07.A10 Grenscommissarissen van Rijkspolitie te Heerlen, 1911-1948 ( Historisch Centrum Limburg, te Maastricht )
07.A10
Grenscommissarissen van Rijkspolitie te Heerlen, 1911-1948
Inleiding
Praktijk van de ondersteuningen
07.A10 Grenscommissarissen van Rijkspolitie te Heerlen, 1911-1948
1. Inleiding
Praktijk van de ondersteuningen
In het bovenstaande zijn we er van uit gegaan dat de betrokkenen er geen bezwaar tegen hadden om naar Nederland terug te keren. We merkten echter al eerder op dat veel Nederlanders het in Duitsland - afgezien van het feit dat ze armlastig waren - zo naar hun zin hadden dat ze er niet veel voor voelden om naar Nederland terug te keren.
Maar de Duitse regering, die haar eigen onderdanen al geen volledige bestaanszekerheid kon garanderen, voelde er weinig voor om ook nog te gaan betalen voor armlastige Nederlanders in haar land.
Op grond van de afspraak in het Vestigingsverdrag om aan wederzijdse hulpbehoevende onderdanen "het vereischte onderhoud of de geneeskundige behandeling en verpleging" te verschaffen, was zij hiertoe echter verplicht.
Er bestond een mogelijkheid om onder deze verplichting uit te komen. Artikel 5 van het Vestigingsverdrag schreef namelijk voor dat aan deze verplichting moest worden voldaan "totdat hun terugkeer (hun= de buitenlandse hulpbehoevenden) naar het vaderland zonder nadeel voor hunne of anderer gezondheid kan geschieden".
Waar deze zinsnede op pagina 8 van deze inleiding werd vermeld als voorwaarde voor uitleiding, kan in bovenstaand verband beter besproken worden van een handvat voor uitleiding. Met andere woorden, was de hulpbehoevende gezond dan kon deze vrij snel worden uitgeleid, waardoor niet meer betaald hoefde te worden voor zijn levensonderhoud.
Strikt genomen was de Nederlandse regering dus gehouden om de armlastige Nederlanders, die graag in Duitsland wilden blijven, maar met uitleiding werden bedreigd, over te nemen.
Hier lag de reeds eerder besproken oplossing voor de hand.
De Nederlandse regering, die bij terugkeer van de armlastige landgenoten uit Duitsland de kosten voor hun verzorging voor haar rekening moest nemen, nam de betaling van de kosten voor het levensonderhoud van de Duitse autoriteiten over. Op deze manier konden de hulpbehoevenden in Duitsland blijven wonen terwijl het de Duitse regering geen geld kostte. Er moest alleen nog worden bekeken hoe dat allemaal kon worden geregeld. Het Vestigingsverdrag stond de uitvoering van deze nieuwe ondersteuningsplannen niet in de weg, doch bevatte evenmin een regeling hiervoor. Het regelen van de uitleidingen was een zuivere Justitie-aangelegenheid. De grensautoriteiten die met de uitvoering van het Vestigingsverdrag werden belast - de grenscommissarissen- waren dan ook door Justitie aangesteld en werden door dat Ministerie betaald.
Kort na de inwerkingtreding van het Vestigingsverdrag werd echter in toenemende mate gebruik gemaakt van de boven besproken nieuwe ondersteuningsregeling, zodat het zwaartepunt van de werkzaamheden van de grenscommissarissen verschoof van uitleiding naar ondersteuning.
Die ondersteuningswerkzaamheden nu gingen uit van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Werd een armlastige Nederlander in Duitsland ondersteund, dan werden de kosten door dit Ministerie betaald.
Het lag natuurlijk voor de hand dat men de grenscommissarissen verzocht naast de uitleidingen ook de ondersteuningen in het buitenland te regelen. Zij zaten immers het dichtst bij het vuur. Hierdoor ontstond echter wel de situatie dat een Justitie-functionaris voor het grootste deel van de tijd werkzaam was ten behoeve van de Minister van Binnenlandse Zaken.
Had de Nederlandse regering eenmaal besloten om de in Duitsland verblijvende hulpbehoevende Nederlanders vanuit Nederland te gaan ondersteunen, dan vond de officiële overname van de onderhoudskosten in de regel plaats veertien dagen na het verzoek van de Duitse regering om betrokkene over te nemen.
Nu was het niet zo dat Nederland onmiddellijk geld stuurde naar de gemeente waar de betrokkenen woonden.
De dagelijkse kosten voor levensonderhoud werden veelal ter plaatse betaald door de gemeentelijke Wohlfahrtsämter, die de gemaakte kosten konden declareren bij de Nederlandse grenscommissarissen. Deze verifieerde de declaratie en zond hem door naar de Minister van Binnenlandse Zaken. Ging deze akkoord dan werden de benodigde gelden in handen gesteld van het Nederlands Gezantschap te Berlijn. Van deze handeling werd mededeling gedaan aan de Nederlandse grenscommissaris, die - door tussenkomst van zijn Duitse collega - de betrokken Duitse gemeente hierover inlichtte. De gemeenten konden de bedragen vervolgens van het Gezantschap invorderen.
De grotere gemeenten kwamen elk kwartaal met een declaratie. Om hier het betalingscircuit wat in te korten kon aan deze gemeenten een bedrag "in kas" worden toegekend, waaruit door die gemeenten de ondersteuningskosten konden worden bestreden. Deze kasgelden werden na verloop van een kwartaal aangevuld.
laatste wijziging 15-06-2021
47 beschreven archiefstukken
Inventaris
laatste wijziging 15-06-2021
47 beschreven archiefstukken
Kenmerken
Datering:
1911-1948
Auteur:
J.J. Buskes en O. Postuma
Omvang m1:
1,7 meter
Inventaris:
Inventarissen van de archieven van de Grenscommissariaten te Enschedé 1907-1949, Heerlen 1911-1948 en Venlo 1907-1944 (Den Haag 1984)
Categorie:
laatste wijziging 15-06-2021
47 beschreven archiefstukken