Uw zoekacties: Polder en waterschap De Haar

1923 Polder en waterschap De Haar ( Gelders Archief )

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Openbaarheid en citeren
2. Ligging
3. Reglementering
1923 Polder en waterschap De Haar
Inleiding
3.
Reglementering
Organisatie: Gelders Archief
De naam Harsaterdrecht komt al voor in de oorkonde uit 1203, waarbij bisschop Diederik II van Are de nieuwe tiend terzijde van de Eem in UUtwik (d.i. Bunschoten) schonk aan de deken van het kapittel van St Jan te Utrecht *  . Deze tiend was door bisschop Boudewijn II van Holland (1178 - 1196) novaal verklaard en daarmee afgescheiden van de oude tiend behorende tot de bisschopshof te Amersfoort.
De grond in De Haar moet dus al vóór het laatste kwart van de 12e eeuw in gebruik zijn genomen. In 1310 verkocht Everard van Stoutenburgh, lid van de familie die vanouds als meiers de hof te Amersfoort beheerde, de tienden en gerecht op de Hare aan de bisschop *  . In de 15e eeuw waren er in Bunschoten, De Duist en De Haar twee schouten (in 1434), terwijl later (in 1462) dit hele gebied één schoutambt vormde *  . Maar aan het begin van de 16e eeuw blijken Duist en De Haar een zelfstandig gerecht te vormen *  .
Het eerst bekende schouwreglement betreft niet de gehele polder De Haar, maar de Lodijk. Het werd vastgesteld op 27 juli 1545 door Stadhouder en Hof van Utrecht op verzoek van de gemene geërfden van De Haar *  . Dezen hadden gesteld, dat de vanouds genaamde Haarse Lodijk geen heerweg maar een privéweg was, aangelegd door de geërfden met aarde gegraven uit hun eigen land, om er hun hooi en haver over te vervoeren, daar ze anders een groot stuk moesten omrijden over de Bisschopsweg. Omdat de Lodijk in slechte staat was, hadden zij deze concept-schouwbrief opgesteld voor het onderhoud van de dijk als weg, maar ook tot kering van vreemd water. Twee (jaarlijks te benoemen) heemraden zouden de dijk twee maal per jaar schouwen en schieren (het noodzakelijke onderhoudswerk aangeven), de aangelanden moesten de dijk onderhouden.
Daarbij mocht geen aarde van de zijkant worden gegraven om de weg te verhogen, de bestaande breedte moest gehandhaafd blijven. De dijk mocht niet beweid worden, maar de aangelanden mochten hem, ieder voor zijn land, hooien. Over de weg mocht alleen hooi en haver vervoerd worden, die in de polder De Haar waren gegroeid. De geërfden behielden zoals vanouds het recht de weg af te sluiten met een draaiboom met slot, waarvan de heemraden de sleutels zouden bewaren. Doorsteken van de dijk om water in de polder te laten lopen of daaruit te stelen was verboden op straffe van vervolging door het Hof of de maarschalk. Waren de heemraden nalatig in het voeren van de schouw, dan hadden schout en schepenen van De Haar een recht van naschouw. Daarnaast behield de schout van Duist en De Haar zijn vanouds bestaande gewone schouwrecht over de Haarse wetering. Tegelijkertijd stelde het Hof ook de landbrief voor Neerzeldert vast, eveneens naar een concept opgesteld door de geërfden *  .
In 1625 werd een overeenkomst van de geërfden van De Haar tot aanvulling en wijziging van de schouwbrief voor de Lodijk bekrachtigd door de Staten van Utrecht *  . In de praktijk was gebleken, dat de schouwdagen, vastgesteld op St Geertrudis (17 maart) en Lamberti (17 september), gemeenlijk te vroeg of te laat kwamen. Daarom werden zij verplaatst naar 8 mei en 8 augustus, tenzij het nodig zou zijn vanwege een open waai of andere nood de schouw eerder of later te doen. Tegelijk werd een naschouw van de heemraden over de Haarse wetering ingesteld, omdat de schouw door schout en gerecht werd verwaarloosd. Naar het scheen bedroegen de onkosten voor het doen van de schouw dikwijls meer dan de schouwboeten voor schout en schepenen opbrachten, en daar zij zelf weinig landbezit in de polder hadden, namen zij de taak niet zo ter harte als voor de welstand van het gemene land nodig was.
De sloten in de polder gelegen langs de Lodijk en de Haarse weg werden onder de schouw van de heemraden gebracht bij een onderhandse akte van overeenkomst van de geërfden in de gehele polder De Haar d.d. 20 januari 1566 *  . Iedere geërfde zou voortaan de sloten aan het eind van zijn land langs de Lodijk en de Haarse weg vóór de maand mei ophalen op een wijdte van zeven voet drijvens water. Bij kwaadschouw werd het werk terstond aanbesteed door de heemraden, die zich het benodigde geld (verhoogd met de helft) konden laten voorschieten door de rentmeester van De Haar als het onderhoudplichtige land 'genoot van de gemene omslag', het Haergelt. Dit was kennelijk een uitkering vanwege de polder aan de eigenaars van bepaalde landen.
Niet alle percelen deelden echter mee in die uitkering, en als een van deze landen in gebreke werd bevonden bij de schouw van de sloten, konden de heemraden voor het verhalen van de kosten verhoogd met de derde penning op de gebruikelijke manier executie laten doen door de schout. Over dit Haergelt is verder niets bekend en evenmin is duidelijk of het verband hield met het systeem van de zogenaamde 'Vrije en halve Vrije Haardammaten', waarvan zich een lijst bevindt in het archief van de Malen op het Hoogland *  . De polder De Haar had al in de 16e eeuw als zodanig grondbezit, dat verpacht werd. Wellicht werd het batig saldo van deze pachtpenningen uitgekeerd aan de eigenaars van bepaalde percelen, omdat zij oorspronkelijk gezamenlijke rechten hadden op bepaalde stukken land *  . Maar dit is niet meer dan een veronderstelling.
De schouwbrief van 1566 is voorzover bekend niet bekrachtigd door de landsoverheid, maar het staat wel vast, dat de heemraden van De Haar in de praktijk schouw voerden over de sloten. Op het proces- verbaal van de aanbesteding van kwaadschouw d.d. 26 juni 1781 *  wordt vermeld een kantbeschikking tot goedkeuring van de Gedeputeerden der Staten van Utrecht d.d. 31 augustus 1651 o.s., verleend aan de polder De Haar, betreffende het recht van de heemraden om kwaadschouw aan sloten aan te besteden op het gewin van de derde penning. Het stuk zelf werd nog niet gevonden, maar waarschijnlijk betreft het een zelfde soort kantbeschikking als in dat jaar verkregen werd door de polders Neerzeldert en De Slaag inzake de schouw en het onderhoud van de sloten op een wijdte van zeven voet *  .
Het bijzonder reglement voor het waterschap De Haar werd vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht op 19 juli 1861 *  , tegelijk met de reglementen voor een aantal naburige waterschappen. De Bennekommerwetering (het verlengde van de Haarse binnenwetering strekkende door Eemland naar de Eem) en de Haarse sluis werden binnen de grenzen van het waterschap gebracht. Voor het overige kwam daarin geen wijziging: de Lodijk en de Haarse weg bleven binnen het waterschap vallen, de Bunschoterstraatweg erbuiten. Het reglement onderging geen wezenlijke wijziging tot de opheffing van het waterschap per 1 januari 1929.
4. Bestuur en ambtenaren
5. Bronnen van inkomsten
6. Uitvoering van de taak
7. Het archief
8. Bijlagen

Kenmerken

Datering:
1545-1928
Auteur:
M. Mijnssen-Dutilh