Uw zoekacties: Waterschap 't Hogeland

1938 Waterschap 't Hogeland ( Gelders Archief )

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Openbaarheid en citeren
2. Ligging
3. Reglementering
4. Bestuur
5. Ambtenaren
6. Bronnen van inkomsten
7. Uitvoering van de taak
1938 Waterschap 't Hogeland
Inleiding
7.
Uitvoering van de taak
Organisatie: Gelders Archief
De voornaamste zorg voor het bestuur van het waterschap 't Hogeland vormde de noodzaak om de waterlozing van de lage gronden langs de Malewetering en bij Coelhorst te verbeteren. Al in de vorige eeuw bestonden hier problemen, zoals blijkt uit een verzoekschrift van ingelanden aan het bestuur van het waterschap de Malesluis van circa 1866, waarin geklaagd werd, dat de landen en de Heisteeg tussen de Brand en de Bunschoterstraat door de vele regen onder water stonden en dat de Malewetering vanaf de hofstede De Wetering tot de Eem veel te ondiep was. Het jaar daarop werd de wetering bij Onstede uitgediept door het waterschap.
Dat gebeurde opnieuw in 1916 tussen de Kouwenhoverbrug en de Oudeweg, waarna in 1917 een schut werd geplaatst bij de boerderij Kouwenhoven. Ook het stichten van een stoomgemaal kwam toen ter sprake, maar een besluit werd uitgesteld tot betere tijden. Tussen 1926 en 1929 werd de Malewetering wederom uitgediept volgens de aanwijzingen van de Ontwateringscommissie op kosten van het waterschap. In 1932 liet men een plan maken voor een gemaal bij de Malesluis, maar dat werd niet uitgevoerd *  .
Inmiddels had de provincie het beheer en onderhoud van de rivier de Eem overgenomen en de rivier in 1930 laten uitbaggeren vanaf de spoorweg te Amersfoort tot voorbij de Eembrug op een diepte van 2.70 m - N.A.P. en een breedte van 15 m. Bij Krachtwijk werden twee bochten afgesneden. Het gereedkomen van de Afsluitdijk (eind mei 1932) maakte een einde aan het voorkomen van extreem hoge waterstanden als gevolg van opwaaiing bij noordwestenwind in het zuidelijk deel van de Zuiderzee, waardoor de waterafvoer via de Eem werd belemmerd. Het was toen zinvol geworden om over te gaan tot aanleg van het Valleikanaal ter verbetering van de afwatering van de Gelderse Vallei in noordelijke richting (1934).
Het kanaal kwam in 1950 gereed. Daarna werd in de nieuwe waterschappen in de Vallei de waterafvoer naar het kanaal door kanalisatie van de beken verbeterd. De snellere toetreding van water uit agrarische gebieden en de toenemende verstedelijking leidden er vervolgens toe, dat steeds meer water in steeds sneller tempo moest worden afgevoerd. Het provinciaal bestuur constateerde dan ook in 1968, dat vergroting van de afvoercapaciteit van Valleikanaal en Eem dringend noodzakelijk was *  .
Na grote wateroverlast in de winter van 1940/1941 constateerden de ingelanden van de Malesluis wederom, dat de wetering dringend afdoende verbeterd moest worden, ook vanwege de voorgenomen aanleg van de rijksweg. In 1943 werd van rijkswege een deel van de Malewetering uitgediept. De waterafvoer werd in 1945 weer ernstig belemmerd, doordat de Duitsers de waterstand in de Eem 75 cm hoger dan normaal hielden. Na de oorlog werd in het kader van de ruilverkaveling Beoosten de Eem de aanleg van een waterlozing voor de lage gronden bij de Malesluis naar het gemaal Zeldert overwogen, maar hiertegen bestond teveel verzet bij de ingelanden van Beoosten de Eem. Daarna kwam weer het stichten van een eigen gemaal ter sprake. In 1947 overlegde het bestuur van de Malesluis met de Cultuurtechnische dienst, het Technisch bureau van de Unie van waterschapsbonden, de Provinciale waterstaat en de collega-besturen van Coelhorst en de Drie Sluizen over het laten ontwerpen van een ontwateringsplan.
Een probleem daarbij was dat de gronden die zo'n plan het meest nodig hadden, slechts een relatief klein gedeelte van het waterschap vormden en dat de kosten van de noodzakelijk uit te voeren hoogtemeting of waterpassing met ? 2,- - per hectare over circa 1700 hectare, hoog waren.
De ingelanden van de Malesluis en Coelhorst verwierpen dan ook op een gezamenlijke vergadering op 1 oktober 1947 het voorstel om een hoogtemeting te laten uitvoeren als voorbereiding voor een ontwateringsplan vanwege die hoge kosten. Zij waren nog wel bereid akkoord te gaan met een voorlopig op rijkskosten uit te voeren opmeting, welke kosten later, indien tot uitvoering van het verbeteringsplan besloten zou worden, mede in aanmerking genomen zouden worden voor de toekenning van rijkssubsidie. Ging het verbeteringsplan niet door, dan hoefde het waterschap niets te betalen. Daarnaast namen de ingelanden een voorstel aan, waarbij aan het bestuur werd opgedragen een goedkopere en eenvoudiger oplossing te zoeken voor het probleem van de wateroverlast.
De ingelanden van de Drie Sluizen, die op dezelfde dag vergaderden, wilden echter niets weten van een hoogtemeting (al dan niet voorlopig op rijkskosten) en van een ontwateringsplan. Het bestuur van dat waterschap schreef nadrukkelijk aan Gedeputeerde Staten géén behoefte te hebben aan een gemaal en de natuurlijke lozing te willen behouden. Men achtte die alleszins voldoende na de in de laatste jaren aangebrachte verbeteringen in de waterlozing *  .
In het bijzonder reglement voor het waterschap 't Hogeland werd in 1948 dan ook geen voorschrift opgenomen omtrent het doen ontwerpen en vaststellen van plannen voor verbetering van de waterhuishouding zoals wel in de reglementen van de andere nieuwe waterschappen in de Gelderse Vallei. Wel begon het bestuur in 1949 dadelijk te zoeken naar mogelijkheden voor verbeteringen op kleinere schaal. In 1939/1940 was door het Nederlandse leger een tankkanaal aangelegd vanaf de Heisteeg langs de Watersteeg naar de Nieuwlandseweg. Er was een duiker gelegd door de Heisteeg, waardoor water uit de Malewetering kon afvloeien naar Beoosten de Eem, omdat lozing door de Malesluis vanwege de inundatie van de lage gronden langs de Eem niet mogelijk was. Dit tankkanaal was wel in 1944 weer versmald, maar de lozing bleef bestaan.
Volgens afspraak met het bestuur van Beoosten de Eem in 1940 betaalde het waterschap de Malesluis hiervoor evenveel guldens per etmaal als de waterkolom bij opening van de duiker in centimeters gemeten hoog was. Toch was men binnen de Malesluis niet erg tevreden met deze oplossing, omdat hij pas verlichting bracht als er al wateroverlast was. Het liefst had men de lozing verlegd vanaf het laagste punt in de Slaag naar gemaal Zeldert, maar daar voelde Beoosten de Eem niets voor. Het bestuur van dat waterschap wilde in 1949 alleen een mondelinge overeenkomst aangaan met 't Hogeland over de lozing langs de Watersteeg: deze werd toegestaan tegen de eerdergenoemde vergoeding, zodra Beoosten de Eem zelf geen wateroverlast had. De afwateringssloot werd door 't Hogeland schoongemaakt en uitgediept.
De kosten van deze lozing bleken in 1950 twee maal zo hoog te zijn als geraamd en ook in latere jaren vielen zij dikwijls tegen, maar bij het ontbreken van een andere mogelijkheid wilde uiteraard niemand binnen 't Hogeland de lozingsovereenkomst beëindigen. Toen duidelijk was geworden, dat de uitvoering van een ontwateringsplan voorlopig onhaalbaar zou zijn, verlangden Gedeputeerde Staten begin 1953, dat de waterlossing op Beoosten de Eem hetzij in een schriftelijke overeenkomst, hetzij reglementair geregeld zou worden, opdat kon worden vastgelegd onder welke omstandigheden het waterschap Beoosten de Eem verplicht zou zijn het water vanuit 't Hogeland te ontvangen. In de overeenkomst die begin januari 1954 met Beoosten de Eem werd aangegaan, werd bepaald dat de lozing voortaan zou plaatsvinden via een duiker door de Mgr van de Weteringstraat ten westen van de provinciale weg Amersfoort - Bunschoten en de westelijke bermsloot van die weg naar de Overzeldertsewetering.
Bij afvoer van verontreinigd water kon de lozing door Beoosten de Eem onmiddellijk worden stopgezet. Geloosd mocht worden door een overstort niet lager dan 0.10 m plus N.A.P. met een breedte binnenwerks van maximaal 1.20 m tegen een vergoeding van ? 1,20 per etmaal voor iedere kolom van 1 cm overgestort water. De overeenkomst zou vijf jaar van kracht zijn. Omdat de aanleg van een duiker van 80 x 120 cm door de Mgr van de Weteringstraat erg kostbaar bleek, werd eerst volstaan met het leggen van buizen van 60 cm doorsnede. Dit bleek afdoende te zijn. Ook in drie dammen langs de Zeldertseweg werden heulen van 60 cm doorsnede gelegd. In september 1957 werd na zeer hevige regenval de wateroverstort uit de Malewetering zó omvangrijk, dat dat in Beoosten de Eem overlast gaf en men daar moeite had het vele aangevoerde water weg te werken.
Toen de overeenkomst in 1959 verlengd moest worden, wilde men dan ook van die zijde een bepaling opnemen, die Beoosten de Eem het recht gaf bij wateroverlast de drempelhoogte in de overstort te verhogen. Overeengekomen werd, dat de mogelijkheid voor overstort van een kolom water van ten hoogste 30 cm steeds zou blijven bestaan (1960). In de jaren hierna werd vaker wateroverlast ondervonden in Beoosten de Eem door de lozing vanuit 't Hogeland. Toen de overeenkomst in 1965 weer verlopen was, werden de voorwaarden dan ook aangescherpt: het schut in de overstort moest 60 cm hoog worden; de kosten werden verhoogd tot ? 3,60 per cm overgestort water en de overeenkomst zou ieder jaar opnieuw verlengd moeten worden. 't Hogeland kon daarna veel minder gebruik maken van de lozing. Vanaf 1969 was dat ook niet meer nodig door de uitvoering van het waterbeheersingsplan.
De kosten hadden tussen 1950 en 1965 gevarieerd van fl 291,-- voor het jaar 1953 tot fl 3.002,40 voor 1961 *  .
Door het bestuur van de Malesluis was in 1947 de watergang langs de westzijde van de Duisterweg verbeterd, evenals de sloot bij de school in Hooglanderveen en de sloot langs de Zevenhuizerstraat vanaf de Kerklaan tot Evert Schoonderbeek. In principe was ook al besloten tot het verleggen van de Malewetering langs de Heisteeg in de bocht bij boerderij Boelenhoef van G. van Veldhuizen nabij de Bovenwetering. Dit werk werd door het bestuur van 't Hogeland uitgevoerd in 1949/50 met een aanzienlijk subsidie van de Rijksdienst uitvoering werken (DUW) *  .
Men wilde ook de afwatering van het gebied achter Hooglanderveen tussen de spoorlijn naar Zwolle, de Burgemeester van Tuyllstraat en de Gelderse grens verbeteren (circa 30 hectare). Daar breidde de teelt van zacht fruit zich uit. In 1950 werd een grotere duiker door de spoorbaan gelegd bij het station Hooglanderveen met subsidie van de gemeente Hoogland. Twee jaar later werden ook de toe- en afvoersloten naar de duiker verbeterd, waaronder de Laaglanderveensloot, met subsidie van de Cultuurtechnische dienst *  . Verder werd de duiker voor de Malewetering door de Hoog en Wellerlaan vernieuwd (1950/1951), de afwateringssloot naar Buitenveld werd verlegd (1952), de sloot tussen de Hoog en Wellerlaan en de spoorbaan werd verbreed en verdiept, de brug over de Malewetering in de Hoveniersweg bij De Brand werd vernieuwd en er werd een stuw gelegd in de Bovenwetering bij Emiclaer (1955). Verbetering van de lozing in Hooglanderveen werd ook bevorderd door verbetering van de schouwsloot ten westen van de Hoog en Wellerlaan (1956), van sloten bij J. Blom en Fietje Hilhorst en van delen van spoorsloten (1959). De sloot langs de Duisterweg werd in 1960 uitgediept, ook werden er toen heulen gelegd in de Veenweg *  .
In de Drie Sluizen hadden de ingelanden in december 1946 een plan aangenomen om de waterafvoer vanaf de Hoef naar en langs de Groenesteeg te verbeteren. Dit werk kon begin 1947 slechts gedeeltelijk worden uitgevoerd door de lange winter en het gebrek aan personeel. In 1948 werd de nieuwe schouwsloot vanaf de Hoef naar de Groenesteeg uitgegraven *  . De afwatering was daarmee echter nog niet afdoende verbeterd. Op de eerste vergadering van het bestuur van 't Hogeland drong heemraad Van de Bor daarom aan op verbetering van de spoorsloten bij het Zwartlandsebos.
In 1952/1953 werd door de Nederlandse Heidemaatschappij een plan voor verbetering van de afwatering van de landerijen ten noorden van de spoorbaan Amersfoort - Apeldoorn langs de Groenesteeg naar het Valleikanaal opgesteld. De Rijksdienst uitvoering werken (DUW) zou hiervoor een subsidie van 90% in de kosten van de arbeidslonen verlenen. Het plan werd in januari 1954 door de ingelandenvergadering aangenomen. Daarna trad evenwel vertraging op, omdat Provinciale waterstaat ook de afwatering van de landen ten noorden van de Hoefseweg tussen de rijksweg en de spoorbaan Amersfoort - Zwolle naar de Rottewetering wilde leiden. De ter plaatse nog aanwezige hoge gronden zouden dan vrij diep kunnen worden ontgraven ten behoeve van de aan te leggen rijksweg en vanaf de Hoefseweg zou een circa vijf meter brede wetering naar de Rottewetering gegraven moeten worden. De betrokken landgebruikers en het waterschapsbestuur voelden hier echter niets voor.
Het plan werd in de zomer van 1958 door de Heidemaatschappij herzien, omdat de voorgenomen aanleg van de rondweg om Amersfoort, die bij de rotonde te Hoevelaken zou aansluiten op de rijksweg naar Zwolle ten gevolge zou hebben, dat een complex gronden ten noorden van de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn toch naar de Groenesteeg zou moeten afwateren. De landbouwkundige afdeling van Provinciale waterstaat van Utrecht had daarom de afmetingen voor de te verbeteren afvoerleiding vastgesteld, rekening houdend met de te verwachten vergroting van het te ontwateren gebied. Daarna wilde de Cultuurtechnische dienst in het najaar beginnen met de uitvoering van het plan, waarop een subsidie was toegezegd van 89% in de loonkosten en 100% in de sociale lasten.
De afwatering werd geheel verbeterd en op breedte gebracht vanaf het Valleikanaal tot aan de spoorwegduiker. Die duiker en de sloot van daar naar de Rottewetering werden schoongemaakt en in verschillende dammen werden grotere heulen gelegd. Aan het eind van het jaar was het werk gereed *  .
Terzelfder tijd vonden de eerste besprekingen plaats met de gemeente Amersfoort over de voorgenomen stadsuitbreiding in het bestemmingsplan Liendert tussen de Lageweg en de spoorlijn naar Apeldoorn. De gemeente wilde het gebied ontpolderen en daartoe werd in 1967 een overeenkomst gesloten. Ten behoeve van de ontwatering van het achterliggende agrarisch gebied werden aan de rand van de nieuwe bebouwing een aantal boezemvijvers aangelegd. De open lozing van de Voorsewetering op het Valleikanaal bleef bestaan, maar het voorste deel van de wetering werd iets verlegd.
De gemeente garandeerde aan het waterschap de instandhouding van een goede waterhuishoudkundige toestand binnen het te ontpolderen gebied, zolang en voor zover dit zijn agrarisch karakter nog niet verloren had, en een zodanig onderhoud van de nieuwe watergangen en kunstwerken dat deze te allen tijde geschikt zouden zijn voor de afvoer van het water uit het niet-ontpolderde achterliggende gebied. Het waterschap ontving een afkoopsom van fl. 172,50 per te ontpolderen hectare (over ruim 100 hectare) *  .
Na de afgraving van land in de Hoef werd door de Cultuurtechnische dienst in 1959 inderdaad nog een brede sloot gegraven met een duiker onder de Hoefseweg door naar de Rottewetering, zodat de afwatering van deze landen voortaan naar de Groenesteeg ging. Het waterschap zelf verbreedde de sloot vanaf de Rottewetering tot de spoorlijn naar Apeldoorn. De sloot langs de Liendertseweg vanaf de boerderij van G. Laseur tot de Molhoop werd eveneens uitgegraven *  .
De afwatering via de Liendertse- of Kooperwetering naar de sluis van de Drie Sluizen werd belemmerd, omdat bij de omlegging van waterlopen door de Genie in 1956 in verband met de bouw van een militair magazijnencomplex nabij de Schans te kleine duikers waren gelegd. De Kooperwetering, die door de droogte geheel was dichtgegroeid, werd in 1959 machinaal opgegraven, maar ook daarna ondervonden de landeren bij Schothorst regelmatig wateroverlast. Op Schothorst werd daarom in 1963 een watermolentje geplaatst *  .
In het vroegere waterschap Coelhorst werd in 1950 de waterafvoer over Weerhorst door de Coelhorsterwetering verbeterd. Ook de sloot bij boerderij Droevendaal werd opgegraven. De Coelhorsterwetering was in 1939/1940 door Defensie bij de Dwarsdijk verlegd. In 1960 kreeg het waterschap vergunning van Domeinen om de wetering weer recht te trekken en hem zijn oude loop te hergeven, zodat er geen gevaar voor instorting meer bestond. De lozing door de Coelhorstersluis werd regelmatig belemmerd, doordat de uitmonding verzandde.
In 1951 werd daar een nieuwe beschoeiing aangebracht en de monding werd uitgebaggerd, maar dit bleek niet voldoende te helpen, evenmin als het aanbrengen van een rooster voor de sluis (1961). Bovendien werd de sluis zelf langzamerhand zo slecht, dat hij eigenlijk vernieuwd moest worden. Het bestuur liet hiervoor in 1967 een plan ontwerpen, dat echter niet werd uitgevoerd, omdat de sluis na het gereedkomen van de waterbeheersingswerken in 1969 niet meer nodig was *  .
Bij zijn aantreden in 1949 had het bestuur van 't Hogeland het voornemen voortaan bij ingebrekestelling op de eerste schouwdag onmiddellijk een schouwboete op te leggen, maar hieraan is geen uitvoering gegeven. Het bleef gebruikelijk na kwaadschouw eerst een aanmaning aan de nalatige onderhoudplichtige te zenden. Reglementair was in 1948 het voeren van een voorjaars- en een najaarsschouw voorgeschreven, maar dit artikel verviel in 1959. Na de uitvoering van het plan voor verbetering van de waterbeheersing had het bestuur de bedoeling nog maar één maal per jaar schouw te voeren. Bij de voorjaarsschouw werd ook distelschouw gevoerd. Op scherpere schouwvoering werd in 1964 van verschillende zijden aangedrongen en het bestuur wilde hieraan ook voldoen, waarbij vooral gelet moest worden op overhangende takken, die de waterafvoer deden stagneren.
Een probleem vormde daarbij dat voor het waterschap 't Hogeland nooit een keur was vastgesteld. In 1949 waren de keuren van de opgeheven waterschappen nog van kracht, maar deze vervielen in de jaren daarna en het opstellen van een nieuwe keur was niet eenvoudig, omdat daarin voor alle watergangen hoogte-, breedte- en dieptematen moesten worden opgenomen. Mede door de langdurige onzekerheid over het wel of niet tot uitvoering komen van het plan voor verbetering van de waterbeheersing duurde het tot 1968, vóór de keur werd vastgesteld. Bij de voorjaarsschouw in 1969 bleek evenwel niet één van de nieuwe schouwsloten geschoond te zijn *  .
In 1949 kwam alleen het onderhoud van de vroegere Oude Eem ten laste van het waterschap 't Hogeland. Wel werden ook de onderhoudswerkzaamheden aan de Malewetering tussen de Oudeweg en de Eem, die moesten worden verricht door verhoefslaagden, wier gronden daar ver vandaan waren gelegen, door het waterschap uitgevoerd met een bijdrage in de kosten door de onderhoudplichtigen, evenals dit de laatste voorgaande jaren door het waterschap de Malesluis was gedaan. In de eerste ingelandenvergadering van 't Hogeland deed het bestuur het voorstel om het onderhoud van dit gedeelte van de Malewetering ten laste van het waterschap te nemen.
De vergadering besloot hierop om alle, door het bestuur als zodanig aangemerkte hoofdwatergangen bij het waterschap in onderhoud te brengen. Door het bestuur werden vervolgens onder de werking van dit besluit gebracht: de Malewetering vanaf de Duisterweg tot aan de Malesluis, de Coelhorsterwetering voor zover lopend langs de Grebbeliniedijk tot aan de Coelhorstersluis, de Liendertsewetering vanaf de boerderij Groot Liendert naar de voormalige Oude Eem en deze watergang door de Schans tot aan de Drie Sluizen, en de Voorsewetering vanaf de stuw bij de boerderij bewoond door P. Brouwer langs de zuidzijde van de Groenesteeg naar het Valleikanaal. Vanaf 1954 was het waterschap ook verplicht de westelijke bermsloot van de provinciale weg naar Bunschoten, waardoor water naar Beoosten de Eem gelost werd, te onderhouden.
Volgens de keur van 1968 kwam niet meer het onderhoud van de Voorsewetering ten laste van het waterschap, maar in plaats daarvan dat van de Hoefsewetering ten zuiden van de spoorweg Amersfoort - Apeldoorn en van de Groenewetering langs de noordzijde van de Groenesteeg. Na de uitvoering van het plan voor verbetering van de waterbeheersing besloot het bestuur in 1971 behalve de gehele Malewetering ook de Duisterwetering, de Buurtsdijksloot, de Veenwalsloot, de Laaglanderveensloot, een deel van de Weerhorsterwetering en de Coelhorsterwetering zelf in onderhoud te nemen.
Voor de uitvoering van het onderhoudswerk werd in 1950 een openbare aanbesteding gehouden, waarop echter niemand zich aanmeldde. Daarom werd het werk dat jaar uitgevoerd door de Nederlandse Heidemaatschappij tegen hoge kosten. Daarna werd het onderhands opgedragen aan verschillende arbeiders, waarvan één het grootste deel van het werk verrichtte. Vanaf 1954 was dit de waterschapswerkman G.J. Kok, die in 1961 geheel in dienst werd genomen. Tot 1967 werd hij een deel van het jaar uitgeleend aan de gemeente Hoogland, die daarvoor een deel van zijn salaris aan het waterschap terugbetaalde. Vanaf 1967 werkte hij nog uitsluitend voor het waterschap. Wel verzorgde het waterschap van 1969 tot 1971 nog het onderhoud van een aantal watergangen op kosten van de gemeente. Na de uitbreiding van het aantal te onderhouden watergangen in 1971 was het niet meer mogelijk alle weteringen door één man met de hand te laten schonen.
Er werd hulp gevraagd bij het naburige Beoosten de Eem, waarmee 't Hogeland spoedig daarna werd samengevoegd, voor het met de fleming schonen van een aantal watergangen. In de zestiger jaren was ook het bespuiten van sommige sloten met chemische middelen gebruikelijk geworden *  .
Vóór de uitvoering van het plan tot verbetering van de waterbeheersing waren de voornaamste kunstwerken die het waterschap in eigendom, beheer en onderhoud had: de Malesluis, de Coelhorstersluis, de sluis 'Drie Sluizen'; het schut bij Kouwenhoven (geplaatst in 1917), de duiker en stuw bij de Mgr van de Weteringstraat (gelegd in 1954), de brug in de Hoveniersweg (vernieuwd in 1955), het schut bij de Brand (alle in, aan of over de Malewetering); de duiker door de Emiclaerseweg en de stuw in de Bovenwetering (gelegd in 1955 en vervallen in 1971); de spoorwegduiker nabij het station Hooglanderveen naar de Laaglanderveensloot (vergroot in 1950); de duiker onder de Coelhorsterlaan; de duiker c.q. het schut in de Liendertse- of Kooperwetering onder de Hooglandse- of Hamseweg; de stuw in de Hoef en het sluisje bij de Rottewetering (gelegd in 1958) in de Hoefsewetering; het schut in de Voorsewetering bij het Valleikanaal (vervallen circa 1962) en dat bij het Zwartlandse bos *  .
Ondertussen bleef echter de noodzaak tot verbetering van de waterhuishouding in het gebied rond de Malewetering en onder Coelhorst bestaan. Door de verbeteringen in deelgebieden (Hooglanderveen) en bovenstrooms in de Gelderse Vallei werd het probleem geleidelijk aan steeds dringender. Ondanks de afwijzing door de ingelandenvergadering in 1947 had de Cultuurtechnische dienst daarna toch opdracht gegeven aan het Technisch bureau van de Unie van waterschapsbonden om een ontwateringsplan te ontwerpen. Door de grote verschillen in hoogteligging van de te ontwateren gronden ( van 0 tot 5.50 m boven N.A.P.) bleek dat lang niet eenvoudig. Het plan van de Unie kwam pas circa 1952 gereed en de kosten van uitvoering ervan werden toen geraamd op ? 360.000,--. Dat werd algemeen te duur gevonden.
De rijkscultuurconsulent ir G.D. Perk nam op zich het plan te herzien. Zijn voorstel (1953) hield in het graven van een nieuwe wetering vanaf de Brand langs Emiclaer door de Hoge Eng naar de Malewetering even voorbij de Bunschoterstraat, het plaatsen van twee onderbemalingen bij de uitmonding van de nieuwe wetering in de Malewetering en bij de Eem, en het ophogen van de kadedijken langs de Malewetering. Inmalen zou mogelijk moeten zijn, zodat de gebruikers van hogere gronden ook profijt van de bemaling zouden hebben. Enkele hogere gedeelten bij Emiclaer zouden worden geëgaliseerd en enkele lagere bij de Heisteeg opgehoogd. Om grond voor de te graven wetering te verkrijgen zou een vrijwillige ruilverkaveling nodig zijn. De kosten van dit plan waren begroot op ? 585.000,--. Ook dit werd volstrekt onhaalbaar geacht *  .
Daarmee was de zaak vastgelopen, omdat het Rijk alleen subsidie wilde verlenen voor een algehele verbetering van de waterlozing. De ingelanden vonden zo'n plan te duur, maar de stichting van een klein gemaal op de Malewetering zonder veel verdere werken was voor hen zonder subsidie ook niet haalbaar. De mogelijkheid om te lozen op Beoosten de Eem bood wel enige verlichting, vooral na de verplaatsing van het lozingspunt van de Watersteeg naar de Mgr van de Weteringstraat in 1954. In de jaren 1951 en 1953 - 1955 was de wateroverlast relatief gering, maar in 1950, 1952, 1956 - 1958 en 1960 - 1963, moest soms zeer veel water naar Beoosten de Eem geloosd worden, zonder dat dit het probleem voor 't Hogeland echt oploste. Bovendien ondervond Beoosten de Eem in die perioden van hoge waterstand zelf ook overlast, waardoor de eisen van die zijde bij verlenging van de lozingsovereenkomst steeds zwaarder werden.
Op de ingelandenvergadering van 't Hogeland deden zich steeds terugkerende conflicten voor tussen de boeren in de Slaag bij de uitmonding van de Malewetering en de grondgebruikers tussen de Brand en de Bunschoterstraat. Laatstgenoemden verlangden steeds uitdieping van de Malewetering tussen de Bunschoterstraat en de Slaagseweg en het zoveel mogelijk eruit houden van het schut bij Kouwenhoven, eerstgenoemden waren hier fel op tegen, omdat het water dan nog sneller zou afvloeien naar de lage gronden in de Slaag, waar natuurlijke lozing door de hoge buitenwaterstand bij de Malesluis lang niet altijd mogelijk was *  .
Het jaar 1957 bracht ongekend grote wateroverlast, waarvan ook de gemeente Hoogland veel hinder ondervond bij de woningbouw aan de Langenoord. Door de aanleg van waterleiding werd bovendien steeds meer water aangevoerd. De burgemeester trachtte de discussie over een ontwateringsplan weer op gang te brengen. De landerijen langs de Heideweg, in de Slaag en bij Coelhorst hadden veel te lijden gehad. Tot ongenoegen van de ingelanden langs de Eemoever werd in 1958 besloten om nieuwe heulen te leggen bij het gesticht Leo's oord nabij het Bovenpad en om de Malewetering tussen de Oudeweg en de Slaagseweg te doen uitdiepen. Het uitdiepen werd later een uitermate belangrijke verbetering genoemd. Het dijkje langs de wetering aan de Coelhorsterweg bij het land van G. Voorburg, dat in 1950 door de Nederlandse Heidemaatschappij was geëgaliseerd, werd weer aangelegd.
Eind 1959 adviseerde de Heidemaatschappij het bestuur een ontwateringsplan te laten maken, dat in gedeelten zou kunnen worden uitgevoerd al naar gelang de mogelijkheden. Er werd op gewezen, dat bij de aanleg van de zuidelijke Flevopolder de waterstand in de Eem 40 à 50 cm hoger zou worden, waardoor de natuurlijke lozing nog verder bemoeilijkt zou worden. Had men dan een plan klaar, dan kon men beter aanspraak maken op rijkssubsidie. Het stichten van alleen een klein gemaal werd positief ontraden.
Nadat de gemeente Hoogland zich bereid had verklaard de helft van de kosten van het ontwerpen van het ontwateringsplan te dragen, kreeg de Heidemaatschappij in 1960 opdracht van het waterschapsbestuur een plan te ontwerpen *  . In maart 1963 bracht de Heidemaatschappij rapport uit, waarbij vier mogelijkheden ter tafel werden gebracht:
1. samenvoeging van de stroomgebieden van de Malewetering en van de Liendertse- of Kooperwetering en Coelhorst, met stichting van een gemaal bij de uitmonding van de Malewetering in de Eem op het laagste punt in de Slaag.
2. als onder 1, maar met aansluiting op het gemaal Zeldert in Beoosten de Eem.
3. graven van een nieuwe verbindingsleiding (aftakking) van de Malewetering vanaf de Brand naar het Valleikanaal nabij de Koop met natuurlijke lozing op het kanaal voor het bovenstrooms van de Brand gelegen gebied en van de landen nabij de Kooperwetering.
4. als onder 3, met aansluiting van het gebied beneden de Brand op gemaal Zeldert.
De kosten werden begroot op 1 miljoen gulden. Het plan werd aan de Cultuurtechnische dienst en aan Gedeputeerde Staten gezonden met het verzoek subsidie te willen verlenen. Beide instanties zonden bericht, dat zij het plan in studie hadden genomen.
Daarna werd het weer stil. Voor 't Hogeland werd de toestand echter steeds moeilijker. In de Malewetering tussen de Bunschoterstraat en de Oude weg bleek begin 1964 illegaal een kunstmatige barricade te zijn aangebracht, waardoor de waterafvoer stagneerde. In 1965 werd bovendien de mogelijkheid om te lozen naar Beoosten de Eem aanzienlijk beperkt, terwijl in december van dat jaar een periode met zeer hoge waterstanden en grote wateroverlast viel. Een in het nauw gedreven ingeland legde toen op eigen gezag een duiker door de Vudijk, welke echter spoedig door het bestuur van Beoosten de Eem weer werd verwijderd. Na de zeer zware regenval in juli 1966 liet men bovendien van die zijde de Vudijk (die in 1935/1936 was afgegraven) verhogen, omdat er bij zware regen zoveel water overheen liep. Eind 1965 wendden een aantal ingelanden zich met verzoekschriften tot het provinciaal bestuur, omdat hun landen in dat jaar al vijf of zes keer blank waren komen te staan. Gedeputeerde Staten deelden mee overtuigd te zijn van de dringende noodzaak om de waterbeheersing in 't Hogeland te verbeteren. De hoge kosten maakten evenwel verder overleg over de rijksbijdrage daarin noodzakelijk.
Na de natte zomer van 1966 vroeg het bestuur om een onderhoud met provinciaal bestuur en Cultuurtechnische dienst om vooruitlopend op de uitvoering van het gehele verbeteringsplan alvast zodanige werken te mogen uitvoeren, dat althans de ergste wateroverlast kon worden opgevangen, want de toestand werd onhoudbaar. Toen bleek ook duidelijk, waarop het overleg over het verbeteringsplan vastzat.
Niet alleen had slechts een relatief klein deel van het waterschap de voorzieningen nodig, zodat de kosten in verhouding tot de profiterende oppervlakte hoog waren, ook deden de plannen voor uitbreiding van de stedelijke bebouwing in de gemeenten Hoogland en Amersfoort de vraag rijzen, hoe lang de op dat ogenblik nog agrarische gronden van de uit te voeren werken zouden profiteren. De Cultuurtechnische dienst wilde onder geen voorwaarde bijdragen aan werken, die mede voor lozing vanuit stedelijk gebied zouden dienen. Dat betekende, dat de bebouwing in de gemeente Hoogland niet zou mogen lozen op de Malewetering en die in Amersfoort niet op de Kooperwetering. Voor het stedelijk gebied moest natuurlijke lozing worden gezocht. Daarom kon ook geen subsidie worden verleend voor werken aan de Malewetering beneden de Bunschoterstraat en de stichting van een gemaal, vooruitlopend op het complete verbeteringsplan.
Gedeputeerde Staten stelden daarom in maart 1967 een werkgroep van vertegenwoordigers van alle betrokken instanties in om voor dit probleem een oplossing te zoeken. Het door de Nederlandse Heidemaatschappij in verband met de voorgenomen bebouwing in het bestemmingsplan Bieshaar gewijzigde plan voor verbetering van de waterbeheersing was in september 1967 gereed. Dit plan hield in een splitsing in drie gebieden, namelijk een natuurlijk lozend gebied bestaande uit de hooggelegen gronden en in de toekomst te bebouwen gedeelten ten zuiden van de Malewetering, afwaterend op een hoge leiding gevormd door het tussen kaden brengen van de Malewetering vanaf de Brand. Nabij de Eem zou het tracé genormaliseerd worden.
Het lage gebied ten noorden van de Malewetering tussen de Brand en ongeveer de boerderij Kouwenhoven zou middels een gemaal ter hoogte van de uitmonding van de Bovenwetering op de hoge Malewetering bemalen worden. De Kooperwetering zou worden doorgetrokken langs de Liniedijk naar de Coelhorsterwetering. Ook de afwatering van de lage gronden langs de Eem ter weerszijden van de Malewetering zou naar de Coelhorstersluis geleid worden, waar een tweede gemaal zou worden gebouwd. De afwatering van eventueel later te stichten bebouwing in de bemalen gebieden zou apart op de hoge leiding en dus rechtstreeks op de Eem gebracht kunnen worden.
De kosten werden geraamd op circa 1,2 miljoen gulden. Nog vóór dat dit gewijzigde plan in de werkgroep besproken had kunnen worden, werd het van tafel geveegd, daar Gedeputeerde Staten op 20 oktober 1967 aankondigden de gemeente Hoogland te willen opheffen en het grondgebied te willen verdelen tussen Amersfoort en Bunschoten. De Cultuurtechnische dienst deelde daarop mede geen subsidie te kunnen verlenen, aangezien nu onduidelijk was geworden welke gronden vóór 1985 al dan niet bebouwd zouden worden. Daarmee leek de hele zaak opnieuw op de lange baan geschoven te zullen worden *  .
Al in januari 1967 had overleg plaatsgevonden tussen het waterschapsbestuur en de dienst gemeentewerken van Amersfoort over de mogelijkheid om de Kooperwetering via de geplande jachthaven rechtstreeks op de Eem te doen lozen, zodat het water niet meer de omweg via de Schans naar de sluis de Drie Sluizen zou hoeven maken. Door het waterschap was dat gesprek echter niet opgevat als verband houdende met de stadsuitbreiding, want in het herziene plan voor de verbetering van de waterbeheersing van september 1967 was het doortrekken van de Kooperwetering langs de Liniedijk naar de Coelhorsterwetering en dus bemaling daarvan door het te stichten gemaal bij de Coelhorstersluis opgenomen.
Het bekend worden van het bestemmingsplan Schothorst en de daarmee gepaard gaande gemeentelijke herindeling vormde daarom een schok voor het waterschapsbestuur, dat een bezwaarschrift tegen het bestemmingsplan indiende, omdat in het ontwerp-plan de regeling van de waterbeheersing niet zou zijn aangegeven en er ook geen overleg daarover zou zijn geweest. De gemeente had voormeld gesprek echter wel als overleg beschouwd en ook geïnformeerd bij de Heidemaatschappij naar de in de toekomst naar verwachting via de Kooperwetering af te voeren hoeveelheid water. In het bestemmingsplan was het vergraven en verbreden van de Kooperwetering opgenomen, waardoor de afvoercapaciteit vergroot zou worden, en het verleggen van de lozing via de geprojecteerde jachthaven naar de Eem. Na een gesprek met de wethouder van stadsontwikkeling van Amersfoort in mei 1968 waren de bezwaren van het waterschap goeddeels weggenomen *  .
De medewerking van het Rijk aan een waterbeheersingsplan voor 't Hogeland was echter weer volledig op losse schroeven komen te staan. Het waterschapsbestuur kwam daarom tot de conclusie dat men dan maar alleen verder moest gaan. Op initiatief van de secretaris-penningmeester werd in oktober 1968 offerte gevraagd voor de bouw van twee automatische schroefpompgemalen. Op voorstel van het bestuur besloot de vergadering van stemgerechtigde ingelanden op 25 november 1968 krediet te verlenen voor de stichting van een duplogemaal met een capaciteit van tweemaal 30 m3 waterverplaatsing per minuut bij de Malesluis en van een monogemaal met een capaciteit van 30 m3 water per minuut aan de Coelhorstersluis, mét de uitvoering van de meest noodzakelijke verbeteringen aan toevoerleidingen en kunstwerken. Het gemaal te Coelhorst zou ook het gebied van de Kooperwetering bemalen.
De ontwikkeling van het waterbeheersingsplan kwam vervolgens in een stroomversnelling. De Cultuurtechnische dienst bleek nu wel bereid mee te werken. Uitgaande van het door de ingelandenvergadering beschikbaar gestelde krediet van fl. 175.000,-- voor de stichting van de gemalen (20%) verklaarde de Cultuurtechnische dienst een subsidie van 60% te zullen verlenen in de kosten (maximaal fl. 875.000,--) van een door een cultuurmaatschappij op te stellen min of meer afgerond verbeteringsplan, indien ook de provincie Utrecht 20% zou bijdragen. Drie dagen later deden Gedeputeerde Staten deze toezegging. De waterlossing van de bestaande woonkernen Hooglanderveen en Den Ham- Langenoord alsmede die van het bestemmingsplan Bieshaar kon in het verbeteringsplan worden opgenomen, omdat de gemeente Hoogland de garantie verstrekte, dat de meerkosten van deze lozing ten laste van de gemeente zouden worden gebracht.
Zo kon het waterschapsbestuur in januari 1969 opdracht geven aan de Nederlandse Heidemaatschappij om het waterbeheersingsplan uit 1963 nogmaals te herzien. Het nieuwe plan was in april 1969 gereed. Het hield in de verbetering van bestaande watergangen, namelijk de gehele Malewetering vanaf de Holleweg, de Laaglanderveensloot, de Vathorstsloot, de Veenwalsloot, de Buurtsdijksloot, de oostelijke Duisterwetering, een sloot vanaf rijksweg nr 1 naar de Malewetering nabij de Brand, de Koekoeksloot (iets verlegd), de Bovenwetering, de Sneulsloot, de wetering langs de Liniedijk vanaf de Schans via de Coelhorsterwetering doorgetrokken tot de Malesluis, de Weerhorsterwetering en de watergang langs het huis Coelhorst naar de Coelhorsterwetering. De Kooperwetering was nu buiten het verbeteringsplan gelaten, omdat de gronden daarlangs in het kader van het bestemmingsplan Schothorst, plandeel Amersfoort, binnenkort bebouwd zouden worden.
Bij de Malesluis waren twee gemalen gepland, één op de Malewetering en één op de doorgetrokken Coelhorsterwetering, met een capaciteit van respectievelijk tweemaal 44 m3 en 21 m3 waterverplaatsing per minuut. Laatstgenoemd gemaal zou ook het water afmalen komend van de lage gronden in de Slaag tussen de Malewetering, de Liniedijk, de Hogerhorsterweg, de Vudijk en de Mgr van de Weteringstraat, welk water middels een onderleider door de Malewetering bij het duplogemaal naar het monogemaal gevoerd werd. De Malewetering zou vanaf de brug in de Mgr van de Weteringstraat tot het gemaal tussen kaden worden gebracht. De toevoerleiding door de Slaag naar de onderleider zou worden opgeschoond.
De stuw bij de boerderij Kouwenhoven kwam te vervallen, die bij de Brand zou worden verplaatst naar de brug over de Malewetering in de Hoveniersweg. De meerkosten voor verbetering van de waterafvoer vanuit het stedelijk gebied werden geraamd op circa fl. 245.000,--, welke ten laste van de gemeente Hoogland kwamen. Op 13 mei 1969 besloot de vergadering van stemgerechtigde ingelanden met algemene stemmen tot uitvoering van het plan *  .
In juli ging het bestuur ook akkoord met het door de Heidemaatschappij ontworpen beplantingsplan, ervan uitgaande dat de kosten daarvan volledig gesubsidieerd zouden worden. Met toestemming van Gedeputeerde Staten werd artikel 12 van de Waterstaatswet 1900 toegepast om langs de watergangen de grond, nodig voor de uitvoering van het plan voor verbetering van de waterbeheersing, in gebruik te kunnen nemen.
Op deze wijze kon onteigening worden vermeden. Omdat echter een aantal belanghebbenden, wonend aan de Heideweg te Hooglanderveen, bezwaar maakte tegen de verbreding van de achter hun huizen gelegen Laaglanderveensloot, werd besloten die watergang iets naar het noorden te verleggen, waar hij uitkwam tegenover de nieuwe ontwateringssloot tussen de landen van H.J. Smink en G.D. Hilhorst, aangelegd door de gemeente in verband met de reconstructie en riolering van de Heideweg. De aanwonenden kregen in 1972 vergunning de oude Laaglanderveensloot te dempen. Nadat de grondverwerving geregeld was, werd het grond- en graafwerk en het maken van de kunstwerken in juni 1970 gegund in drie percelen aan Hooglandse aannemers.
Het werk verliep voorspoedig, mede door het prachtige weer in de zomer van 1970. Eind augustus 1971 vond de laatste oplevering plaats. Het maken van de onderbouw voor de beide gemalen en van de onderleider werd in april 1970 gegund. De gemalen werden gebouwd aan de teen van de Liniedijk binnendijks ter weerszijden van de Malesluis, die hersteld werd en van een schuif werd voorzien. Het elektrisch duplogemaal op de Malewetering kreeg een capaciteit van twee maal 44 m3 waterverplaatsing per minuut bij een opvoerhoogte van 0.75 m, dat op de Coelhorsterwetering van 21 m3 per minuut bij een opvoerhoogte van 1 m. Voorjaar 1971 was ook dit werk gereed.
De waterbeheersingswerken konden in september van dat jaar officieel in gebruik worden gesteld. Daarna liet het waterschapsbestuur nog een klep maken voor de duiker in de Bovenwetering door de Emiclaerseweg om water te kunnen opkeren, want de stuw in de Bovenwetering was komen te vervallen. In 1972 werd opdracht gegeven tot het aanbrengen van beschoeiing langs de Heideweg over circa 160 m1 bij het land van J. Hilhorst *  .
Tegelijkertijd met de uitvoering van de verbeteringswerken voor het waterschap was de gemeente Amersfoort begonnen met het bouwrijp maken van de gronden langs de Kooperwetering in het bestemmingsplan Schothorst. Dat veroorzaakte in het najaar van 1970 wateroverlast bij Coelhorst, want de bronbemalingspompen in Schothorst werkten dag en nacht met een capaciteit van 50% van die van het nieuwe monogemaal van het waterschap en dat kon dan ook bij grote regenval de wateraanvoer niet wegwerken.
Toen het gemeentebestuur in november 1970 de vergunning voor het - overigens allang begonnen - bouwrijp maken aanvroeg, deelde het mee van plan te zijn de Kooperwetering te verruimen en daarop een gemaal te plaatsen. In de door het waterschap verleende vergunning werd dit ook als bepaling opgenomen. De plaats van het gemaal zou in nader overleg bepaald worden. De besprekingen over de ontpoldering van de bestemmingsplannen Schothorst en Rustenburg begonnen eind 1971 *  .
Gedeputeerde Staten hadden in december 1967 de nota inzake de reorganisatie van de waterschappen in de provincie Utrecht uitgebracht, waarin het voornemen werd aangekondigd tot samenvoeging van die waterschappen, die voor hun afwatering in hoofdzaak rechtstreeks op de Eem waren aangewezen. Het bestuur van 't Hogeland, dat toen juist in grote onzekerheid verkeerde over de mogelijkheid de waterbeheersing ooit te kunnen verbeteren, nam een afwachtende houding aan. Toen de voorbereiding van de samenvoeging van de waterschappen Beoosten de Eem, Bewesten de Eem, 't Hogeland, de Melm en de Pijnenburger Grift meer concrete vorm begon aan te nemen was het werk ter verbetering van de waterbeheersing in 't Hogeland al volop in uitvoering. Bij de inwerkingtreding van het bijzonder reglement voor het waterschap de Eem op 1 januari 1973 was de afdeling 't Hogeland dan ook klaar voor een nieuwe periode *  .
8. Het archief
9. Bijlagen

Kenmerken

Datering:
1945-1982
Auteur:
M. Mijnssen-Dutilh