Uw zoekacties: Kasteel Borgharen, 14e-19e eeuw

16.0512 Kasteel Borgharen, 14e-19e eeuw ( Historisch Centrum Limburg, te Maastricht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historische inleiding
Geschiedenis van het archief
16.0512 Kasteel Borgharen, 14e-19e eeuw
1. Inleiding
Geschiedenis van het archief
De oudst bekende heren behoorden tot het geslacht van Haren. Volgens Habets zou Adam van Haren, heer van Borgharen, reeds in 1208 voorkomen *  . Dit laatste jaar is onjuist evenals de mededeling dat deze Adam reeds toen heer van Borgharen was. Zoals o.a. de. Wit en Flament bewijzen moet deze vermelding geplaatst worden in een der jaren 1268 of 1288 *  . De eerste maal dat een van Haren voorkomt is in 1217, wanneer Adam de Haren als getuige optreedt in een schenkingsoorkonde van Dirk van Heinsberg-Valkenburg *  . Vervolgens verschijnt hij met zijn broeder Gosewinus in 1224 in een rechterlijke uitspraak in een geschil tussen het kapittel van St. Ser
vaas te Maastricht en Nicolaus de Heer *  . Omstreeks 1230 behoort hij tot de "meliores ministeriales" van Beatrix, vrouwe van Valkenburg *  .
Latere schrijvers delen mede, dat deze Adam in 1231 heer van Borgharen en voogd van Maastricht was en baseren zich op de kroniek van het Dominikanenklooster te Maastricht geschreven door pater Thomas de Heer tussen 1670 en 1677 *  . Als heer van Borgharen vonden wij deze Adam niet met zekerheid; in 1237 en 1241 komt hij wel voor maar als "miles", ridder, als "castellanus", burchtman en als "homo", leenman van Dirk II, heer van Valkenburg *  . Het woord castellanus betekent hier niet "kastelein" van een kasteel, hier van dat van Valkenburg, edoch burchtman, een leenman die tot taak had de burcht van zijn heer te verdedigen *  . In 1244 wordt hij wel "dominus Adam de Haren" genoemd * 
-
Wat het voogdschap van Maastricht betreft, dit werd in de 13e eeuw bekleed door Christophorus,Godefridus en Lenvallus, welke personen niet tot het geslacht der ridders van Haren behoorden, zoals Dr. Panhuysen in zijn proefschrift over Maastricht in de 13e eeuw bewezen heeft *  . Ook bespreekt deze tezelfder plaatse de redenen waarom de kroniek van Pater de Heer in dit geval geen volle vertrouwen verdient.
Pas in 1277 is Ogerus van Haren als voogd van Maastricht bekend *  . Wel komt hij tussen de jaren 1263 en 1275 voor, edoch dan is hij ridder, vasal of getrouwe van Dirk en Walram van Valkenburg *  . Genoemde voogd Ogerus I (niet II zoals de meeste schrijvers hem noemen) was een zoon van Adam I., zoals blijkt uit het volgende. In 1241 wordt deze Adam vermeld met zijn zoon Adam *  en in 1275 komen voor Adam, heer van Borgharen, met zijn broers Gosewinus en Ogerus *  .Ogerus behoort dan nog tot de fideles van Walram van Valkenburg. Een vierde broer zou dan Theodericus zijn met wie Ogerus in 1265 vermeld is *  .
Ogerus I is naar alle waarschijnlijkheid gehuwd geweest met Oda de Lata Platea (van de Bredestraat). Wij vinden althans een aanwijzing, die deze veronderstelling zou kunnen wettigen uit een acte van 1279, waarbij een huis te Maastricht in erfrecht afgestaan wordt aan het klooster St. Gerlach, Ogerus staat nl. met toestemming zijner vrouw en kinderen, een vierde van dat huis af, waarvan Theodoricus de Lata Platea ook een vierde en de helft van een tweevierde afstaat. De andere helft van dit derde vierde gedeelte was eigendom van Oda, de moeder van genoemde Theodoricus en wordt door haar overgedragen *  . Franquinet betitelt in zijn inventaris der archieven van het klooster der Predikheren te Maastricht Ogerus I in 1296 als "ridder Ogerus, heer van Haren en voogd van Maastricht". Het charter, waaraan deze titulatuur ontleend is, heeft echter deze verwoording: "dominus Ogerus miles dictus de Haren advocatus Trajectensis", hetgeen betekent: heer Oge
rus, ridder, genoemd van Haren, voogd van Maastricht. Hij was dus in 1296 geen gebiedend heer van Borgharen, wat ook niet aan te nemen zou zijn, daar in 1295 Johannes van Haren dit was, zoals wij hierna nog zullen zien.
Vermoedelijk is Ogerus I overleden tussen 1306 en 1315. Op 19 december 1306 zegelt nl. een Ogerus, voogd van Maastricht, met een ander zegel als waarmede Ogerus I zegelde en op 7 januari 1315 verhief Johan, zoon van wijlen Ogerus van Haren, voogd van Maastricht de goederen uit diens nalatenschap, leenroerig aan de kerk van Luik *  . Met de laatstgenoemde Ogerus moet bedoeld zijn Ogerus I, omdat Ogerus II in 1320 zeker nog in leven was.
Bij zijn vrouw Oda had hij de volgende kinderen:
1) Joannes, kanunnik en cantor van St. Servaas, overleden voor 20 november 1296, op welke datum drie anniversaria bij de Augustijnen te Maastricht door zijn ouders voor hem gesticht werden *  .
2) Aleidis, die gehuwd geweest is met Johan Hoen *  .
3) Joannes, die in 1315 de Luikse goederen verheft en in 1331 gehuwd was met Jutta van Amstel *  .
4) Maria, kloosterjuffrouw van St. Gerlach te Houthem 1316 *  .
5)
Ziba, vermeld in het necrologium van St. Servaas als circa 1294 overleden. Later is haar naam veranderd in Oda. Het necrologium van O.L.V. van Maastricht vermeld eveneens een Oda, dochtertje van voogd Ogerus *  .
6) Elisabeth, vermeld als overleden circa 1294 *  .
7) Ogerus in 1294 schout van Maastricht van Brabantse zijde en in 1317 voogd van Maastricht *  .
Hij huwde Mechteld van Itteren, die waarschijnlijk jong overleden is *  . Hij komt op 8 mei 1320 nog voor als voogd van Maastricht, terwijl Franquinet zijn dood stelt tussen 1320 en 1355 *  . Wie met Ogerus de Haren bedoeld wordt, die op 23 november 1329 cijnsen afstaat aan deken en kapittel van St. Servaas te Maastricht staat niet vast. Of dit onze voogd is ofwel de latere heer van Obbicht, Ogerus van Haren hebben wij niet kunnen achterhalen. * 
Ogerus II had vermoedelijk vijf dochters en wel Maria, Katharina, Sibe, Margaretha en Joanna, gehuwd met Lambert de Fexhe. Of Adam en Godefridus, zonen van "Ogerus advocatus Trajectensis" kinderen waren van deze Ogerus of van zijn gelijknamige vader, was niet uit te maken. Zij worden met de genoemde zusters vermeld in een necrologium, waarvan Willemsen fragmenten mededeelt en gedeeltelijk ook in die door Doppler uitgegeven *  .
De voogdij schijnt door huwelijk overgegaan te zijn in het geslacht van Rotzelaer *  . Ogerus de Haren, armiger, die in 1330 burger wordt van Maastricht is vermoedelijk een zoon van Johannes van Haren, voogd van Maastricht *  . Wie deze Joannes is, weten wij niet; was het Joannes gehuwd met Jutta van Amstel en zoon van Ogerus I, of was het een ons niet bekende zoon van Ogerus II. Deze Ogerus, armiger, wordt later heer van Obbicht en komt in de oorkonden tussen de jaren 1357-1386 voor. Hij was waarschijnlijk tweemaal gehuwd nl. met N.N. dochter van Daniel de Ghoor de Woufrode, ridder en met Clemence de Berlo *  .
Ogerus I en III zegelen met hetzelfde wapen nl. met een schild waarin acht versmalde dwarsbalken, waaroverheen drie valken in de richting van de paal. Ogerus II heeft een afwijkend zegel nl. 12 versmalde dwarsbalken, waaroverheen drie stappende valken *  .
Wij komen nu terug op de eerst bekende heren van Borgharen. Hoelang Adam van Haren, die wij het eerst ontmoetten in 1217 geleefd heeft hebben wij niet kunnen vaststellen. Het is mogelijk dat hij tussen de jaren 1244 en 1253 overleden is, omdat wij in deze negen jaar niets over hem vinden. In laatstgenoemd jaar treedt wel weer een Adam de Haren, toen nog slechts miles op als getuige bij de schenking van goederen door ridder Alardus van Hafkesdale aan de abdij van Valdieu *  . Wij vermoeden, dat dit Adam II is. Pas in 1275 komt de tweede Adam uitdrukkelijk als dominus, heer van Borgharen voor, tegelijk met zijn broer Goswinus en beiden zijn dan leenman en raadsheer van Walram van Valkenburg *  . Zij zegelden in 1276 met de volgende wapens: Adam met een gouden veld waarin vier versmalde dwarsbalken (tussen de balken staan telkens twee rijen puntjes) , omschrift: S. Ade militis de Haren en Gosewinus met vier ve
rsmalde dwarsbalken, met een zespuntige ster in de linkerbovenhoek gaande over de eerste balk, omschrift: Goswini de Haren militis *  .
Met wie Adam II van Haren gehuwd was, weten wij niet. Vermoedelijk zijn ridder Joannes, heer van Haren en diens broeder Adam kinderen van hem geweest. *  . Deze twee waren nl. in 1925 getuigen bij de aankoop van een huis te Maastricht en van land te Heer door het klooster der Witte Vrouwen van Gosewinus de Berge en van zijn schoonzoon Petrus de Ophem en van Beatrix en Odilia, dochters van genoemde Goswinus. Dit is de enige keer, dat wij Joannes, heer van Borgharen, hebben aangetroffen. Hij moet overleden zijn geweest voor 1319 in welk jaar "domina de Haren Nesa, mater Ade", de Vrouwe van Haren, moeder van Adam, het burgerrecht van Maastricht verkrijgt. In hetzelfde jaar wordt "Adam domicellus de Haren" eveneens burger van Maastricht en wijst dan een zeker goed aan voor de rechten van hem en zijn moeder, die daar Anna wordt genoemd. Hier is dus blijkbaar een ver
gissing in het spel. * 
Deze Adam III, heer van Borgharen, ging in 1330 een vergelijk aan met de hertog van Brabant, die toen meester was van Valkenburg, omtrent de dorpen Itteren en Borgharen, die wat de justitie beteft verbonden waren. Hoe de heer van Borgharen aan deze rechten kwam is niet bekend, wellicht speelde zijn vasalliteit ten opzichte van Valkenburg hierin een rol, immers de hertog van Brabant had in 1330 alle rechten van de heer van Valkenburg door de verovering van diens kasteel in 1329. Borgharen wordt in 1330 een Brabants leen en Itteren krijgt een zelfstandige justitie. Deze Adam komt nog voor op 6 september 1360, op welke datum hij in tegrnwoordigheid van zijn "mansiobarii" een verklaring afgeeft omtrent de vestiging van een erfpacht op drie en een halve morgen land te Borgharen ten behoeve van het klooster der Augustijnen te Maastricht *  .
Is het familieverband tussen de van Harens voor genoemd jaar, zoals wij reeds zagen, niet altijd even duidelijk, omtrent het verband dergenen die wij later vonden hebben wij slechts zeer weinig kunnen vaststellen. Zo verheft een Daem van Haren voor het leenhof van Valkenburg o.a. de Meulenhof te Houthem, als gevolmachtigde van N.N. zuster van Aert van Koppelhoven. Verder verheft een Daem van Haren voor hetzelfde leenhof, als gevolmachtigde van Elisabeth van Bunde het huis Betlehem te Limmel, volgens Habets in of omstreeks 1402, welk jaartal op een gissing berust. *  . Wie deze Daem was of waren hebben wij niet kunnen achterhalen.
Ook is het onbekend van wie Gosewinus van Haren afstamt, die met zijn zoon Joannes van Haren vermeld wordt in een stuk, waarin een aantal edelen en anderen zich tot leenman van de aartsbisschop van Keulen maken om de vrijlating te verkrijgen van Reinald van Valkenburg, heer van Born, en zijn gezellen, die door die aartsbisschop gevangen werden gehouden *  .
In 1402 is de Heerlijkheid Borgharen in bezit van Arnold van Elderen, heer van Hamal, die deze volgens een leenbrief van 1424 als "wettig oir ende naekomeling" van Adam van Haren bezat. Deze Arnold voerde in 1433 een proces over een stuk land etc. in leen gehouden van Brabant, behorende tot de Heerlijkheid Borgharen, met de erfgenamen van Baudewijn van Haren en die van Johan van Haren. Dit waren Gerrit van den Hove, weduwnaar van Jutte van Haren, dochter van Baudewijn, Clase van Abelen, Johan Daems van Haeren, zijn zoon Leonard en Goeswijn Daems. De goederen waarover de strijd liep waren nagelaten door Johan van Haren overleden in 1426 en gehuwd geweest met Sophie. Deze eigendommen kwamen gedeeltelijk aan Arnold van Hamal en gedeeltelijk aan de genoemde erfgenamen, zijn tegenpartij *  . Uit het voorgaande blijkt, dat de naam van Haren verdwijnt en overgaat in het burgerlijke Daems. Hoe het familieverband met
de vroegere van Haren's was, zowel van Elderen-Hamal als de evengenoemde van Haren's en Daems vermochten wij niet te achterhalen, daar van het betreffende proces slechts enkele stukken over zijn en wij ook in andere archieven niets hieromtrent vonden tot nu toe. De overgang der heerlijkheid Borgharen van de oude ridders van Haren naar van Elderen-Hamal en de uitschakeling der in 1402 nog levende van Haren's, zal voorlopig nog een raadsel blijven.
Alvorens wij nu verder gaan met het overzicht der heren van Borgharen nog een enkel woordje over de van Harens, die in Friesland gewoond hebben. Uit dit geslacht sproten twee onzer beste 18e eeuwse dichters nl. Onno Swier en Willem van Haren.
Volgens S.T. Klijnsma *  stammen deze friesche van Harens via een Akense tak van de oude heren van Borgharen. Dit zal wel zo zijn, omdat de friessche familie werkelijk uit Aken stamt en de Akense familie nagenoeg hetzelfde wapen voert als die van Borgharen. De Akense van Haren's voeren nl. vier versmalde dwarsbalken en in het vrijkwartier drie rechterschuinbalken. Wellicht heeft het bij Aken gelegen dorp Haren in verband gestaan met deze familie. Hoe het verband nu juist was hebben wij niet kunnen vaststellen. De genealogie der friessche van Haren's is terug te voeren tot Gerard van Haren, die in 1411 burgemeester van Aken was en van wie wij in 1397 het eerst melding gemaakt vinden *  . Deze Gerard zou volgens Klijnsma afstammen van een Johan van Haren, zoon van Adam van Haren en Mechteld d'Yttre (van Itteren) , welke mening wij geheel voor genoemde auteur laten. Het is ons tot nu toe niet gelukt de ouders van deze Akense burgemeester vast te stellen.
Wij gaan thans verder met de Borgharense heren.

Margaretha van Hamal volgde haar vader Arnold als erfvrouwe van Borgharen. Zij huwde in 1450 Fredrik Scheiffart van Merode en bracht daardoor Borgharen in deze voorname Rijnlandse familie, die meer dan honderd jaar in bezit ervan bleef.
Ursula Scheiffart van Merode was de laatste uit dat geslacht, die erfvrouwe was van Borgharen. Zij huwde 30 december 1589 met Jan Philips de Merode, baron de Houffalise, die op 5 februari 1597 overleed. In 1600 huwde Ursula met Johan Schellard van Obbendorf, vrijheer van Deurwert etc., bekend om de reeks processen die hij voerde en waardoor hij in schulden raakte. Borgharen ging over op Herman Philip baron van Merode, markies van Trélong etc., doch diens zoon Albert baron de Merode verkocht de heerlijkheid in 1650 aan Philibert van Isendoorn a Blois.
Deze aankoop bracht de nieuwe heer geen onverdeeld genoegen, want hij moest tegen de heer de Merode en anderen kostbare processen voeren, wegens bij de aankoop verzwegen op Borgharen rustende renten.
Philips van Isendoorn is overleden voor 10 november 1677 op welke datum zijn testament van 1661 met codicil van 1675 geopend werd *  .
Als heer van Borgharen werd hij opgevolgd door zijn zoon Wolter van Isendoorn a Blois. De nalatenschap was echter dermate met schulden beladen, dat een schuldeiser nl. Johan Maes oud-burgemeester en tresorier van 'sGravenhage beslag liet leggen op de heerlijkheid Borgharen. Op 21 september 1680 werd deze verkocht voor het leenhof van Valkenburg, hetgeen onjuist was, daar Borgharen een Brabants leen was en geen Valkenburgs. Steven Groulard, schout van Maastricht boet ten laatste 10000 gulden, doch kwam niet in het bezit der heerlijkheid; Wolter van Isendoorn had nl. kans gezien de nagelaten kinderen van Johan Maes voornoemd te voldoen. Hij leend nl. op 21 december 1680 4000 gulden van Zeno Diderick van Richard, waarvan 3050 moesten dienen om de erven Maes te voldoen *  . Hiermede was dit gevaar afgewend. Wolter va
n Isendoorn is overleden voor 30 april 1682. Op deze datum renuntieren zijn broers Hendrik en Willem en een kind van Cornelia van Isendoorn, zuster van Wolter, op het fidei-commis waarmede hun ouders hen hadden belast en draagt Hendrik van Isendoorn de heerlijkheid Borgharen, de helft der haverpacht te Borgharen en Itteren en een aandeel in een vordering van 6000 gulden over aan zijn broer Willem, die daarmede heer van Borgharen werd *  .
Deze kon zich niet in het bezit der nieuw verworven heerlijkheid handhaven. Reeds spoedig hierna ontstond er een proces tussen hem en de kinderen van voornoemde Zeno Diderick van Richard, dat op 14 februari 1686 ten gunste der erven van Richard eindigde. Op 23 februari 1686 werd publiek op de markt te maastricht bekend gemaakt, dat Borgharen zou verkocht worden "bij decreet en aftrekkinge des seegels". De verkoop had plaats te 's Gravenhage op 27 maart 1686 en kopers der heerlijkheid werden Otto Georg van Berckevelt ritmeester en Marcelis van Richard oud-ritmeester en echtgenoot van Lucretia van Isendoorn, zuster van Willem, voor de som van 26500 gulden *  . Ofschoon de nieuwe eigenaars op 21 mei 1686 met de heerlijkheid Borgharen door de Raad van Brabant beleend werden, zijn zij niet in het feitelijk bezit daarvan geweest. Deze belening was een zuivere rechtskwestie. Op 20 april 1686 verklaarden beiden, dat zij hun
recht op de nieuwe bezitting afgestaan hadden aan Johan Guillaume van der Heyden a Blisia, mits genietende een recognitie van 600 pattacons.
Jean Guillaume van der Heiden a Blisia verklaarde op 22 april 1686 voor notaris Peter van Millen te Maastricht, dat hij boven de aankoopsom van 26500 gulden aan de heren van Berckevelt en van Richard elk 1200 gulden Maastrichter cours zou betalen, tevens verklaarde hij dat de dode lichamen, die in het kasteel begraven lagen, niet zouden worden "geroert of gecrenckt".
Welke lichamen hier bedoeld zijn vermeld de acte niet. De heer van Berckevelt en zijn nakomelingen zouden verder in de heerlijkheid Borgharen mogen jagen zolang zij de Wingartshof zouden bezitten. Dezelfde dag had voor dezelfde notaris bij afzonderlijke acte de formele overdracht plaats van hun rechten op Borgharen door van Berckevelt en van Richard aan van der Heyden a Blisia, zonder dat daarin van een recognitie gesproken wordt.
Wij hebben enigszins uitvoerig bij deze overdracht stil gestaan, omdat Habets in zijn meermalen geciteerde Geschiedenis van Borgharen er geen juiste voorstelling van geeft.
Door het huwelijk van Maria Louisa barones van der Heyden a Blisia, dochter van Emondt Koenraad en kleindochter van Jean Guillaume, dat zij op 14 juli 1732 sloot met Michel Hendrik baron de Rosen kwam Borgharen in bezit dezer familie. Tot heden ten dage bleef zij eigenaresse van het kasteel Borgharen met vele landerijen en andere goederen *  .
Verantwoording van de inventaris
Gebruikershandleiding
Regestenlijst
13 1462 juillet 16 Acte des échevins de Borchhaeren contenant ce qui suit: 1460, juin 25. Par devant bailli et échevins du banc et de la justice de Borchharen, appartenant à dame Margus-rite de Hamel, veuve de Scheyffart de Merode, chevalier, seigneur à Bornhem; Daem (Adam) d'Overbunde, bailli, Pier- re Dries de Lemmoel (Limmel) Godairt (Godard) ?allenrechtz, Guillaume Pellen, Jean Wynants, Lens (Leonard) Duven, Gérard Goirtz et Gilles van Scharne, echevins, Jean, fils légitime de Joncker (messive) Woulter (Gauthier) van den Bougart, transporte à Nicolas in den Pot, habitant et bourgeois de Maestricht une rente emphytéstique de cinq florins rhénans des quatre électeurs sur le Rhin en bon or et bon poids, échéant à Noël, hypothéquée sur une maison et ferme et leurs dépendances dans le village de Borchharen et cela du consentement de son père Gauthier et d'Alide, sa mère; ces biens étaient situés près de la ferme du Tempel, et du chemin public. Le transport fut fait par Jean van de
n Bongard, avec la main, vive voix et avec un brin d'épis (met hande, monde ende met halme) Le bailli introduit Nicolas In den Pot dans la possession de ces biens avec une branche verte et avec un couteau, muni d'une manche d'ivoire. 1461, juin 19. Par devant les mêmes bailli et échevins André van Lemmoelen en sa qualité de receveur de la dame de Borchharen, présente une somme en or, argent et en monnaie pour faire la retraite lignagère de cette rente. afin de la déposer au bureau d'échange dans la Goessen torne (tour de Gosuin) á Maestricht. Laquelle somme fut agréée par Nicolas In den Pot.
25 1537 juillet 22 Henri Waver, prévôt du couvent de St. Gerlac, ordre de Prémonstré dans le pays de Fauquemont et Beele van Tzeval, prieure, Anne van Beueszdal sousprieure, Ode van den Driessche, Agnès de Horioen, Agnes de Scholuijn, Françoise Puyesen, Anne de Scholuijn, au nom et de la part et du consentement des demoiselles du couvent susdit font savoir et déclarent, que, comme il y avait eu depuis longtemps des différents et des questions juridiquas entre leurs sousprávot, prieure et demoiselles et eux comme leurs successeurs en qualité d'impétrants d'une part et Catherine de Vlodrop, dame de Bornhaim et de Borcharen et Nurvenich etc. et autres que cela ppurrait regarder d'autre comme défendeurs concernant une rente emphytéstique de quatre florins rhénans, que le couvent possér dait sur plusieurs biens immeubles à Borcharen comme gages et que le couvent exigeait que cette redevance fût payée en florins d'or, tandisque Cathérine ou ceux qui pourrait le regarder sustinaient au contraire que ce furent quatre florins de monnaie Maestrichtoise et amortisables, on etait convenu afin d'êviter de grands frais inconvénients et procès par l'entremise de part et d'autre de soumettre l'affaire de ses quatre florins à quelques bons amis comme arbitres, qui avaient prononcé comme suit: Catherine pourrait rédimer ces quatre florins et acquitter tous les arrières et les frais de justice en payant cent florins d'or cette sentence est approuvée par le prévot, la prieure et le couvent de St.Gerlac et l'on declare que la dame de Vlodrop à payé les cent florins.
46 1699 juin 26 Le premier président et autres conseillers de Brabant et du pays d'Outremeuse approuvent et confirment l'aca Blisia, cord fait entre Jean Guillaume van der Heijden seigneur de Borgharen d'une part et les habitants de sa seigneurie d'autre le 4 mai 1699 et déposé le 18 mai devant Wolter van Beest, lieutenant du bailli, J.Khoren et Jean van der Smissen, échevins de Borgharen afin d'être réalisé et approuvé. Par le contrat susnommé on était tombé d'accord, afin d'éviter des procès; 1e. que le seigneur de Borgharen resterait en possession des prés (driesen) transportés à ses prédécesseurs par transaction du 15 novembre 1652. Cependant le seigneur susdit renonce à cequi à été cédé à ses predécesseurs en dehors des deux bonniers du seigneur dans le "driesen", par contra la commune cède le "batt" (crèche) à côté des deux bonniers. Le chemin large de 24 pieds, qui à été cédé dans la dite transaction pour le pâturage du bétail est cédé au seigneur et ses descendants ou
représentants, libre de toute contribution pour une somme de 3000 florins brabançons, cours de Maestricht, sous réserve de l'usage par les habitants avec chariots, chevaux, charues, herses etc. Les frais du procès et des avocats ou procureurs et des constitués sont paiés de part et d'autre etc. Ensuité le dit conseil de Brabant approuve-et confirme un second accord de 1699, mai 15, déposé le même 19 mai 1699, par devant le lieutenant et échevins susnommés etc. Par ce contrat les habitants donnent en bail pour six ans au seigneur une partie du "dries", ausnommé, le bonnier à 35 florins par an, que le seigneur est tenu de faire mesurer par un arpenteur juré à ses frais (suivant les conditions du bail) est accordé ensuite que si la somme de 3000 florins redevables par le seigneur ne suffira pas à l'extinction des dettes de la commune, le seigneur avançera une somme de 3 ou 400 florins au denier 20 etc. Ces deux contrats étaient signés par le seigneur et plusieurs habitants de la commune
et autr

Kenmerken

Datering:
14e-19e eeuw
Auteur:
J.M. van de Venne
Inventaris:
Conceptinventaris van het archief van de bewoners van het kasteel Borgharen, naar gegevens van J.M. van de Venne, z.d.
Opmerking:
De charters waren opgeborgen onder V2; Inv.nrs 660-687+678a ontbreken in de inventaris! Idem nrs 751-756+755a, 758-798, 799-804.
Categorie: