Uw zoekacties: Stichting Silicose Oud-Mijnwerkers, (1990) 1993-2003

07.G08 Stichting Silicose Oud-Mijnwerkers, (1990) 1993-2003 ( Historisch Centrum Limburg, te Maastricht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Geschiedenis van de Stichting Silicose Oud-Mijnwerkers
07.G08 Stichting Silicose Oud-Mijnwerkers, (1990) 1993-2003
Inleiding
Geschiedenis van de Stichting Silicose Oud-Mijnwerkers
Op 17 december 1990 werd in de voormalige mijnstreek herdacht dat 25 jaar eerder Minister Den Uyl de mijnsluitingen aankondigde. Minister-president Lubbers werd tijdens zijn bezoek aan de voormalige mijnstreek op deze dag geconfronteerd met de financiële en sociaal-psychologische problemen van de oud-mijnwerkers en aangesproken op de "ereschuld", die de overheid ten opzichte van de oud-mijnwerkers heeft. De minister-president zegde zijn toenmalige gesprekspartners, vertegenwoordigers van oud-mijnwerkers, toe de silicose-problematiek nog eens onder de loep te nemen en de klachten van de oud-mijnwerkers opnieuw in het Kabinet te zullen aankaarten.
Naar aanleiding van deze gebeurtenissen is in april 1991, op initiatief van de provincie Limburg een stuurgroep ingesteld onder voorzitterschap van een toenmalig lid van Gedeputeerde Staten, dhr. Pleumeekers. Deze stuurgroep, die werd bijgestaan door een werkgroep, stelde zich ten doel de problematiek van de oud-mijnwerkers die lijden aan silicose in kaart te brengen en mogelijke oplossingen te inventariseren. In september 1992 waren deze werkzaamheden zover afgerond dat de stuurgroep een eindrapport kon aanbieden aan staatssecretaris mevrouw E. ter Veld. In dit rapport onderscheidde de stuurgroep een tweeledige doelgroep: 1. Een groep van naar schatting 180 oud-mijnwerkers, die in het verleden vanwege een andere diagnose ten onrechte niet als silicose-patiënt zijn erkend en op grond daarvan niet in aanmerking zijn gekomen voor een uitkering ingevolge de Ongevallenwet 1921 en bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, van een afkoopsom op grond van de Liquidatiewet ongevallen wetten; 2. Een groep van naar schatting 170 oud-mijnwerkers, die weliswaar eerder als silicose-patiënt zijn erkend, maar van wie de afkoopsom op grond van een zogenaamde "anticumulatiebepaling" bij de pensioen toekenning voor een deel is gekort.
Voorts oordeelde de stuurgroep dat de toegankelijkheid tot de Ongevallenwet 1921 moest worden verbeterd middels een wetswijziging. Dit zou echter een lange wachttijd betekenen en gezien de hoge leeftijd van vele betrokkenen stelde de stuurgroep voor, een eenmalige uitkering van f. 20.000,- per silicose-patiënt te verstrekken, waarmee een bedrag van ongeveer 7 miljoen gulden zou zijn gemoeid.
Indachtig bovengenoemd rapport en ten gevolge van de toenemende druk vanuit het parlement, snel een standpunt in te nemen, zag staatssecretaris Ter Veld reden om oud-mijnwerkers met silicose schadeloos te stellen en liet weten een bedrag van 4,6 miljoen gulden beschikbaar te willen stellen voor de onder 1 genoemde groep van 180 mijnwerkers.
De stuurgroep toonde zich verheugd over dit besluit, maar kon zich geenszins verenigen met de uitzonderingspositie voor de 170 silicose-patiënten die reeds eerder een uitkering (nadien omgezet in een afkoopsom) hadden ontvangen. Van dat bedrag bleef immers vanwege de toegepaste kortingssystematiek bij de pensioen toekenning (anticumulatiebepaling) vrijwel niets over.
Tijdens een overleg tussen de provincie Limburg en de staatssecretaris in april 1993 zegde laatstgenoemde toe dat het bedrag van 4,6 miljoen gulden zou worden aangepast, indien zou blijken dat meer dan 180 personen nog geen uitkering ontvangen hadden. De stuurgroep werd kort daarop omgedoopt tot de Stichting Silicose Oud-Mijnwerkers (in het vervolg: de Stichting), die de verantwoordelijkheid op zich nam voor de uitvoering van de regeling en een nieuwe inventarisatie werd geïnitieerd, waarbij alle betrokkenen in de gelegenheid gesteld werden een aanvraag in te dienen. Daartoe stelde de Stichting een reglement op met voorwaarden voor de aanvragers van de uitkering.
Voorts werd prof. dr. E. Wouters aangetrokken als medisch adviseur voor de beoordeling van de aanvragen en het uitvoeren van keuringen die moesten aantonen dat de oud-mijnwerker als gevolg van silicose een beperking in zijn longfunctie van minimaal 30% had ten opzichte van een even oud persoon die niet aan mijnstof was blootgesteld.
Toen eind 1993 bleek, dat er zo'n 3600 aanvragen bij de Stichting waren ingediend vond er andermaal overleg plaats met de nieuwe staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Wallage, om te komen tot een drastische verhoging van het eerder beschikbaar gestelde budget.
In april 1994 werd duidelijk dat de voor de uitvoering van een vergoedingsregeling benodigde gelden ook daadwerkelijk ter beschikking zouden komen waarbij er rekening gehouden werd met een uiteindelijk aantal van 1500 tot 1700 gerechtigden.
Er is tevens veel discussie geweest over de schadeloosstelling van weduwen van oud-mijnwerkers. Uiteindelijk ging het ministerie van Sociale Zaken verder akkoord met een door de Stichting voorgesteld aanvullend artikel in het uitkeringsreglement. Dit artikel bepaalde, dat indien een oud-mijnwerker op of na 16 december 1992 is overleden (de datum waarop staatssecretaris Ter Veld formeel de toezegging deed een budget voor het uitkeren van vergoedingen beschikbaar te stellen), waarbij aangetoond kon worden dat hij bij leven aan de criteria van de Stichting voldeed, de uitkering automatisch zou toekomen aan de weduwe of een ander persoon met wie de oud-mijnwerker een gezamenlijke huishouding voerde.
Ook voorzag het uitkeringsreglement in de mogelijkheid bezwaren in te dienen. Deze bezwaren werden onderzocht door een onafhankelijke commissie die bestond uit een voorzitter en twee deskundigen, te weten een jurist en een medicus. Bij deze commissie konden oud-mijnwerkers (of hun weduwen), wiens aanvragen waren afgewezen, een bezwaarschrift indienen. De bezwarencommissie gaf advies aan de Stichting, waarna laatstgenoemde een definitieve beslissing over de aanvraag nam.
In december 1994 merkte de arrondissementsrechtbank te Maastricht in een voorlopige voorziening de Stichting aan als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daardoor konden oud-mijnwerkers tegen een afgewezen aanvraag in beroep gaan bij de rechter. Een van de consequenties van deze uitspraak was, dat de Stichting hoorzittingen moest organiseren. Op deze zittingen konden aanvragers hun bezwaren tegen de afwijzing mondeling toelichten.
De visie van de bezwarencommissie op de medische beoordeling van de aanvragers is van aanzienlijke invloed geweest op de afhandeling van de bezwaarschriften. De commissie was van mening dat bij de afhandeling te weinig rekening werd gehouden met de medische voorgeschiedenis van betrokkenen hetgeen de stichting met klem bestreed.
Om uit de impasse van dit hardnekkige meningsverschil tussen de Stichting en de bezwarencommissie te komen, werd een onafhankelijk medisch deskundige, de Belgische longarts dr. B. Gheysens, verzocht een second opinion te geven in een duizendtal dossiers en oud-mijnwerkers eventueel op te roepen voor een herkeuring in het ziekenhuis van Lanaken (B). De uitvoering van deze second opinion heeft uiteindelijk ertoe geleid, dat 138 oud-mijnwerkers in 1996 alsnog een eenmalige uitkering ontvingen.
Om de groep van 170 oud-mijnwerkers, van wie de beroepsziekte silicose in het verleden wel is erkend en die daarvoor op grond van de geldende wetgeving reeds een uitkering en een afkoopsom hebben ontvangen, maar die eerder door staatssecretaris Ter Veld voor de regeling waren uitgesloten toch financieel tegemoet te komen, besloot de Stichting tot werving van fondsen. Door bijdragen van de provincie, Limburgse gemeenten, instellingen en werkgevers kwam een bedrag van 1,6 miljoen gulden bijeen en kon uiteindelijk toch nog aan 269 personen na aftrek van belastingen 4.800 gulden worden uitgekeerd.
Overigens werd de sluitingsdatum voor het indienen van aanvragen meerdere malen opgeschoven. De definitieve sluitingsdatum werd uiteindelijk bepaald op 30 juni 1994.
Al met al heeft de uitvoering van de regeling, ondanks een door het ministerie aan de Stichting toegekende hogere onkostenvergoeding voor de uitvoering en juridische ondersteuning, een aanzienlijke vertraging opgelopen. Als oorzaken zijn het onverwachts grote aantal ingediende aanvragen, de hoorzittingen, de beoordeling van honderden bezwaarschriften alsmede de lopende juridische procedures te noemen.
De Stichting Silicose Oud-Mijnwerkers zal na een tienjarige werkzaamheid haar bestaansrecht verliezen en op 31-12-2003 worden opgeheven. Gedurende haar werkzaamheden heeft de Stichting aan 1775 personen een eenmalige uitkering van 20.000 gulden netto toegekend. Daarbij komen nog eens de 269 oud-mijnwerkers ("afkopers") die via de eerder genoemde fondswerving 4.800 gulden netto hebben ontvangen. Rekent men bij het bedrag van 35,5 miljoen gulden dat aan eenmalige uitkeringen uitgekeerd is ook de fiscale afdracht die het ministerie van Sociale Zaken voor haar rekening heeft genomen, dan bedraagt de totaal som die de overheid via de stichting aan de "koempels" heeft uitbetaald 44 miljoen, inclusief de kosten voor organisatie en uitvoering en juridische bijstand.
De Stichting heeft 4020 tijdig ingediende aanvragen en 370 niet tijdig ingediende aanvragen voor de uitkering ontvangen. Tegen afwijzende beslissingen op de aanvraag zijn 1500 bezwaren ingediend. Van de afgewezen bezwaren hebben er 661 geleid tot een beroep bij de rechtbank. De Raad van State heeft in totaal 128 zaken behandeld. In alle zaken in hoger beroep is de Stichting in het gelijk gesteld.
Geschiedenis van het archief
Verantwoording van de archiefbewerking
Openbaarheid
Handleiding voor de gebruiker
Geraadpleegde bronnen
Bijlage - verklaring van besluitcodes

Kenmerken

Datering:
(1990) 1993-2003
Auteur:
DOXIS; O. Labatzk
Omvang m1:
39,9
Inventaris:
Inventaris van het archief van de Stichting Silicose Oud-Mijnwerkers, 1993-2003
Openbaar:
Bescheiden betreffende nog levende personen zijn slechts openbaar na schriftelijke toestemming van de Rijksarchivaris in Limburg