De Nederlandse Gereformeerde Jeugdraad (NGJR) verzocht de generale synode van Groningen (1963) aandacht te schenken aan het catechetisch onderwijs, het werk van de jeugdbonden en de situatie van de jonge belijdende leden. De in 1963 opgerichte werkgroep voor de catechese vroeg de synode een jaarlijkse subsidie van fl. 500,-. Deze twee verzoeken bracht de synode op 7 januari 1964 tot het besluit om een deputaatschap voor 'kerk en jeugd' in het leven te roepen, waarin ook één of twee leden van de NGJR werden opgenomen. Dit deputaatschap kreeg de volgende opdracht mee: 'zich nader te bezinnen op de vragen van kerk en jeugd en daarbij met name aandacht te schenken aan: 1. de taak van de kerk in dezen; 2. de vraag waarom een groot deel der jongeren niet meedoet aan het georganiseerde jeugdwerk; 3. de vraag hoe de jonge leden van de kerk kerkelijk kunnen worden geïntegreerd en 4. wat eventueel door de kerkeraden kan worden gedaan om de jonge belijdende leden, die niet meer aan het jeugdwerk deelnemen, in te schakelen in de arbeid der kerk'. (acta GS-Groningen 1963, art. 319).

De generale synode van Middelburg (1965) ontving het eerste rapport van de deputaten: zie acta GS-Middelburg 1965, artn. 99 en 100 en de bijlagen XV a en b. Naar aanleiding van deze rapportage besloot de synode op 7 september 1965 aan de deputaten een vervolgopdracht te geven: 'a. zich verder te bezinnen op de vragen van kerk en jeugd en daarbij vooral na te gaan hoe een verantwoord jeugdpastoraat zou moeten functioneren en welke centrale voorzieningen hiervoor noodzakelijk zijn; b. in samenwerking met instanties van het gereformeerde jeugdwerk, de kerken regelmatig informatie te verschaffen met betrekking tot de integratie van de jeugd in het geheel van de gemeente en daarbij aan de vraagstukken van jeugd en gezin en van de integratie van de jonge belijdende leden in het geheel der gemeente bijzondere aandacht te schenken; c. in overleg te treden met de Nederlandse Gereformeerde Jeugdraad over de wijze waarop een doorlopend officieel contact tussen de Gereformeerde Kerken en de gereformeerde jeugdorganisaties tot stand zou kunnen komen en wel op zodanige wijze dat de zelfstandigheid van beide partners geëerbiedigd blijft; d. in overleg te treden met de werkgroep voor de liturgie en haar te verzoeken zich te willen bezinnen op het aandeel van kinderen in de eredienst en op de vormgeving van eventuele kinderdiensten, kindernevendiensten en jeugddiensten en e. aan de Nederlandse Gereformeerde Jeugdraad te verzoeken de speciale bearbeiding van de jeugd te bezien vanuit het gezichtspunt van het jeugdwerk'. Hiermee ontving het deputaatschap min of meer een permanente opdracht. De tweejaarlijkse rapporten over het werk van de deputaten zijn te vinden in inv. nr. 8.

Het werk van het deputaatschap werd met ingang van 1 mei 1978 voortgezet als taakgroep van de deputaten Gemeenteopbouw onder de naam 'taakgroep Jeugd en Jongerenpastoraat'. Zie voor het vervolg van het werk van de deputaten de inventaris van het archief van de deputaten Gemeenteopbouw.