Gedurende de periode dat dit archief beslaat groeide de bevolking van 3633 inwoners in 1929 tot 8730 inwoners in 2000. Meer dan een verdubbeling dus. In 1956 stond 60,36 % van de bevolking als katholiek ingeschreven, 33,94% als hervormd en 5,63% als gereformeerd.
Demografisch was er een scheefgroei tussen het aantal mannen en vrouwen. Terwijl er voor mannen redelijke bestaansmogelijkheden bestonden in de landbouw en de baksteenindustrie, zochten veel vrouwen hun emplooi in een dienstbetrekking elders. Het ‘vrouwenvertrekoverschot’ veroorzaakte een mannenoverschot dat in 1923 met 216 kerels (ruim 6% van de totale bevolking dat jaar) haar hoogtepunt bereikte. Dit mannenoverschot verminderde slechts geleidelijk tot 102 (2% van de totale bevolking dat jaar) in 1956.