De scholtis, in andere plaatsen ook wel schout of meier genoemd, was de vertegenwoordiger van de Heer in de schepenbank. Hij had tot taak om de misdadigers op te sporen, ze voor het gerecht te brengen, bij de schepenen een klacht in te dienen en namens de Heer een straf te eisen. Hij is te vergelijken met de huidige officier van justitie. De schepenen, meestal 7 in getal, stelden het vonnis vast zowel in criminele als correctionele processen. Zij oefenden controle uit op het bestuur van de gemeente, dat gedeeltelijk werd uitgeoefend door een college van gemeensmannen. Indien de scholtis niet aanwezig was werd zijn plaats ingenomen door één der schepenen, die daarvoor de titel "stadhouder" kreeg. Hij was dan dus vertegenwoordiger van de Heer in de schepenbank. De secretaris had als taak om akten op te stellen en uit te schrijven. Tevens maakte hij van elke gerechtszitting verslag op. Om zijn taak goed te kunnen vervullen was een goede ontwikkeling vereist. De rotten vormden de nachtwacht van het dorp. Aan het hoofd van acht rotten stond een rotmeester. Tevens waren rotmeester en rotten verantwoordelijk voor de brandveiligheid. De gerechtsbode zorgde voor het verrichten van dagvaardingen, het bekend maken van ordonnanties en het uitvoeren van alle andere taken, die het werden opgedragen. De momboir behoorde niet tot de schepenbanksfunctionarissen maar werd toch door de schepenbanksfunctionarissen aangesteld. Hij was voogd over weduwen en wezen. De momboir trad op als vertegenwoordiger van de aan hem toevertrouwde weduwen en wezen bij het voeren van processen en dergelijke.