Uw zoekacties: Bevolkingsregisters Maastricht, 1850-1920

20.096A Bevolkingsregisters Maastricht, 1850-1920 ( Historisch Centrum Limburg, te Maastricht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historische inleiding van de bevolkingsregisters van Maastricht
20.096A Bevolkingsregisters Maastricht, 1850-1920
Inleiding
Historische inleiding van de bevolkingsregisters van Maastricht
Op 19 oktober 1849 werd bij Koninklijk Besluit een algemene volkstelling voorgeschreven. De gegevens van deze derde volkstelling moesten vanaf 1 januari 1850 door de gemeenten worden bijgehouden in bevolkingsregisters. Dit werd bepaald bij het Koninklijk Besluit van 22 december 1849 (Staatsblad, nr. 64).
De Gemeente Maastricht heeft deze “bevolking-registers” vanaf 1 januari 1850 aangelegd op grond van de gehouden volkstelling van november 1849.
Maastricht had al ervaring met het systematisch bijhouden van de bevolkingsgegevens. Bij het raadsbesluit van 27 juni 1828 werden er namelijk negen wijkmeesters aangesteld, die ‘verpligt zijn, een naauwkeurig Register te houden der inwoners van hunne respectieve wijken.’ De negen wijken van Maastricht kregen een alfabetische naamgeving: A tot en met I. * 
Door de invoering van het bevolkingsregister in 1850 werden deze wijkmeesters van hun taak ontheven. De indeling van de stad in wijken werd aangehouden, maar de huisnummering per wijk kwam te vervallen. Het stedelijk reglement van 1828 werd vervangen door de ‘Policie verordening der voorziening in de behoeften voor de bijhouding der bevoking-registers’, dat op 10 juni 1850 door de Gemeenteraad werd vastgesteld. * 
Men besloot om een doorlopende nummering voor alle huizen in te voeren. De bijhouding van het bevolkingsregister werd opgedragen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, bijgestaan door speciale commissarissen. Tegen een jaarwedde van 600 gulden werd A. de Paris benoemd als commissaris voor de bevolking. Hij werd bijgestaan door P. Pereboom als adjunct-commissaris tegen een jaarwedde van 400 gulden. * 
Naast hun werkzaamheden voor het bevolkingsregister dienden deze commissarissen ook beschikbaar te zijn voor de algemene dienst en voor het bureau van de burgerlijke stand. En passant moesten ze o.a. ook toezicht houden op bouwactiviteiten en de bewaring van de kadastrale leggers.
Op 31 december 1851 werd voor de stad Maastricht een feitelijke bevolkingsaantal opgegeven van 26486 personen, waarvan 13387 vrouwen en 15098 mannen. Het nationale bevolkingsregister voorzag alleen in de verplichte registratie van de personen, die hun wettige woonplaats in de gemeente hadden. Personen die tijdelijk in een gemeente verbleven werden niet geregistreerd. Maastricht vulde deze lacune op door in de politieverordening van 1850 een afzonderlijk register in het leven te roepen voor deze groep personen. In de jaarverslagen van 1851 en 1852 werden aanbevelingen gedaan om ook registraties bij te houden van ‘gekazerneerde militairen, de hospitalen, gevangenis en het krankzinnigen gesticht’ en ‘logeer-gasten.’ *  Via plaatselijke verordeningen werden in 1856 diverse voorschriften uitgevaardigd voor de registratie van o.a. dienstboden en personen, die niet in de stad wonen. * 
In diverse opvolgende jaarverslagen werd desondanks telkens gewezen op de ‘leemten’ in de bevolkingsregisters als gevolgd van ‘verzuimde aangiften.’ Men mocht namelijk geen veranderingen betreffende verhuizing, vertrek of terugkomst registreren dan op eigen aangiften van de betrokken personen.
Deze leemten in de registratie werden ook nationaal onderkend en uiteindelijk opgelost bij Koninklijk Besluit van 3 november 1861(Staatsblad, nr. 94-95). Het bijhouden van de bevolkingsregisters werd voortaan de zorg van de gemeentebesturen. De ambtenaar van de Burgerlijke Stand werd voor wat betreft de bevolkingsregistratie van zijn taak ontheven. Een belangrijke verandering was de verplichting voor alle ingezetenen om aangifte te doen van alle mutaties, die van belang waren voor het bijhouden van de registers.
De gegevens van de algemene volkstelling van 1860 moesten dienen tot de vernieuwing per 1 december 1861 van de bestaande bevolkingsregisters. Het ministerie schreef ook voor dat de namen in ‘lexicographische’ orde moeten worden ingeschreven (Provinciaal Blad, nr. 145, 19 november 1861).
De ingevulde biljetten van de volkstelling werden op 25 januari 1862 van het ministerie terugontvangen. De opgaven van de instellingen, militairen e.d. volgden even later. Er werden nog een vijftal geschikte ambtenaren gedetacheerd om de twee commissarissen van de bevolking met de vernieuwing van het bevolkingsregister bij te staan. Er werden afschriften van de ingevulde biljetten gemaakt en aan huis bezorgd bij iedere gezin of alleenstaand persoon. Ze kregen ook een blanco biljet, die men nauwkeurig moest invullen. Na verloop van acht dagen werden de biljetten opgehaald door de betrokken ambtenaren. Een politieagent moest zorgdragen voor een ‘onafgebroken controle’ op deze werkzaamheden. Agent J.C. Mulder kreeg voor deze taak een aanvullende traktement van 2 gulden per maand.
De werkzaamheden duurden van 6 maart tot 6 mei 1862 met als resultaat het aantal van 38 boekdelen van telkens 200 pagina’s. Verder werden samengesteld: 2 registers voor dienstboden, 1 huisregisters en 1 register voor tijdelijk verblijvende personen. In het jaarverslag over 1862 stelde de gemeente Maastricht tevreden vast dat de besturen van
‘instellingen, gestichten en inrigtingen’ steeds aan hun verplichting hebben voldaan tot opgave van alle veranderingen in hun bewonersbestand. * 
De gemeente bleef haar inwoners herinneren aan de verplichting om tijdige aangiften te doen bij veranderingen. Twee keer per jaar werden hiervoor herinneringsbiljetten rondgestuurd in april en in oktober, maanden waarop traditioneel veel verhuizingen en verwisselingen van dienstboden plaatsvonden. Het is niet bekend hoe lang dit voornemen in de praktijk werd uitgevoerd.
Lange tijd werden in de gemeenteverslagen ook geen problemen gesignaleerd met betrekking tot de bevolkingsadministratie. In 1878 geloofde het raadslid Ch. de Stuers echter niet dat de bevolkingsregisters ‘naauwkeurig worden bijgehouden.’ Volgens hem kon alleen door een reorganisatie van de politie een verbetering van de nauwkeurigheid worden bevorderd. *  Mogelijk was het toezicht op de vele verhuizingen enigszins verwaterd. Velen verzuimden ook aangifte te doen van de veranderingen, omdat men in feite geen strafbare overtreding beging.
De totstandkoming en inrichting van de bevolkingsregisters berustten niet op een wet, maar op het Koninklijk Besluit van 1849, een zgn. algemene maatregel van bestuur, en de latere wijzigingen ervan. Bij overtredingen bleek het daardoor niet mogelijk sancties op te leggen omdat in feite geen strafbaar feit werd gepleegd. Een bekend voorbeeld was de weigering van het bestuur van de krankzinnigeninrichting 'Meerenberg' in Santpoort in 1879 om een register van de bewoners bij te houden. Het werd door de Hoge Raad in het gelijk gesteld. * 
De Wet Bevolkings- en Verblijfregisters van 17 april 1887 maakte een eind aan deze situatie. De korte wet schreef voor dat de regeling van de bevolkingsregisters in Koninklijke Besluiten moest worden vastgelegd. In het KB van 27 juli 1887 werden de oude regelingen vernieuwd en verbeterd zodat overtredingen niet meer zonder sancties bleven. Inmiddels was in 1879 ook de wet tot regeling van de tienjarige volkstellingen tot stand gekomen.
In de late jaren van de negentiende eeuw raakte het gebruik van kaartsystemen op particuliere kantoren in zwang. De bevolkingsadministratie kon pas gebruik maken van dit losbladig systeem, nadat bij Koninklijk Besluit van 11 augustus 1920 de gemeentebesturen de bevoegdheid kregen om in plaats van de ‘vastbladige’ boeken voortaan losse gezinskaarten te gebruiken. De gezinskaarten werden tot 1938 gebruikt, waarna men overging tot het systeem met afzonderlijke persoonskaarten. Sinds 1 oktober 1994 is de wet GBA (Gemeentelijke Basis Administratie) van kracht, die alle gemeenten in Nederland verplicht een geautomatiseerde bevolkingsadministratie te voeren.
Geschiedenis van het archief
Verantwoording van de inventaris
Gebruikershandleiding

Kenmerken

Datering:
1850-1920
Auteur:
Carl Andreas