Uw zoekacties: Hof van Gelder te Roermond, 1580-1794

01.004 Hof van Gelder te Roermond, 1580-1794 ( Historisch Centrum Limburg, te Maastricht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Het Hof van Gelder tegen de achtergrond van de staatkundige geschiedenis
De samenstelling van het Hof
De taken en bevoegdheden van het Hof
Geschiedenis van het archief
Verantwoording van de inventarisatie
01.004 Hof van Gelder te Roermond, 1580-1794
Inleiding
Verantwoording van de inventarisatie
Sinds 1953 berustte in het Rijksarchief in Limburg het archief van het Hof van Gelder dat over drie bestanden was verdeeld. Het eerste bestand was het in 1953 uit het Algemeen Rijksarchief te Brussel overgebrachte gedeelte bestaande uit registers en procesdossiers. Alleen de registers waren voor het publiek toegankelijk. Het tweede gedeelte was het door Goossens in 1923-1927 herordende gedeelte afkomstig uit het voormalige rijksarchief te Roermond. Beide bestanden omvatten tezamen ongeveer 44,5 m. Bescheiden van het Hof en de leenkamer, welke laatste nog als een afzonderlijk archief werden beschouwd, en stukken van de Gelderse Rekenkamer te Roermond waren in 1895 van het Rijksarchief in Gelderland naar Maastricht overgebracht. Deze stukken waren ongenummerd, maar in de volgorde van de beschrijvingen in de Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven van 1895 opgesteld. Omstreeks 1975 werd deze aanwinst zo genummerd dat de stukken van leenkamer, Rekenkamer en Hof in één doorlopende nummering waren opgenomen. De stukken van het Hof en de leenkamer konden voortaan als onderdeel van het archief van de Gelderse Rekenkamer worden geraadpleegd. Dit laatste bestand omvatte in totaal circa 9 m.
De nieuwe ordening van het archief van het Hof van Gelder te Roermond die in oktober 1996 startte, had mede tot doel om de drie bestanden samen te voegen. Na het (her)beschrijven van de registers en protocollen werden de series losse stukken hersteld die deze registers en protocollen begeleidden: minuut-vonnissen, minuut-consulten, minuut-appointementen op rekesten. Daarentegen werden onder het Ancien Régime, zoals boven beschreven, de ingekomen rekesten met de daarop geplaatste appointementen niet in één serie bewaard, maar behoorden tot procesdossiers of werden in de zeventiende eeuw alfabetisch op voornaam van de rekestrant bewaard. De door Goossens samengestelde serie rekesten werd derhalve weer opgelost. De rekesten kwamen weer in (proces)dossiers terecht of werden in rubrieken, in het kader van de taken van het Hof, verenigd. Die ordening in dossiers en rubrieken leek geschikter voor de toegankelijkheid dan een ordening op voornaam van de rekestranten.
Vervolgens werden in chronologische volgorde de dossiers en stukken beschreven betreffende de onderscheiden taken die het Hof buiten de rechtspraak bleek te bezitten. Gelijktijdig werden in chronolgische volgorde de procesdossiers gecontroleerd die door Van den Bussche te Brussel en Goossens te Maastricht waren beschreven. In tegenstelling tot hetgeen bij andere hoven in de Nederlanden gebruikelijk was, bleef het procesdossier dat in enkelvoud was ingediend, in het archief van het Hof van Gelder bewaard, zoals nog in het reglement van 8 januari 1674 was vastgelegd. Het onderscheid tussen procesdossiers enerzijds en dossiers over geschillen op het gebied van het bestuur anderzijds was meestal goed aan te geven. In dit opzicht werd van de inventarisatie van Goossens afgeweken. Deze beschouwde elk stuk dat een klacht bevatte, als het begin van een proces, terwijl het ook ontvangen kan zijn in het kader van de toezichthoudende taken van het Hof op bijvoorbeeld de rechtspraak voor schepenbanken of op de financiën van de kerspels. Dergelijke stukken gaven geen aanleiding tot het vormen van procesdossiers, omdat er geen procedure voor het Hof werd gestart. Zij werden uit de door Goossens gevormde serie procesdossiers verwijderd en bij de andere taken van het Hof ondergebracht. De serie procesdossiers gevormd door Goossens bevatte ook allerlei noodoplossingen, zoals stukken die tot het archief van de momboir behoorden, of stukken waarvan niet duidelijk was of zij in een proces hadden gediend.
Enige keren kwam het probleem aan de orde van de afpaling van het archief van het Hof van Gelder ten opzichte van andere archieven of fondsen. De overdracht en bezwaring van leengoederen vond plaats ten overstaan van de kanselier als stadhouder der lenen, en twee leenmannen. De stukken betreffende de leengoederen werden opgesteld door de leengriffier die naast de griffier in functie was bij het Hof. In het Gelders archief te Arnhem, de opvolger van het Rijksarchief in Gelderland, heeft men deze bescheiden, opgesteld door de leengriffier, beschouwd als behorend tot een apart archief, het archief van de Gelderse leenkamer, waartoe ook de oudere leenregistratuur vanaf de veertiende eeuw en de procedures in petitoire zaken voor een speciaal daartoe bijeengeroepen gerecht van leenmannen worden gerekend. Als gevolg van deze visie zijn de in 1895 vanuit Arnhem aan het Rijksarchief in Limburg overgedragen registers en stukken die de leengriffier te Roermond vóór 1632 onder zijn beheer had, beschouwd als het archief van de leenkamer. Maris heeft in 1978 opgemerkt dat de leengriffie geenszins los van de kanselarij stond en dat men het archief van de leengriffier als een gedeponeerd archief bij het archief van het Hof kon beschouwen. *  Evenwel, niet de beide griffiers vormden het archief, maar het Hof zelf in de uitoefening van zijn taken. Beide griffiers hadden een eigen werkafbakening binnen de taakuitoefening van het Hof. Overigens waren beide functies vanaf 1723 in één persoon verenigd. Het is dan ook juister om de bescheiden opgemaakt en ontvangen door de leengriffier, niet als een apart archief te beschouwen, maar als een afdeling van het archief van het Hof, waarin de stukken over leenverheffingen en sedert 1629 de petitoire leenzaken hun plaats hebben. Het tot voor kort bestaande "archief van de leenkamer" is derhalve opgegaan in het archief van het Hof.
Zoals boven omschreven werden in het kader van de verpanding van het ambt Montfort aan Hendrik van den Bergh de Gelderse leengoederen aldaar in 1624 onttrokken aan het Hof van Gelder. Er werd een aparte leenkamer voor het ambt Montfort opgericht die tot in 1632 functioneerde. *  De in deze jaren gevormde registers betreffende de lenen in het ambt Montfort zijn strikt genomen als een gedeponeerd archief te beschouwen. Na het opheffen van de leenkamer voor het ambt Montfort werd evenwel nog geruime tijd, tot in de jaren vijftig van de zeventiende eeuw, afgezien van het verheffen van leengoederen, aparte registratie gevoerd aangaande de leengoederen in het ambt Montfort. In het kader van de verpanding werden voorts authentieke afschriften van registers betreffende Montfortse leengoederen aangelegd, zonder dat nog vast te stellen is of deze voor de leenkamer van het ambt Montfort of voor het Hof bestemd waren. Het is derhalve moeilijk de omvang van het gedeponeerde archief te bepalen. Bovendien zou bij een splitsing tussen registers die in ieder geval tot het gedeponeerd archief behoorden enerzijds, en de overige registers betreffende Montfortse leengoederen in het archief van het Hof anderzijds, minder inzichtelijk worden hoe de onderlinge verhouding tussen al deze registers is. Tenslotte was te overwegen dat de leengriffier van het Hof tegelijkertijd griffier van de Montfortse leenkamer was. *  Derhalve werd ervoor gekozen om alle zeventiende-eeuwse registers betreffende Montfortse leengoederen in één afdeling van het archief van het Hof geheten "afzonderlijke registratie van Montfortse leengoederen" onder te brengen.
Zoals ook reeds beschreven werden in 1737 het Hof van Gelder en de magistraat en schepenbank van Roermond samengevoegd tot een Raad bestaande uit twee kamers, waarbij de eerste de voortzetting van het Hof was en de tweede als opvolger van de magistraat en schepenbank fungeerde. Deze symbiose werd in 1757 weer ongedaan gemaakt en werden Hof en stadsbestuur als zelfstandige colleges hersteld. De eerste kamer vergaderde in de kanselarij, de tweede in het stadhuis. Elke kamer had een eigen griffier. Vergaderingen van beide kamers gezamenlijk werden in de kanselarij gehouden. Doordat de eerste en tweede kamer in het algemeen gescheiden vergaderden en elke kamer een eigen griffier bezat, werd er geen apart archief van de Raad van de provincie en hertogdom Gelder gevormd. Daar voorts de jaren 1737 en 1757 niet tot cesuren aanleiding gaven in de series van Hof en magistraat, maken de stukken opgemaakt en ontvangen door de eerste kamer in de jaren 1737-1757 deel uit van het archief van het Hof.
Soms werden archiefstukken die behoorden tot het archief van het Hof, maar zich inmiddels in een ander fonds of archief bevinden, wel in deze inventaris opgenomen, maar niet meer fysiek met dit archief verenigd. Zo waren de bij het Hof ingeleverde doop-, huwelijks- en overlijdensregisters na 1901 ondergebracht in het fonds Doop-, Trouw- en Begraafregisters van het Rijksarchief in Limburg. Zij werden beschreven in de door J.M. van de Venne samengestelde inventaris die ook de registers van Elmpt, Neder- en Overcruchten en Wegberg omvatte, al had men in 1926 het plan deze aan Duitsland over te dragen. *  Tijdens de nieuwe beschrijving van de doop-, huwelijks- en overlijdensregisters door A.M.S van Hees en R.J.I. Goossens in de jaren zeventig van de twintigste eeuw werden evenwel de registers van deze Duitse plaatsen uit het fonds verwijderd. *  Bij de inventarisatie van het archief van het Hof werden deze in de achttiende eeuw ingeleverde registers mede opgenomen, maar overigens in het fonds Doop-, Trouw- en Begraafregisters gelaten. Enkel die van Elmpt, Neder- en Overcruchten en Wegberg die buiten het genoemde fonds waren geraakt, werden ook fysiek weer in het archief van het Hof opgenomen.
De leengriffier Jacob Bierens (1656-1674) hield na zijn vertrek naar de Gelderse Rekenkamer in 1674 een aantal registers en bescheiden betreffende het verheffen van leengoederen voor het Hof van Gelder en de aparte Montfortse leenkamer in zijn bezit. Deze kwamen uiteindelijk in het archief van kasteel Baarlo terecht dat de familie Bierens in 1687 verwierf. De betreffende stukken werden in deze inventaris van het archief van het Hof beschreven. Aangezien zij echter al meer dan driehonderd jaar in een particulier archief berusten, werden zij niet uit het archief van kasteel Baarlo gelicht. * 
Tenslotte werd bij de indeling van de inventaris uitgegaan van de taken en vervolgens van de eventuele series die contemporain waren aangelegd. Rondom de series werden de dossiers en losse stukken gegroepeerd. De rechtspraak was de belangrijkste taak van het Hof en staat in deze inventaris voorop. Daarna volgen enkele taken als het medewerken aan de wetgeving en het verlenen van octrooi, die niet goed onder het begrip "bestuur" zijn onder te brengen. Om die reden werd afgezien van de voor de hand liggende indeling in "justitie" en "politie". Min of meer in volgorde van anciënniteit zijn de afzonderlijke taken na de rechtspraak gerangschikt.
Bij het archief van het Hof van Gelder werden nog stukken van ambtsdragers aangetroffen die als gedeponeerde archieven zijn te beschouwen. Tot de belangrijkste gedeponeerde archieven behoort het archief van de momboir dat in zijn woonhuis en in de kanselarij werd bewaard. *  Dit archief deelde de lotgevallen van het hofarchief en was daarmee tot zeer recent vermengd. Een belangrijk gedeponeerd archief vormden voorts de bescheiden van de kanselier Willem van Criep (1584-1610). Deze stukken die in 1895 uit Arnhem terugkeerden, betreffen vaak speciale opdrachten die het kader van het Hof te boven gaan.
Tips voor onderzoekers
Regesten
12 1306 december 19
In aanwezigheid van notaris Franco de Traiecto, zoon van wijlen Iso de Hospitale, doen Engelbertus, proost van de Grote Kerk en van de Sint Salvatorkerk te Utrecht, magister Makarius, kanunnik te Luik, Robinus de Millen, deken, en Wilhelmus de Juleymont, kanunnik van het kapittel van Sint Servaas te Maastricht, als scheidslieden uitspraak in de geschillen tussen Gerard, heer van Horn en Altena, enerzijds en het genoemde kapittel van Sint Servaas anderzijds, zoals is vastgelegd in de geïnsereerde tekst: Zij wijzen aan het kapittel van Sint Servaas toe de helft van de tienden te Weert, de inning van cijnzen, de benoeming van een meier en bode. Zij wijzen aan de heer van Horn de hoge en lage rechtspraak toe. Aan beide partijen komt het presentatierecht van de kerk van Weert toe. Getuigen: Robinus de Millen, deken, magister Walterus, cantor, Henricus de Pyterschem, scholaster, Ludowicus, schatbewaarder, Jacobus de Maguntia, kameraar, Gerardus de Rennenberg, aalmoezenier, Daniel de Hamele, Rycaldus de Rosut, Godefridus de Andernaco, magister Johannes genoemd Bayart de Gandavo, priesters, Otto de Rennenberg, Ryquinus de Martrode, Joannes de Auwiria, Philippus de Alzei, Gerlacus de Vrischem, Jacobus de Rupe, Gerardus de Schonoven, Baldewinus de Aurea Barba, magister Wilhelmus de Bunna, Mathias de Aquis, Gerwinus de Gandavo, Guido, Simon, broers de Castravillano, Hermannus de Bilsteine, kanunniken van het kapittel van Sint Servaas, Waltherus de Brunshorne, kanunnik te Luik en Godefridus de Weerthe, knaap van wapen, procurators van Gerard, heer van Horn en Altena, die de scheidsrechterlijke uitspraak bekrachtigen, Wilhelmus de Alta Ripa, Ogerus de Haren, voogd te Maastricht, Godefridus de Nidekom, Henricus de Lichtenborch, zijn broer, Lambertus Ghyart en Theodoricus de Oynenborch, ridders, Bruno supra Domum, schepen te Maastricht, Godefridus genoemd Kenckerken, Henricus genoemd Murken, Alexander Wilhelmi genoemd Mus, Johannes de Bride, Joannes genoemd Rex, Gerardus ... etc.
24 1364 augustus 29
Eduard, hertog van Gelder en graaf van Zutphen, verklaart dat hij aan Johan van Meurs voor 30.000 oude schilden verpand heeft de kastelen, heerlijkheden, landen en dorpen die hijzelf in pand had van Godart van Loon en Philippa van Gulik, heer en vrouwe van Heinsberg, Blankenberg en Leeuwenberg, te weten de heerlijkheid, land, burcht en voorburcht van Millen, het land, heerlijkheid en twee steden Gangelt en Vucht (Waldfeucht) met uitzondering van de hof te Keritzraide in het ambt Gangelt die aan de abdis van Thorn toebehoort. Johan van Meurs mag ten behoeve van het huis Millen brandhout kappen in het Echter bos, terwijl die van Vucht zekere rechten op hout uit dit bos hebben. De molenkar van de Wolffshagen (te Karken) en andere die niet tot het betreffende land behoren, mogen als vanouds maalbaar goed ophalen. Voorts heeft Eduard verpand inkomsten uit de tol te Lobith en uit de renten in het land van Krickenbeck, het land van Kessel en te Roermond, te weten uit het geleiderecht, de cijns der hofsteden, de gruit en novale tienden te Roermond, uit de hof en de molen te Swartbroeck, uit inkomsten te Swalmen en Beesel, uit inkomsten te Venlo, uit het gewandhuis en vleeshuis, de jaartol, de zomertol en de rente van de kinderen van Palandt aldaar, uit de tienden en andere inkomsten te Lobberich en Hinsbeck, uit de cijnzen te Viersen, Wankum, Leuth, Herongen, Grefrath, uit de hoven te Vlelair (te Grefrath), Wankum en Haothuysen (te Lobberich), uit de molens van Langefelt (te Wankum), Rijckersfoirdt, Langendonck (te Grefrath), de Ymkensmolen (te Grefrath) en Kuevenmolen (te Wankum), uit de tiende te (Mul)Bracht, uit de inkomsten te Brempt, de tol voor het kasteel Krickenbeck, uit de herfstbede in het land van Krickenbeck, uit de gruit te Lobberich.
Voorts heeft Eduard verpand inkomsten uit de gruit te Kessel, uit de cijnzen te Kessel en Helden, uit de visserij te Kessel, Blerick en Belfeld, uit de cijnzen en andere inkomsten te Lottum (Maas)Bree, Blerick etc.
33 1379 juli 2
Voor notaris Hermannus de Muggenbruec verzocht Robijn van Zwalmen, kanunnik van het kapittel van Sint Servaas te Maastricht, in aanwezigheid van Maria, hertogin van Gulik en Gelder, en haar zoon Willem, hertog van Gelder en graaf van Zutphen, en vele andere ridders en knechten vonnis in het geschil tussen de kerspels Swalmen en Asselt enerzijds en die van Echt, Beesel en Vlodrop anderzijds over de vraag of de eerstgenoemde schatplichtig waren. Na het voorlezen van de stukken werd de heer van Bronkhorst gemaand recht te spreken, welke na overleg met de ridders en knapen, oordeelde dat Swalmen en Asselt niet schatplichtig waren als de andere dorpen, maar in hun oude rechten als ten tijde van Seger Vusken en Werner van Swalmen gehandhaafd moesten worden. Vervolgens liet Robijn van Swalmen enige akten van 21 oktober 1378, 23 augustus 1378 en 2 juli 1379 in afschrift opnemen. Getuigen: Henric van Steenbergen, proost te Zutphen, de heer van Bronkhorst en Batenburg, de heer van Vianen en Bergen, Jan van Hernen, Johan van Brueckhusen, Wilhem van Brueckhuesen, Sander van Vossem, Elias [Clais] van Vossem, Brant van Brede, Emont van Endelsdorp, Johan van Kessel, Mathijs van Kessel, Didderick van Oes, Godart van Vlodorp, voogd te Roermond, Henrick van der Straten, Johan Vleck van Beke [Belle], Walraven van Bentem, Johan en Henrick van Wickrode, gebroeders, Wolter van Vossem [Wessem], Seger van Brueckhusen, Jacob van Montfort, drost van het land Montfort, Gerardt van Boocholt, Reynken van Boerle [Voerle], Henrick van Riperscheit, Johan van Wosick [Vossick], Sybrecht van Wylre, Johan van Vuerst, Sybrecht en Henrick van Blitterswic, gebroeders, Johan en Mathijs van Kessel, Gerart Kintken, Henken Rommel en Peter der Duvel.

Kenmerken

Datering:
1580-1794
Auteur:
G.H.A. Venner
Omvang m1:
55 meter - 30 charters
Inventaris:
Inventaris van het archief van het Hof van Gelder te Roermond
Uitgave:
Maastricht 2009 (Regionaal Historisch Centrum Limburg, nr. 2)