Uw zoekacties: Polder en waterschap De Haar

1923 Polder en waterschap De Haar ( Gelders Archief )

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Openbaarheid en citeren
2. Ligging
3. Reglementering
4. Bestuur en ambtenaren
5. Bronnen van inkomsten
6. Uitvoering van de taak
1923 Polder en waterschap De Haar
Inleiding
6.
Uitvoering van de taak
Organisatie: Gelders Archief
Na het verdwijnen van de watermolen bestond de taak van de heemraden nog slechts uit het voeren van de schouw over de wetering, sloten, wegen en banwerk, en uit de zorg voor het onderhoud van de Haarse sluis. In 1740 verleenden de Gedeputeerden der Staten van Utrecht aan De Haar en de andere polders onder Hoogland het recht om voor het verhalen van hun schouwboeten en kosten van aanbesteding van kwaadschouw verhoogd met de derde penning bij wanbetaling de executie te laten doen door de dijkbode of een ander legaal persoon *  . De schouten bleken namelijk vaak onwillig om de executie te doen *  .
Het onderhoud van de Haarse sluis in de Eemdijk is altijd ten laste van de polder en later het waterschap geweest. Dit blijkt al uit de 16e eeuwse rekeningen van het Lazarushuis te Amersfoort, dat als geërfde in De Haar daaraan moest meebetalen *  . De sluis werd vernieuwd in 1593 en wederom in 1645, 1688, 1694, 1707, 1721, 1733 (toen vervangen door een stenen duiker), 1773, 1833, 1895 en 1904 *  .
De Haarse wetering moest worden onderhouden door de bruikers of pachters, ieder voor zover zijn land aan de wetering grensde *  . De onderhoudslast voor de Bennekommerwetering daarentegen rustte slechts op een aantal percelen in het oostelijk deel van De Haar, op de kaart van het hoogheemraadschap van 1666 *  genummerd 212 t/m 244 voor wat betreft de noordzijde en 213 t/m 246 voor de zuidzijde. De bruikers van deze percelen moesten een slag in de Bennekommerwetering onderhouden, dat twee maal zo breed was als hun land grenzend aan de Haarse wetering. Van oudsher voerden schout en gerecht van Duist, de Haar en Zevenhuizen schouw over deze weteringen en een aantal andere in de polder De Duist. Het desbetreffende schouwreglement van 1742 werd in 1836 opnieuw afgekondigd door burgemeester en assessoren van de gemeente Duist c.s. De heemraden van De Haar hadden een recht van naschouw sinds 1625.
In 1849/50 werden de Bennekommer- en de Haarse wetering uitgediept voor rekening van de polder *  . De vergadering van ingelanden besloot in 1919 om het onderhoud van de Bennekommerwetering vanaf het volgende jaar ten laste van het waterschap te brengen *  . Enige jaren later aanvaardde men een aanbod van het hoogheemraadschap om subsidie te verlenen voor de verbetering van de watergangen, op voorwaarde dat er 's winters gemalen zou worden, hetgeen toen nog niet gebruikelijk was *  . Mede in verband met de bouw van het elektrische gemaal (eveneens met subsidie van het hoogheemraadschap) in 1926 werden de weteringen uitgebaggerd. Het jaar daarop besloten de ingelanden ook het onderhoud van de Haarse wetering voor rekening van het waterschap te nemen. In het kader van de inmiddels tot stand gekomen gemeenschappelijke bemaling van alle polders binnen de ring van het hoogheemraadschap werd de afwatering van de Grote Pikmanspolder, van het zuidelijk deel van de Bloklands- en Sint Nicolaaspolders en van de Neerduist gebracht op de Haarse- en Bennekommerwetering met het nieuwe gemaal *  .
Bemaling van de polder had niet meer plaats gevonden sinds de watermolen circa 1695 was verdwenen. In 1871 stelde de heemraad-secretaris Maurits ten Brink voor om een stoomgemaal te stichten. Het gemaal van het waterschap De Bunschoter en Duister Uitwatering in Zee te Spakenburg was eind 1869 gereedgekomen. Een poging om De Slaag, Over- en Neerzeldert, De Hond en Eemland te interesseren voor deelname in het plan mislukte in 1872, daarom ging men alleen verder.
Het stoomgemaal werd gebouwd in 1877 door de Utrechtse IJzergieterij (firma A.F. Smulders). Het had een vermogen van 12 à 14 pk, voldoende om 1000 m3 water per uur één meter hoog op te voeren. De opvoerhoogte kon eventueel gebracht worden op 2.50 m boven polderpeil, zij het voor een kleinere hoeveelheid water. Het eerste jaar werd het gemaal van de firma Smulders gehuurd, maar in 1878 besloot men tot aankoop over te gaan. In 1889 moest de stoomketel worden vervangen.
Ruim twintig jaar later werd in het stoomgemaal één nieuwe centrifugaalpomp geplaatst in plaats van de twee kleine pompen. De stoomketel, waarvan de vlampijpen in 1913 vernieuwd waren, werd afgekeurd in 1926 *  . Dit was aanleiding voor het initiatief van dijkgraaf A.J. Looxma van Welderen, baron Rengers, van de Bunschoter Veen- en Veldendijk om te komen tot betere bemaling voor de hele streek.
Op kosten van het hoogheemraadschap werden de gemalen op de Haarse- en Zeldertse weteringen geëlektrificeerd, en vervolgens sloten de waterschappen De Bunschoter en Duister Uitwatering in Zee (dat in 1921 overgegaan was op elektrische bemaling), De Haar en De Gecombineerde Stoombemaling van de Zelderdsche Wetering met het hoogheemraadschap een overeenkomst tot gemeenschappelijke bemaling, volgens welke de drie gemalen gezamenlijk geëxploiteerd werden. In het grotendeels vernieuwde gebouw van het Haarse gemaal werd een schroefpomp geplaatst, in staat 100 m3 water per minuut 0.60 m hoog op te voeren, aangedreven door een elektromotor van 65 pk, en een vacuümpomp aangedreven door een elektromotor van 5 pk.
Door de Bisschopsweg en de Bunschoterstraatweg werden verbindingen met De Bunschoter en Duister Uitwatering in Zee gelegd, zodat water uit de waterschappen Blokland en Vereenigd Sint Nicolaas en Rikvisschers en uit de Neerduisterwetering kon worden afgevoerd naar het Haarse gemaal *  . Ook werd de afwatering niet alleen van de landen in de Grote Pikmanspolder, maar ook van die onder de Noord-Eemlandse sluis in 1928 geleid naar dit gemaal.
De Kleine Pikmanspolder, gelegen in het waterschap Eemland, werd al bemalen door het gemaal van De Haar sinds 1915, nadat in dat jaar de Kleine Pikmanssluis was ingestort. De sluis werd niet meer hersteld en in 1917 definitief gedicht, nadat in 1916 een overeenkomst was gesloten tussen De Haar en Eemland over blijvende bemaling van de Kleine Pikmanspolder *  . Voor de omslagplichtige percelen in die polder zou per jaar fl. 1,00 méér omslag worden betaald dan het bedrag waarvoor de landerijen in De Haar zelf werden aangeslagen. In 1927 werd deze bepaling gewijzigd en de omslag voor de bemaling werd nu in beide polders gelijkgesteld. Eerdere pogingen om de Kleine Pikmanspolder onder de bemaling van De Haar te brengen waren mislukt in 1883 (toen het deel van Eemland ten zuiden van de Bennekommerwetering zich aansloot bij De Gecombineerde Stoombemaling van de Zelderdsche Wetering) en in 1892 *  .
De polder De Hond had al in 1608 een overeenkomst met De Haar gesloten inzake waterlozing op de Haarse wetering middels een heul of sluis in de Lodijk en een tochtsloot, aan te leggen en te onderhouden door de geërfden van De Hond. Dezen betaalden ook aan De Haar, verdeeld over drie jaar, een bedrag van 6 Carolusguldens per dammaat en zij verplichtten zich dammaat dammaatsgelijk bij te dragen in de omslag van De Haar voor het onderhoud van de Haarse sluis en watermolen. Bovendien zouden ze een kade leggen in hun polder langs de Bunschoter Neerweg om vreemd water te keren. De kade mocht geschouwd worden door de heemraden van De Haar. Met een aanvulling werd de overeenkomst bekrachtigd door de Staten van Utrecht in 1620 *  .
Nadat De Hond eerst enige tijd inderdaad af en toe had bijgedragen aan het onderhoud van de Haarse molen en -sluis, ontstond hierover in 1645 bij de vernieuwing van de sluis geschil. Toen werd overeengekomen, dat De Hond drie jaar lang 1 gulden 15 stuivers per dammaat over 100 dammaten zou opbrengen, hetgeen ook inderdaad geschiedde. Ook droeg De Hond na de vernieuwing van de Haarse- en Zeldertse watermolens in 1659 mee in het molengeld. De molen was echter na 1694 verdwenen. In 1719 ontstond opnieuw geschil, nadat de geërfden van De Hond niet bereid gebleken waren na lange jaren weer te gaan meebetalen voor de Haarse sluis.
Kennelijk hebben de heemraden van De Haar toen hun recht niet hard weten te maken, want ook anderhalve eeuw later weigerde De Hond nog mee te betalen aan de bemaling door het stoomgemaal en het is De Haar nimmer gelukt een bijdrage daarvoor af te dwingen *  . In 1928 werd de waterlozing van De Hond gewijzigd: op kosten van het hoogheemraadschap werd de afwatering mede gebracht op de Eerste en Tweede Zeldertse weteringen, zodat bemaling nu ook door het gemaal van Zeldert geschiedde *  .
De Lodijk vormde in 1545 de aanleiding tot het vaststellen van de eerste schouwbrief van De Haar, maar de kade moet al veel vroeger zijn aangelegd om het water te keren uit Neerzeldert en de watergang die, als Calleveensche beek begonnen, langs de Kalveense weg, door de polders Het Nieuweland en De Hond liep ten zuiden van de Lodijk om nabij de Grimmesteinse sluis in de Eem uit te monden. De geërfden van De Haar zagen er streng op toe, dat de kade (hun eigendom) alleen door henzelf als weg werd gebruikt. Bij de Bunschoter Neerweg stond een draaiboom, die kon worden afgesloten.
In 1660 kochten de geërfden in De Borgermaten het recht van uitweg over de Lodijk. Ook andere landerijen in Eemland, Neerzeldert en De Hond moesten voor de uitweg een recognitie betalen, anders zouden volgens een resolutie van de geërfden van De Haar d.d. 13 september 1716 hun bruggen en dammen worden verwijderd. De vergoeding voor het gebruik van de weg werd in 1920 verdubbeld tot fl. 1,00 per dammaat. In 1926 trachtte men van het waterschap Neerzeldert meebetaling voor het gebruik van de weg te krijgen, maar dat werd geweigerd. Toch werd daarna besloten de weg nog niet af te sluiten voor niet- ingelanden *  .
De onderhoudslast voor kade en weg rustte op de aangelanden in De Haar. In 1862 besloten de ingelanden de weg verder te doen bepuinen vanaf de Bunschoterstraatweg tot de hofstede de Lodijk. De onderhoudplicht voor de weg werd in 1894 overgenomen door het waterschap, nadat de weg was hardgemaakt met subsidie van het hoogheemraadschap. Dit gebeurde met grind, maar in 1903 werd weer een laag puin en sintels op de weg gebracht *  .
Ook de Haarse weg was eigendom van de polder, terwijl de onderhoudplicht lag bij de aangelanden. Het verlengde ervan naar de Eembrug, de Bisschopsweg, kwam al sinds de middeleeuwen ten laste van de landsoverheid: eerst de bisschop (die de weg blijkens een akte van 1441 verpachtte *  ), later de Staten van Utrecht. Deze lieten de weg in 1706 herstellen om er vervolgens een tol te heffen *  .
De onderhoudplichtigen van de Haarse weg moesten toen eveneens hun deel van de weg herstellen, maar zij hoefden geen tol te betalen. In 1762 verkeerde de weg in zeer slechte staat. De pachters van de tol, die voor het onderhoud moesten zorgen, hadden zich slecht van die taak gekweten. De Staten lieten de ingelanden van De Haar kiezen: óf tol betalen net als iedereen óf zich verplichten de weg vanaf de eerste dwarshaar tot de Haarse brug in de Bunschoter Neerweg te onderhouden volgens een daartoe door de Staten vast te stellen verordening met gelijktijdige vrijstelling van de tol. De geërfden kozen voor het laatste. Het werd aan hen overgelaten of zij het onderhoud publiek wilden aanbesteden en de kosten omslaan over de morgentalen, dan wel of de weg verhoefslaagd zou worden. De schouw werd opgedragen aan het gerecht van De Haar. Bovendien werd aan de ingelanden een aandeel van één vijfde van de jaarlijkse opbrengst van de tolpacht toegezegd als tegemoetkoming in de kosten. De geërfden verkozen de weg te verhoefslagen *  .
Blijkens de schouwbrief op de Haar- en Bisschopswegen vastgesteld door het Departementaal bestuur van Utrecht op 21 januari 1806 werd toen tweemaal per jaar schouw gevoerd door gecommitteerden uit dat bestuur. Dit schouwreglement werd in 1846 opnieuw bekend gemaakt door Gedeputeerde Staten. Inmiddels was de onderhoudplicht voor de Bisschopsweg bij Koninklijk Besluit van 22 november 1829 nr 13 gelegd bij de provincie Utrecht, die de weg in 1830 liet herstellen. In 1858 schonken de poldermeesters van De Haar de Haarse weg aan de provincie, nadat deze ook daarvan de onderhoudplicht had overgenomen. Het volgend voorjaar werd de weg verbeterd *  .
Behalve door de Lodijk en de Haarse weg werd vreemd water uit de polder gekeerd door een kade, aangelegd circa 1601 over de Haarakker en de Smalle Zuidwind langs de grens met Eemland ten zuiden van de Bennekommerwetering. Het buitengewoon onderhoud van de kade kwam voor rekening van de polder, maar de pachter diende voor het gewoon onderhoud te zorgen (zodat geen water kon inlopen) en ook de sloten te onderhouden *  . Na het gereedkomen van het stoomgemaal in 1878 besloten de ingelanden het waterschap beter af te sluiten, zodat geen vreemd water kon inlopen. Het afsluitingsdijkje langs Noord-Eemland werd verhoogd en ook langs de grens met de Kleine Pikmanspolder werd een kade gelegd van 1 m breed aansluitend aan de kade over de Zuidwind *  .
7. Het archief
8. Bijlagen

Kenmerken

Datering:
1545-1928
Auteur:
M. Mijnssen-Dutilh