Uw zoekacties: Bekaaide Maatpolder en Bekaaide Maatwaterschap

1931 Bekaaide Maatpolder en Bekaaide Maatwaterschap ( Gelders Archief )

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Openbaarheid en citeren
2. Ligging
3. Reglementering
4. Bestuur en ambtenaren
5. Bronnen van inkomsten
6. Uitvoering van de taak
1931 Bekaaide Maatpolder en Bekaaide Maatwaterschap
Inleiding
6.
Uitvoering van de taak
Organisatie: Gelders Archief
Volgens de schouwbrief van 1640 waren de geërfden verplicht tot het onderhoud van de dijksloot vóór hun land, van de opgaande sloten en van de kade achter hun land onder de schouw van de heemraden. De schouw werd gevoerd op 15 mei en op 1 augustus, waarbij de opgaande sloten slechts éénmaal per jaar geschouwd zouden worden, behalve die waarin de uitwateringssluizen zouden worden gelegd. In geval van nood kon een extra schouw worden uitgeroepen. De geërfden zouden ieder hun deel van de kade met nog 2 voet ophogen. De heemraden zouden zorg dragen voor aanleg en onderhoud van de kade op het land van Cornelis Aertsz. (de Kleine Oplaag), de kade van 46 roeden oostwaarts opgaande vanaf het land van Henrick Reyersz., op de maat genaamd het Blockhuijs (de Grote Oplaag), en de uitwateringssluis of -sluizen (er werd er één gelegd). Het onderhoud van de sluissloot kwam ook ten laste van de polder, maar de dijksloot, die wel eigendom van de polder was, moest worden onderhouden door de aangelanden. Na 1858 kwam zoals gebruikelijk het onderhoud in natura van de hoofden in de dijkwetering en van de kade ten laste van de eigenaars in volle eigendom, erfpachters en vruchtgebruikers, terwijl de bruikers of pachters de wetering moesten schoonhouden *  .
In 1616 hadden de Gedeputeerden der Staten van Utrecht na een jarenlang proces bepaald, dat de geërfden in de Lange Buitenmaten verplicht waren aarde te leveren voor het herstel van de Veldendijk tegen een vergoeding van 15 stuivers per roede *  . Dit was aanzienlijk meer dan het aardgeld, dat elders langs de dijk betaald werd (6 stuivers). De geërfden hadden zich tegen de aardhaling verzet, omdat volgens het gewoonterecht (vgl. de Costuymen en Usantiên van 't Eemsche quartier, opgesteld in 1569 voor de hertog van Alva *  ) er geen aarde voor de Veldendijk gehaald mocht worden uit de buitenlanden, tenzij er geen aarde uit het binnenland te krijgen was. De Veldendijk liep toen nog pal langs de Zuiderzee vanaf Spakenburg. Na de grote overstroming van 1702 werd de dijk verlegd, zodat de poldermaten buitendijks kwamen te liggen.
Ook de Grote Oplaag had veel van de zee te lijden. Bij de St Pietersvloed van 4/5 maart 1652 n.s. werd de kade zodanig beschadigd, dat de geërfden overeenkwamen op gemene kosten een nieuwe kade, versterkt met palen, te doen aanleggen *  . In de eerste helft van de 19e eeuw was de Grote Oplaag een aarden kade met stenen bekribbing aan de voet, die niet goed bestand was tegen de golfslag en de werking van ijs en daardoor spoedig kon bezwijken *  . Regelmatig werd keisteen aangekocht voor herstel en onderhoud van de bekribbing *  . Omdat de buitenmaten aan de Zuiderzee steeds meer wegspoelden, besloten de ingelanden in 1855 een steenglooiing te doen aanbrengen op het buitentalud van de Grote Oplaag over een lengte van 128 m. Het werk werd in 1856 uitgevoerd. De voorlanden bleven afnemen en daarom was in later jaren regelmatig verlenging van de steenglooiing noodzakelijk: in 1860 (21 m belegd met bazalt), 1864/65 (verlenging met 20 m na de storm van 3/4 december 1863), 1881, 1892/93 (25 m), 1897/98 (40 m) en 1902/03 (40 m) *  .
Dit was nog niet afdoende. In 1903 besloten de ingelanden elk hun deel van de kade te verhogen tot 2 m boven N.A.P. in plaats van de bestaande hoogte van 1.70 m en om in de keur een bepaling op te nemen, dat de ophoging en reparatie alleen mocht geschieden met zuivere klei uit de vaste grond. In 1904 werd ook de Grote Oplaag door het waterschap verhoogd, maar door de stormen van december 1904 en januari 1905 werd weer veel schade toegebracht. De ingelanden besloten in 1909 opnieuw om de Grote Oplaag beter bestand te maken tegen storm. Er werd een buitendijks perceel gras- en rietland aangekocht om aarde uit te graven. Bij de vernieuwing van de keur in 1909 werd evenwel de hoogte van de kade weer gesteld op minstens 1.70 m boven N.A.P. Nadat wederom stormschade aan de Grote Oplaag was ontstaan in 1911, besloot men in 1913 een dam te leggen, bezet met bazalt, langs de In 1909 aangekochte buitenmaat in het verlengde van de Grote Oplaag. Wellicht heeft dit ertoe bijgedragen dat het Bekaaide Maatwaterschap van de grote stormen en overstromingen in 1916 en 1917 weinig schade ondervond, maar bij de storm van 6/7 november 1921 werd de Grote Oplaag nog eenmaal ernstig beschadigd. Na het gereedkomen van de Afsluitdijk in 1932 bestond het probleem niet meer *  .
Over de Kleine Oplaag is weinig bekend. In de notulen van de vergaderingen van bestuur en ingelanden komt het onderhoud daarvan niet ter sprake, terwijl dit wel voor rekening van het waterschap kwam. De staat van eigendommen van ca 1910 wekt de indruk, dat de nieuwe eigenaar ook de onderhoudplicht had overgenomen, omdat de Kleine Oplaag staat vermeld bij de voorwerpen waarover het bestuur schouw voerde. Maar uit enige processen-verbaal van aanbesteding blijkt, dat in de twintiger jaren van deze eeuw nog wel herstelwerk aan de Kleine Oplaag werd uitgevoerd door het waterschap *  .
De sluissloot en de uitwateringssluis in de kade lagen in het verlengde van de sluis van de Noorderpolder in de Veldendijk. De geërfden van de Bekaaide Maatpolder hadden in 1755 een grote stenen sluis doen maken *  . Het onderhoud van sluis en sloot is altijd ten laste van de polder geweest. In 1901 werd in de sluissloot een schut geplaatst ter beveiliging van de sluis, maar vooral om 's zomers voldoende drinkwater voor het vee in de sloten te houden *  .
Aan het eind van de jaren dertig werd op initiatief van dijkgraaf A.J. Looxma van Weideren baron Rengers de aandacht gevestigd op de toestand van de sloten in de polder. Hoewel uit de schouwbrief van 1640 wel blijkt, dat de heemraden schouwrecht hadden over de sloten-de dijksloot diende een wijdte te hebben van 8 voet boven en 5 voet onderin en de opgaande sloten van 5 voet bovenin-is de schouw over de laatstgenoemde later kennelijk verdwenen. In 1938 wilde het bestuur hierin verandering brengen. Voorgesteld werd: a. in de winter van 1938/39 alle opgaande sloten middels aanbesteding te brengen op een wijdte van 2 m ter hoogte van het maaiveld en van 1 m op de bodem; b. de kosten te dekken uit het overschot op de rekening over 1938 en 1939 met een subsidie van het waterschap Beoosten de Eem tot een bedrag van ¿ 2.000,-; c. ernaar te streven dat het Bekaaide Maatwaterschap per 1 januari 1940 zou worden samengevoegd met Beoosten de Eem. De ingelanden verwierpen het voorstel uit vrees, dat bij samenvoeging de omslag direct omhoog zou gaan *  .
Het provinciaal bestuur liet de gedachte echter niet los. Op verzoek van Gedeputeerde Staten zetten de besturen van de Bekaaide Maat en Beoosten de Eem hun standpunten uiteen in een gezamenlijke brief d.d. 20 oktober 1939. Het bestuur van de Bekaaide Maat stelde prijs op behoud van de zelfstandigheid van hun waterschap. Het meende, dat de verbetering van de sloten en het behoorlijk onderhoud daarvan ook bereikt konden worden op vrijwillige basis, zonder onderhoudplicht. Het bestuur van Beoosten de Eem deelde die mening niet. Op samenvoeging wilde men niet persé aandringen, maar van goed onderhoud van de sloten zonder waterschapsschouw verwachtte men niet veel. Het antwoord van Gedeputeerde Staten kwam pas op 18 maart 1941: van samenvoeging werd voorshands afgezien, maar de onderhoudplicht van de watergangen was vastgelegd in het Algemeen reglement op de waterschappen, evenals de verplichting van het bestuur toezicht te houden op alle werken welke de belangen van het waterschap raakten, tenzij die werken onder het onmiddellijk toezicht van een hoger gezag waren geplaatst.
Er moest een nieuwe keur voor de Bekaaide Maat worden opgesteld met daarin bepalingen betreffende de afmetingen voor de dijkwetering en de schouw over de opgaande sloten, temeer daar de oude keur al sinds 1930 was vervallen. In het najaar van 1941 werd op aanvraag van het bestuur van Beoosten de Eem het besluit genomen tot de ruilverkaveling van gronden in de gemeenten Bunschoten, Hoogland en Baarn. Het lukte de ingelanden van de Bekaaide Maat niet hier buiten te blijven. Daarna ging de ontwikkeling heel snel. Eind december 1941 werd het ontwerp-besluit van Provinciale Staten inzake de opheffing van het Bekaaide Maatwaterschap en het hoogheemraadschap van de Bunschoter Veen- en Veldendijk en de samenvoeging daarvan met het waterschap Beoosten de Eem ontvangen. Het besluit zelf kwam tot stand in 1942 (provinciaal blad van Utrecht 1942 nr. 13). De datum van ingang werd met terugwerkende kracht vastgesteld op 1 januari 1942. Nog datzelfde jaar werd begonnen met het verbeteren van de sloten op kosten van de eigenaren. Daarna kon de polder in de bemaling worden opgenomen *  .
7. Het archief
8. Bijlagen

Kenmerken

Datering:
1641-1942
Auteur:
M. Mijnssen-Dutilh