-2002’ (zie de pagina’s 175 t/m 266 van het verslagboek) was een vervolg op de in februari 1998 behandelde nota ‘De agenda van de kerk en het werk van haar arbeidsorganisatie in 1999-2002’. In de nota waren uitgangspunten voor beleid en richtlijnen voor de inrichting van de landelijke arbeidsorganisatie vastgesteld. Deze uitgangspunten waren in dit beleidsplan nader uitgewerkt tot een geïntegreerde beschrijving van het beleid tot en met 2002. Het dagelijks bestuur van het interimsamenwerkingsverband ontving opdracht de in het plan beschreven beleidsvoornemens te doen uitvoeren en hieraan de problematiek rond seksueel misbruik toe te voegen. Bovendien droegen de synoden het dagelijks bestuur op de inschakeling van vrijwilligers op alle niveaus binnen de boven-plaatselijke arbeidsorganisatie mogelijk te maken en te stimuleren. Het besluit is te vinden op de pagina’s 378 en 379 van het verslagboek.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 7 mei 1999 nam het besluit tot instelling van de Generale Raad voor Facilitaire Zaken en benoemde de leden van deze raad. Zie voor de voorlopige specifeke instructie en de proeve van een huishoudelijke regeling voor de raad de pagina’s 45 t/m 78 en voor de genomen besluiten de pagina’s 33 t/m 36 van het verslagboek.
Ook stemden de synoden in met de overeenkomst betreffende samenwerking van de bovenplaatselijke organisaties van de drie SoW-kerken op regionaal en landelijk niveau. Zie voor het besluit en de overeenkomst de pagina’s 37 t/m 43 van het verslagboek. Op voorstel van het dagelijks bestuur van het interimsamenwerkingsverband stelden de synoden een commissie in voor het onderhouden van de relatie met de Interkerkelijke Omroep Nederland (IKON) en benoemde tevens de leden van deze commissie: zie de pagina’s 97 en 98 van het verslagboek.
In oktober 1999 werd het Landelijk Dienstencentrum te Utrecht in gebruik genomen. Het personeel van de drie kerken verhuisde van de verschillende kantoorgebouwen in het land naar de centrale locatie. De offciële opening van het gebouw door koningin Beatrix vond plaats op 1 december 1999 in aanwezigheid van onder meer de leden van de (generale) synoden van de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evange-lisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden. Aansluitend werd een tweedaagse gezamenlijke vergadering van synoden gehouden.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 1 en 2 december 1999 hield zich voornamelijk bezig met het vervolgrapport inzake de concentratie van de theologisch-wetenschappelijke opleidingen (zie de pagina’s 125 t/m 210 van het verslagboek). Aanleiding was het teruggeven van de opdracht door de stuurgroep Nieuwe Theologische Opleiding Amsterdam om onderzoek te doen met betrekking tot de beoogde kerkelijke opleiding aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. De stuurgroep moest constateren dat het haar onmogelijk was een door alle participanten gesteund voorstel voor de gewenste nieuwe opleiding voor te leggen. Daardoor was het instellen van een kerkelijke opleiding in Amsterdam onmogelijk geworden en was er een belemmering ontstaan om de op 14 november 1998 vastgestelde locatiekeuze voor de predikantsopleidingen (Groningen, Utrecht en Amsterdam) te effectueren. Op voorstel van de gezamenlijke vergadering van de moderamina besloten de synoden een andere locatiekeuze te maken, namelijk voor de universiteiten te Leiden en Utrecht en de eigen kerkelijke opleiding aan de Theologische Universiteit te Kampen. Zie voor het besluit de pagina’s 217 en 218 van het verslagboek. De synoden hielden tevens een inhoudelijke bespreking over de ‘Belijdenis van Belhar’, die was gepubliceerd in het plusnummer 1998 van het tijdschrift ‘Allerwegen’. Daarbij waren vertegen woordigers van de Verenigende Gereformeerde Kerk in Suider-Africa (VGKSA) aanwezig. Zie voor het verslag van de bespreking de pagina’s 6 t/m 16 van het verslagboek.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 27 en 28 januari 2000 was gewijd aan twee onderwerpen: het advies van de werkgroep ‘Hoe verder met samen op weg?’ en het rapport ‘Ambt en sacrament’.
Na de gezamenlijke vergadering van 21 november 1998 over de naamgeving van de verenigde kerk was het SoW-proces in een impasse gekomen. Het advies van de door de moderamina in het leven geroepen werkgroep schreef daarover het volgende: “Samen op Weg als proces is in de hervormde kerk steeds lastig geweest en zal dat blijven tot er in de synode een besluit tot vereniging is genomen. De onzekerheid over de uitslag vraagt van de SoW-partners de bereidheid om de hervormde kerk te aanvaarden inclusief de interne verdeeldheid. (---) Het consistente verzet in de hervormde kerk doet de partners vrezen dat het proces steeds verder zal uitlopen en steeds opnieuw concessies zal vragen. De lange duur dooft het élan, vergroot de kloof tussen kerkleiding en gemeenten, bevordert dat gemeenten hun eigen weg gaan en ondermijnt het vertrouwen.” Hoewel de concept-kerkorde (artikel II,2: blijvende eigenheid van de gemeenten) en de ordinanties (ordinantie 1) in de plaatselijke situatie voldoende ruimte geven aan verschillende wijzen van gemeente-zijn, hebben bezwaarden in de hervormde kerk duidelijk te kennen gegeven deze ruimte onvoldoende te vinden. Zij vroegen een duidelijker plaats in de verenigde kerk. Tegen deze achtergrond kwam de werkgroep met een aantal voorstellen om in de concept-kerkorde en de ordinanties meer ruimte te creëren “om eigen vormen van kerkelijk leven voort te zetten binnen het gezamenlijk kerk-zijn.
Volgens de bezwaarden kan dit gerealiseerd worden door:
- het scheppen van de mogelijkheden voor het tot uitdrukking brengen van de bijzondere verbondenheid met de belijdenisgeschriften van de gereformeerde traditie;
- het scheppen van waarborgen zoals die geformuleerd zijn voor de evangelisch-lutherse gemeenten, eveneens omwille van de historische continuïteit van het eigen erfgoed en
- het mogelijk maken van eigen vormen van kerkelijk leven binnen het gezamenlijk kerk-zijn, ook op het tussenniveau van de toekomstige verenigde kerk.
De werkgroep had hiertoe twee modellen ontwikkeld, namelijk ‘differentiatie in classes’ (zie haar advies in het verslagboek op de pagina’s 11 en 12) en ‘ring-verbanden en adviesorgaan’ (zie de pagina’s 12 en 13 van haar advies). De werkgroep adviseerde tenslotte om bij de verdere behandeling van haar advies aan te sluiten bij de discussie in de Nederlandse Hervormde Kerk over de vragen en gegevens uit de reacties naar aanleiding van het besluit van de hervormde synode van 21 maart 1998 (motie De Visser/Van Heijst) en het daarop gevolgde advies van de hervormde Commissie voor Kerkordelijke Aangelegenheden. De synoden besloten de adviezen van de werkgroep ‘Hoe verder met Samen op Weg?’ en van de Commissie voor Kerkordelijke Aangelegenheden over te nemen onder enkele aanpassingen: zie het besluit achterin het verslagboek. De werkgroep kerkorde ontving opdracht de onderdelen van het besluit verder uit te werken en te zoeken naar vergroting van het draagvlak voor vereniging door overgangsbepalingen te ontwerpen voor de vorming van de classicale vergadering in de verenigde kerk, zodanig dat ruimte en tijd wordt geboden om met de verhoudingen in de verenigde kerk vertrouwd te geraken, zonder het principe los te laten dat de classicale vergadering dé grondvergadering voor alle gemeenten is (conform de opmerkingen op 9 van het advies van de Commissie voor Kerkordelijke Aangelegenheden).
De rapporten ‘Ambt en sacrament’ en ‘Geestelijke verzorging in de gezondheidszorg en de kerken’ gaven aanleiding om vast te stellen dat de bediening van Woord en Sacrament voorbehouden blijft aan hen die gesteld zijn in het ambt van dienaar des Woords en die in de regel de klassieke universitaire opleiding godgeleerdheid hebben gevolgd. Wel verdiende het aanbeveling om ten behoeve van kleine gemeenten, gemeenten in grootstedelijke gebieden en ten behoeve van de geestelijke verzorging in instellingen voor gezondheidszorg en in andere maatschappelijke instellingen, waaraan geen predikant verbonden is, voorzieningen te treffen, in die zin dat in knelsituaties ook aan niet-predikanten (bijvoorbeeld HBO-opgeleiden) onder stringente voorwaarden de bediening van Woord en Sacrament kan worden toevertrouwd door middel van instelling van een ‘vicariaat’ (de bevoegdheid om in een kerkdienst de dienaar des Woords te vervangen). De synoden gaven het dagelijks bestuur van het interim-samenwerkingsverband opdracht het rapport ‘Ambt en sacrament’, mede in relatie tot het rapport ‘Geestelijke verzorging in de gezondheidszorg en de kerken’ nader uit te werken en hierover te rapporten aan de volgende gezamenlijke vergadering van synoden.
Die volgende gezamenlijke vergadering van synoden vond plaats op 11 en 12 mei 2000. Naast enkele benoemingen, onder meer van dr. B. Plaisier tot scriba SoW, kwamen de volgende onderwerpen aan de orde: het rapport ‘Het nieuwe trio-moderamen - Integratie dagelijks bestuur SoW in het triomoderamen’, het rapport ‘geestelijke verzorging in de gezondheidszorg en de kerken’, de ‘overeenkomst voor de wijze van samenwerken tussen de bovenplaatselijke organisaties met betrekking tot de dienstverlening aan de gemeenten/kerken’ en de ‘beleidsnota fnancieel perspectief 2000-2002’. De synoden stemden in met het rapport ‘Het nieuwe triomoderamen’, dat wil zeggen met de integratie van het dagelijks bestuur in het triomoderamen per 1 juni 2000.
Het rapport ‘geestelijke verzorging in de gezondheidszorg en de kerken’ leidde tot de conclusie, dat de kerken behalve aan predikanten ook een zending als geestelijk verzorger moeten kunnen geven aan kerkelijk werkers. Het triomoderamen ontving opdrachten om voorstellen te (doen) uitwerken voor: a) het instellen van een ‘vicariaat’ in instellingen voor gezondheidszorg en andere maatschappelijke instellingen, b) het vaststellen van inhoudelijke eisen waaraan een opleiding tot geestelijk verzorger moet voldoen, c) het instellen van een ‘vicariaat’ in kleine gemeenten en gemeenten in grootstedelijke gebieden, d) het uitwerken van de kerkelijke opdracht voor kerkelijk werkers die pastorale arbeid verrichten in instellingen voor gezondheidszorg en andere maatschappelijke instellingen en e) overleg te voeren met de beroepsverenigingen over de kwaliteitseisen die gesteld worden aan geestelijk verzorgers. Het concept voor een ‘overeenkomst voor de wijze van samenwerken tussen de bovenplaatselijke organisaties met betrekking tot de dienstverlening aan de gemeenten/kerken’ werd door de synoden aanvaard, evenals de ‘beleidsnota fnancieel perspectief 2000-2002’.
Zie voor de rapporten en besluiten het verslagboek van deze vergadering.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 30 november, 1 en 2 december 2000 behandelde diverse rapporten, zoals de startnotitie inzake de vermogenspositie van de SoW-kerken per 31 december 1999, de beleidsrapportage inzake de begroting 2001, ontwerpvoorstellen voor een nieuwe begrotingssystematiek en het rapport ‘Beleidskaders 2003-2007’.
De synoden namen een besluit over de rapportage van de SoW-commissie IKON, in die zin dat werd ingestemd met de beleidsvisie 2000 als richtsnoer voor het verdere gesprek binnen de commissie en spraken daarbij uit dat zij - wanneer de gelegenheid zich zou voordoen - de overheid zouden laten weten, te blijven hechten aan een zendmachtiging voor de kerken.
De gezamenlijke vergadering behandelde het defnitieve eindrapport inzake centrale huisvesting, inventaris, en automatisering Landelijk Dienstencentrum te Utrecht en stemde in met de totale investeringsomvang van 56.018.000 gulden, die benodigd was voor de aankoop, de renovatie en overige investeringen (incl. kosten Sociaal Plan) en met de kosten voor reistijdcompensatie van in totaal 4.000.008 gulden.
Het rapport ‘Jezus Christus, onze Heer en Verlosser’ van de Generale Raad voor Kerkopbouw, Theologie en Opleiding werd aanvaard als synodaal geschrift, dat ten dienste staat bij het voortgaand spreken over christologie en verzoening onder de volgende overwegingen: a) dat het geschrift het belijden van de kerk, dat Jezus Christus de Heer en Verlosser van de wereld is, op actuele wijze verwoordt in de lijn van artikel I,8 van de ontwerp-kerkorde en b) dat het geschrift op evenwichtige wijze luistert naar het belijden van de kerken en ingaat op de vragen die in deze tijd worden gesteld bij het geloof in Jezus Christus, en daarmee een belangrijke en richtinggevende bijdrage levert aan de voortgaande bezinning op het belijden van de SoW-kerken. Zie voor de rapporten en besluiten het verslagboek van deze vergadering.
De gezamenlijke vergadering van synoden van de SoW-kerken met de synoden van de Molukse Evangelische Kerk (GIM) en de Noodgemeente van de Molukse Protestantse Kerk in Nederland (NGPMB), gehouden op 26 januari 2001 in het Moluks Kerkelijk Centrum te Houten, was gewijd aan het onderwerp ‘integratie van het werk van de Contact Commissie Molukse en Nederlandse Kerken in het interim samenwerkingsverband SoW. Het contact van de Samen op Weg-kerken met de Molukse Evangelische Kerk (GIM) en de Nood-gemeente van de Molukse Protestantse Kerk in Nederland (NGPMB) is een specifeke oecumenische relatie die niet met andere Kerken in Nederland wordt onderhouden. In het rapport van de Commissie van Onderzoek betreffende de plaats van het con-tactwerk in de nieuwe SoW-organisatie was deze relatie als volgt omschreven: “geestelijke nabijheid op grond van geloofstraditie die uit gemeenschappelijke wortels is ontsproten en op grond van gemeenschappelijke geschiedenis die verplichtingen schept”. Die verplichtingen kregen gestalte in samenwerking ten aanzien van communicatie met de contactgroepen in het land, het Moluks Theologisch Beraad, de opleiding van voorgangers, de relatie tot de Kerken in Indonesië en, zolang dat nodig is, hulp aan Ambon in nood. De vijf synoden, in vergadering bijeen, besloten gezamenlijk een synodale commissie voor het contactwerk van de Molukse en Nederlandse Kerken in te stellen, waarin leden uit de (brede) moderamina van de deelnemende kerken zouden worden benoemd. De Contact Commissie Molukse en Nederlandse Kerken zou nauw worden betrokken bij de overdracht van werkzaamheden, zodanig dat de deskundigheid van de huidige leden op een goede wijze worden ingebracht in de nieuwe commissie. Het besluit waarin aanvullende bepalingen zijn opgenomen omtrent de overdracht, is te vinden aan het einde van het verslagboek.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 10 en 11 mei 2001 nam een besluit over benoeming van leden in de drie generale raden (KTO, MDO en FZ) en behandelde rapporten over de predikantsopleidingen, het vicariaat, de Conventie en de huishoudelijke regeling van de gezamenlijke vergadering van synoden en van de kleine synode en over fnanciële rapporten betreffende de gezamenlijke arbeidsorganisatie.
De synoden aanvaardden de ‘Notitie betreffende de bestuurlijke vorm van de predikantsopleidingen’ als uitgangspunt voor de beoogde bestuurlijke structuur van de gezamenlijke theologisch wetenschappelijke opleiding met haar drie instellingen, te weten het Hervormd Theologisch Wetenschappelijk Instituut (met haar instellingen aan de Universiteit van Leiden en Utrecht), de Theologische Universiteit te Kampen en het Evangelisch-Luthers Seminarium (gevestigd aan de Universiteit van Utrecht). De eindrapportage van de Projectgroep vicariaat van de generale raad voor Kerkopbouw, Theologie en Opleiding leidde tot twee besluiten:
- in de eerste plaats tot de opdracht aan het gezamenlijk moderamen regelingen te (doen) uitwerken voor de drie bij het SoW-proces betrokken kerken afzonderlijk en voor de SoW-kerken tezamen. De regelingen moesten een eind maken aan de onhelderheid rond de aanstelling van kerkelijk werkers/geestelijk verzorgers vanwege de SoW-kerken door het ontwerpen van kerkordelijke regelingen in de ontwerp-ordinanties en in de drie kerkorden van de afzonderlijke kerken, met name over de in-bediening-stelling van kerkelijk werkers/geestelijk verzorgers en de instelling van een register voor kerkelijk werkers/geestelijk verzorgers. Het besluit geeft nauwkeurig aan wat er geregeld moest worden.
- in de tweede plaats ontving het triomoderamen opdracht het onderzoeksproject ‘Dienaren des Woords en geestelijke verzorging in de gezondheidszorg’ te (doen) uitvoeren met het oog op het kunnen aanbrengen van een zinvol onderscheid tussen het ambt van predikant bedoeld voor kerk en gemeente en het ambt van geestelijke verzorger bedoeld voor instellingen voor gezondheidszorg.
De Conventie voor de gezamenlijke vergadering van synoden, de kleine synode, de raad van deputaten en het waarnemerschap, alsmede de huishoudelijke regelingen (voor de trio- en de duo-synode) werden gewijzigd. De synoden stelden tevens instructies vast voor de scriba SoW en voor de commissie van rapport.
De synoden stemden vervolgens in met rapporten van de Generale Raad voor Facilitaire zaken inzake het ontwikkelen van een nieuwe begrotingssystematiek, SoW-quotumregelingen en de beleids-rapportage inzake de begroting 2001. De synoden namen kennis van de ‘Startnotitie inzake de vermogenspositie van de SoW-kerken per 31 december 1999.
Zie voor de rapporten en besluiten het verslagboek van deze vergadering.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 22 t/m 24 november 2001 nam besluiten over de volgende onderwerpen:
- de ‘Bestuurs- en beheersstructuur van het Theologisch Seminarium Hydepark’ en
- de opheffng van de Raad van Deputaten Samen op Weg’ per 9 februari 2002.
De vergadering stelde de Generale Regeling voor de kerkmuziek en de Generale Regeling voor de kerkmusici vast en benoemde leden in de Generale Raden voor Facilitaire Zaken en voor Kerkopbouw, Theologie en Opleiding.
Zie voor de rapporten en besluiten deel I van het verslagboek van deze vergadering. De vergadering maakte tevens een begin met de behandeling in tweede lezing van de ontwerp-ordinanties behorende bij de ontwerp-kerkorde voor de verenigde kerk. Het betrof de ordinanties 1 (het belijden van de kerk), 5 (de eredienst), 6 (de bediening van de heilige doop) en 7 (de viering van het heilig avondmaal).De overige ordinanties waren geagendeerd voor de gezamenlijke vergadering van mei 2002 (en zoals later bleek ook voor de vergaderingen daarna). Zie voor de behandelde stukken deel II van het verslagboek van deze vergadering.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 18 april 2002 behandelde het rapport ‘Op weg naar evenwicht’ van de door de kleine synode op 14 december 2001 ingestelde Commissie van Deskundigen. De commissie kwam tot de conclusie dat het van belang was dat de landelijke en regionale dienstencentra van de Samen op Weg-kerken daadwerkelijk zouden gaan functioneren als één gezamenlijke bovenplaatselijke arbeidsorganisatie, die wordt aangestuurd door één bestuursorgaan en onder leiding komt te staan van één directie. De synoden aanvaardden de rapportage voor de ombuigingsoperatie van de bovenplaatselijke SoW-arbeids-organisatie en gaven opdracht de daarin genoemde aanbevelingen, zoals gepreciseerd in hoofdstuk 1 van de commissie van rapport, over te nemen en te (doen) implementeren. De synoden benoemden een voorlopig bestuur, dat met ingang van 1 mei 2001 tot uiterlijk eind 2002 als zodanig zou functioneren. Zie voor het besluit en het rapport met de bijlagen het verslagboek van deze vergadering. Vervolgens deed dr. B. Plaisier, scriba SoW, een mededeling over de planning van de slotfase van het SoW-proces: zie hiervoor de pagina’s 32 t/m 34 van het verslag van deze vergadering. Na een terugblik op de veertigjarige voorgeschiedenis zei hij onder meer het volgende. “Een proces dat zo lang duurt raakt onderhevig aan slijtage. De vele gefedereerde gemeenten leven al één generatie samen en soms al twee generaties. Veel van hen begrijpen niet meer wat er bovenplaatselijk gebeurt en ervaren een toenemende vervreemding. Hun plaatselijke kerk correspondeert niet meer met de bovenplaatselijke.
De neiging bestaat om zich steeds meer in zichzelf te keren en zich af te wenden van de boven-plaatselijke ambtelijke vergaderingen. Onze kerken lijken zich soms te transformeren in eilandenrijkjes. Een proces dat in generaties lijkt te denken, moet het hebben van het doorvertellen van het verhaal hoe het begon en wat beoogd werd. Maar wie wil en kan dit nog vertellen?” Dr. Plaisier deelde mee dat het gezamenlijk moderamen in verband met deze situatie gekozen had voor een vervolgtraject van afronding, waarbij alle nog te maken kerkorde-lijke teksten zo snel mogelijk zouden worden geformuleerd en als één pakket aan de triosynode zouden worden aangeboden. In de arbeidsorganisatie waren daarvoor personele voorzieningen getroffen. Een en ander betekende dat voor het einde van dit jaar een voorstel voor de naam van de verenigde kerk aan de synoden zou worden voorgelegd. In de eerste maanden van het volgende jaar zouden de kerkelijke vergaderingen zich nog moeten uitspreken over een aantal ordinantie-teksten en in het voorjaar van 2003 zouden de ontbrekende generale regelingen aan de triosynode worden voorgelegd. Tevens zou dan ook de eerste lezing van het verenigingsbesluit geagendeerd worden. Het uiteindelijke verenigings-besluit zou dan genomen kunnen worden op 12 december 2003. Plaisier: “Bij een positief besluit zal de defnitieve vereniging van onze kerken in het eerste kwartaal van 2004 zijn beslag kunnen krijgen.”
De gezamenlijke vergadering van synoden van 16 t/m 18 mei 2002 zette de behandeling in tweede lezing voort van de wijziging van de ordinanties 2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 14 behorende bij de conceptkerkorde van de toekomstige verenigde kerk: zie hiervoor het verslag van deze vergadering op de pagina’s 14 t/m 45.
Vervolgens namen de synoden een besluit over de aangepaste bestuurs- en beheersstructuur van het Theologisch Seminarium Hydepark, waardoor het seminarium onder het bestuur van de bovenplaat-selijke arbeidsorganisatie kwam te vallen. De bespreking van de notitie ‘Samen op Weg over humanitaire interventie’, met als bijlagen de brochure “Humanitaire interventie. Over de rol en functie van de krijgsmacht’ en de concept-handreiking ‘Humanitaire interventie ten behoeve van het gesprek in de gemeente’, leidde tot uitspraken over de ontwikkeling van de internationale rechtsorde, de normatieve grondslag van de krijgsmacht en de pastorale begeleiding van uitgezonden militairen. Wat dit laatste punt betreft vroegen de synoden de plaatselijke gemeenten om aan uitgezonden militairen en hun dierbaren aandacht te besteden in de voorbeden tijdens de eredienst, alsmede uit te zenden militairen (in de gemeente), thuisblijvers en de weer teruggekeerde militairen pastoraal bij te staan. Zie het uitgebreide besluit achterin het verslagboek van deze vergadering.
Over het rapport ‘Uniforme quotatieregeling’ van de generale raad voor Facilitaire Zaken kon geen besluit worden genomen, omdat de beantwoording van de vragen naar het oordeel van de vergadering tekort schoot. Ds. G. de Fijter diende een ordevoorstel in om de behandeling op te schorten. Dit voorstel werd aanvaard. Zie de pagina’s 57 t/m 64 en 69 t/m 71 voor het verslag. Ook het rapport is opgenomen in het verslagboek.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 21 t/m 23 november 2002 nam het herziene rapport over de uniforme quotisatieregelingen in behandeling. Dit rapport van het triomoderamen en het bestuur van de dienstenorganisatie onder de titel ‘Uniforme quotisatieregelingen en Solidariteitskas NHK/GKN/ Elk’ werd aanvaard. Besloten werd dat per 1 januari 2004, na verwerking van de jaarrekeningen 2001, een kerkrentmeesterlijke quotumregeling zou worden ingevoerd, die uniform zou worden toegepast in de drie aan het SoW-proces deelnemende kerken. Voor de verdere uitwerking werden in het besluit een aantal uitgangspunten en opdrachten meegegeven: zie het besluit achterin deel II van het verslagboek. De synoden kozen op grond van een notitie van het triomoderamen als naam voor de toekomstige verenigde kerk de naam ‘Protestantse Kerk in Nederland’. De notitie is te vinden in deel I van het verslagboek. De synoden zetten de behandeling in tweede lezing voort van de wijziging van de ordinanties 4, 11, 12 en 13 behorende bij de concept-kerkorde van de toekomstige verenigde kerk: zie hiervoor het verslag van deze vergadering op de pagina’s 30 t/m 33, 40 t/m 64, 67 t/m 76 en 80 t/m 81 van deel I van het verslagboek.
De synoden stelden de overgangsbepalingen behorend bij de kerkorde en de ordinanties van de toekomstige verenigde kerk in eerste lezing vast, met dien verstande dat, wanneer het verenigings-besluit op een andere datum dan de beoogde datum van 12 december 2003 zou worden genomen, de overige in de overgangsbepalingen genoemde data overeenkomstig zouden worden aangepast: zie voor de overgangsbepalingen deel II van het verslagboek van deze vergadering.
De vergadering benoemde een nieuwe directeur voor de dienstenorganisatie. De vergadering werd voortgezet in december 2002.
Die voortgezette gezamenlijke vergadering van synoden vond plaats op 12 en 13 december 2002 en behandelde de volgende onderwerpen: het rapport over ‘Instelling van de Generale Raad voor Advies in oprichting’, de notitie over ‘de inrichting van de samenwerking tussen ambtelijke organen, deskundige kerkleden/vrijwilligers en de dienstenorganisatie SoW’, het beleidsplan voor de dienstenorganisatie voor de overgangsperiode 2003-2004 onder de titel ‘Keuzes zichtbaar maken’, het rapport ‘Overeenkomst voor de wijze van samenwerken tussen de bovenplaatselijke organisaties met betrekking tot de dienstverlening aan de plaatselijke gemeenten en de eindrapportage ‘Dienaren des Woords en geestelijke verzorging in de gezondheidszorg’. De synoden stemden in met de instelling van een Generale Raad voor Advies, met de notitie over inschakeling van deskundige kerkleden/vrijwilligers in de dienstenorganisatie SoW en met het voorstel tot wijziging van de overeenkomst voor de wijze van samenwerken tussen de bovenplaatselijke organisaties met betrekking tot de dienstverlening aan de plaatselijke gemeenten. Naar aanleiding van het rapport ‘Dienaren des Woords en geestelijke verzorging in de gezondheidszorg’ besloot de vergadering het mogelijk te maken om binnen het ambt van Dienaar des Woords onderscheid te maken tussen de Dienaar des Woords die als predikant is opgeleid en de Dienaar des Woords die als geestelijk verzorger is opgeleid. De uitwerking van dit besluit werd opgedragen aan de besturen van de theologische opleidingen. Zie voor de rapporten en besluiten het verslagboek van deze vergadering.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 3 en 4 april 2003 was geheel gewijd aan de behandeling en vaststelling van de generale regelingen inzake het gastlidmaatschap, het inrichten en bijhouden van registers van gemeenten en kerk (de ledenregistratie), samenwerking en federatie, de procedure bij fusie en splitsing van rechtspersoonlijkheid bezittende onderdelen van de kerk, de kerkelijk werkers, de predikantstraktementen, de predikantspensioenen, de rechtspositie voor kerkelijke medewerkers, het verlenen van een consent tot het leiden van kerkdiensten (preekconsent), kerkmusici, de kerkelijke rechtspraak, de dienstenorganisatie, stichtingen en besloten vennootschappen van de kerk en tenslotte de generale regeling inzake de opleiding en vorming van predikanten.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 12 en 13 juni 2003 stond in het teken van de afronding van de kerkorde, de ordinanties 4, 11 en 13, de generale regelingen en de overgangsbepalingen. Tevens werd het verenigingsbesluit van de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden voorbereid. De synoden namen kennis van de voorstellen met betrekking tot de eindtermen voor en de vormgeving van de opleiding tot Dienaar des Woords, geestelijk verzorger.
De gezamenlijke vergadering van synoden van 20 en 21 november 2003 stemde in met het rapport ‘Voorstel voor het vermogensbeleid van de Protestantse Kerk in Nederland’, ingediend door de SoW-dienstenorganisatie.
De synoden aanvaardden het rapport ‘Overzicht van het geestelijk leven van gemeenten en kerk over de jaren 1996-2002, aangeboden door het Samenwerkingscollege van visitatoren-generaal i.o. Het rapport bood een treffend, stimulerend en bemoedigend inzicht in de uitdagingen waarvoor gemeenten en kerk staan, ook waar het wijst op problemen in het geestelijk leven van gemeenten en kerk. Diverse aanbevelingen werden van belang geacht voor de dienstverlening zoals die via de dienstenorganisatie gestalte zal krijgen en/of voor de wijze waarop met name kerkenraden invulling geven aan hun verantwoordelijkheid inzake de kerk-vereniging, het geloofsgesprek, de liturgie, het pastoraat, de jeugd en de opdracht tot groei in de eenheid. De vergadering stemde vervolgens in met:
- de Associatieovereenkomst tussen de Protestantse Kerk in Nederland en de Evangelisch-altreformierte Kirche in Niedersachsen;
- de instructie voor de Commissie voor het onderhouden van contact met de Vrije Universiteit, ingesteld volgens het besluit van de generale synode van de Gereformeerde kerken in Nederland, d.d. 23 mei 2003;
- de defnitieve redactie van artikel 10 van de Generale Regeling voor de predikantstraktementen;
- het rapport ‘Kerntaken van de dienstenorganisatie in het licht van het Profel van de Protestantse Kerk in Nederland’, waarin voor de periode 2004-2008 het volgende profel werd vastgesteld: “De Protestantse Kerk in Nederland weet zich geroepen in het werk van haar dienstenorganisatie de komende jaren prioriteit te geven aan wat bijdraagt aan: a) het getuigen van de naam van haar Heer dichtbij en ver weg, b) de open communicatie van de kerk met haar omgeving, c) de dienst van barmhartigheid en gerechtigheid, d) het kerkelijk gesprek als verrijking, ontmoeting en verdieping, e) de educatie en toerusting van de gemeente voor kerk en samenleving en f) een adequate invulling van het ambt van predikant.”
Vereniging
Afsplitsingen
De archieven
Literatuur
N.B. Diverse van de publicaties zijn in onderhavige inventaris opgenomen
Archieven
Inventaris
Bijlage
Specificatie van technische tekeningen in inv.nrs. 938-972
Erfgoedstuk
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1949-2004
Toegangstitel:
Inventaris van de archieven en verzamelingen betreffende het proces van vereniging van de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden (Samen op Weg-proces) (1939) 1949-2004 (2011)
Auteur:
F. Duursema en K. de Kruijter
Datering toegang:
2014
Notabene:
Vanwege ruimtegebrek bewaren wij dit archief niet in ons eigen depot. U kunt dit archief inzien door het aan te vragen via ons aanvraagformulier: https://hetutrechtsarchief.nl/aanvragen
Openbaarheid:
Op inv.nrs. 177, 739-745, 747-753, 765-769, 773-780, 849-850, 1464-1478, 1488, 1501, 1511-1520 en 1521-1594 is een openbaarheidsbeperking van 50 jaar van toepassing. Eerdere inzage is slechts mogelijk na toestemiing van de inbewaargever.
Rechtstitel:
Opneming in beheer van een particulier, niet in eigendom verkregen
Omvang:
30,25 m
Bijzonderheden:
Vanwege ruimtegebrek bewaren wij dit archief niet in ons eigen depot. U kunt dit archief inzien door het aan te vragen via ons aanvraagformulier: https://hetutrechtsarchief.nl/aanvragen