Uw zoekacties: Huis De Cloese

0540 Huis De Cloese ( Gelders Archief )

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Openbaarheid en citeren
2. De bewoners van het huis
0540 Huis De Cloese
Inleiding
2.
De bewoners van het huis
Organisatie: Gelders Archief
Omstreeks 1530 kreeg heer Sweder van Kervenhem, die o.a. proost van het kapittel van St. Walburg te Zutphen is geweest, toestemming van Katharina van de Cluse een huis te bouwen op een deel van het aan haar toebehorende goed de Reinerdink (leenroerig aan het hertogdom Gelre), gelegen in het kerspel Lochem, welk deel omschreven werd als "eenen pol gelegen op de Birckel, geheiten die Cluyse". * 
In 1534 vergunde hertog Karel van Egmond aan Sweder, een van diens vertrouwde vrienden, genoeg stenen van het "gebraecken" huis ten Wildenborch weg te halen voor de bouw van zijn huis ther Cluysen; door de hertog werd aan Henrick van Kervenhem, schout te Lochem, opgedragen deze materialen daarheen te vervoeren. * 
Erg lang heeft Sweder het huis de Cloese (dat later een havezate is geworden) niet bezeten, want in 1536 werd door de hertog Dirk van Keppel ermee beleend, die het in ruil ontving voor het door hem aan de hertog afgestane huis de Cannenburg onder Vaassen. *  De omschrijving van het goed de Cloese luidt dan: "Een pol, huys ende hofstat geheiten die Cluse, daer id goet Reinerdink in to horen plag, onlanx van der leenweer gevrijt ende Sweeren van Kervenhem, praesten to Zutphen, opgedragen, met den camp lants daarvoor ende den bongart daerachter gelegen, met twee goedern, d'een geheiten Tudislo, bisher een thinsgoet, ende d'ander genoomt Hulsinck, anders Lamerdinck geheiten, met der conijnwrande, daerbij gelegen, eertijts horich goet..". Het van de Reinerdink afgesplitste gedeelte was dus, ter vergroting van het leen, vermeerderd met enige andere goederen, nl. een tinsgoed en een horig goed.
Het oorspronkelijke goed de Reinerdink bleef tot 1547 in het bezit van het geslacht Ter Clusen, toen het door Johan ter Cloese werd overgedragen aan Christina van Raesfelt weduwe van Dirk van Keppel. *  In 1602 kwamen beide goederen in handen van haar kleindochter Christina van Keppel. *  Godefroy van Wou, gehuwd met Anna van Keppel (een zuster van genoemde Christina van Keppel), die in 1606 ermee beleend werd, breidde in 1611 het leengoed de Cloese uit met enige van oorsprong allodiale goederen, waartegenover hij toestemming kreeg het er aanvankelijk bijbehorende Groot en Klein Tudislo van de leenplicht te vrijen. * 
In 1637 ontving Herman Schimmelpenninck van der Oye de beide goederen in leen, na opdracht door de kinderen van Godefroy van Wou en Anna van Keppel. Daarna gingen ze over op zijn zoon Jacob, die omstreeks 1685 ook de havezate Langen verwierf, *  een leengoed van het huis Wisch. Blijkens de in 1743 opgemaakte inventaris van de boedel van diens kleinzoon Jacob, die ongehuwd was overleden, behoorden tot zijn nalatenschap o.a. het adellijk huis en havezate de Cloese c.a., leenroerig aan Gelre; de havezate Langen, leenroerig aan de hoogheid Wisch; het erf Wennekink of Keppelsplaats in de buurschap Langen; het erf Lunsink waaronder de Hekmaete, eveneens in Langen, leenroerig aan de abdij Elten; het erf en goed Kempe; het erf Rienderink of Eversplaatse; het erf Wormelink of Dikke-boersplaats; de katerstede Soetenhorst in Nettelhorst; het halve Zottegoor, en de Lochemseberg. Een groot deel van dit goederencomplex, waartoe ook z.g. allodiale goederen behoorden, werd door de erven van Jacob overgedragen aan Frans Jan van Heeckeren van Enghuizen. In het bezit van een der takken van dat geslacht was het goed Diepenbroek (in een akte uit 1675 wordt Anna van der Lawick weduwe de Roode van Heeckeren genoemd vrouwe tot Diepenbroek. *  Onderdelen van het omschreven goederencomplex vererfden op of werden verkocht aan verschillende leden van het geslacht Van Heeckeren, maar met Lodewijk baron van Heeckeren (1768-1831) heer van de Cloese, Langen en Diepenbroek kwamen ze in 1792 weer in een hand. * 
Deze woonde in april 1828 met zijn vrouw nog op het huis de Cloese, maar in april van 1829 komt Arnold Henry Peter Hubert, een oud-notaris uit Amsterdam, voor als eigenaar van de Cloese, Langen en Diepenbroek en bijbehorende erven.
A.H.P. Hubert stierf kinderloos in 1855. Bij testamentaire beschikking *  had hij aan Maria Anna Cornelia van Harlingen, enig kind van zijn nicht Elize Arnoldine Geertruide Boer, gehuwd met Marinus Ernestus van Harlingen, o.a. gelegateerd een Saksisch tafelservies; zijn inboedel op de Cloese; zijn huis op de Keizersgracht te Amsterdam bewoond door haar vader M.E. van Harlingen; de havezaten de Cloese, Langen en Diepenbroek, en het landgoed de Dedemsweerd of Hogeweide; als zijn erfgenamen benoemde hij zijn al vermelde achternicht Maria A.C. van Harlingen, zijn nicht Arnoldine Justine Hubert en zijn neef Bernhard Jan Muller. In een aanvullend testament had hij evenwel de volgende fideicommissaire bepaling gemaakt: al wat zijn achternicht Maria A.C. van Harlingen in geval van kinderloos overlijden onvervreemd of onverteerd zou overlaten, moest al hetgeen zij onder de titel van legaat of erfvolging uit zijn nalatenschap had genoten voor 1/3 deel toekomen aan de kinderen van zijn nicht Cornelia Elizabeth Anna Boer; voor 1/3 deel aan zijn nicht Arnoldine Justine Hubert en voor het overige 1/3 deel aan zijn neef Bernhard Jan Muller of hun erven. Maria Anna Cornelia (1840-1907) huwde in 1864 Cornelis Jacob Sickesz (1835-1904) o.a. burgemeester der gemeente Laren, een der oprichters van de Nederlandsche Heidemaatschappij en onder het ministerie Pierson van 1897 tot 1901 directeur-generaal van de afdeling landbouw, *  welk huwelijk kinderloos bleef.
Bij haar overlijden bestond haar nalatenschap uit twee onderdelen:
1. Het huis de Cloese met inboedel en het omvangrijke goederencomplex afkomstig van A.H.P. Hubert dat zij onder fideicommissair verband bezeten had. Dit werd, om gevolg te kunnen geven aan de testamentaire bepalingen van Hubert, in de zomer van 1907 verkocht ten behoeve van de door hem aangewezen erven. Blijkens de veilingcatalogus *  behoorden toen tot het landgoed o.a.: het kasteel de Cloese met naaste omgeving; de erven Dikkeboer, de Kempe, Harkink, Burink, Ikkink, Karssenberg, de Scholte, de Weerd, de Pillink, Slagman, Boomgaard, de Nieuwe Koppel, de Hoge Weide of Dedingsweerd; Goorhorst; en de Lochemse berg; in totaal een oppervlakte van ruim 394 ha. Het bracht bij de verkoop in percelen en kavelingen ca. f. 345.000.- op met inbegrip van de bomen. Koper van de eerste vier percelen was de echtgenote van mr. J. Bieruma Oosting barones van Harinxma thoe Slooten, te Leeuwarden. *  In september 1928 werd het huis opnieuw in openbare veiling verkocht; de generale massa werd op f. 119.000.- afgemijnd door J. Sickesz te Amsterdam.
In het huis is tegenwoordig een opleidingsschool voor gemeentepolitie gevestigd.
Over de bouwgeschiedenis is heel weinig bekend; alleen valt uit een post in inv. nr. 157 op te maken, dat het huis in 1886 een grondige verbouwing heeft ondergaan.
2. Overige bezittingen. Hiertoe behoorden o.a. onroerende goederen onder de kadastrale gemeenten Laren, Lochem en Otterlo met een gezamenlijke oppervlakte van ruim 1200 ha., waarvan het grootste gedeelte was gelegen onder Otterlo; deze waren voornamelijk afkomstig uit de nalatenschap van haar man. Hiervan had Maria Anna Cornelia Sickesz-Van Harlingen tot enig erfgenaam benoemd haar "neef" (N.B. in de 8e graad!) Willem Peter Hubert, directeur van de Wissel- en Effectenbank te Rotterdam, gehuwd met Johanna Annetta Pluygers, onder deze beperkende bepaling evenwel dat het vruchtgebruik van de nalatenschap moest worden genoten door Petronella Elisabeth van den Boogaart te Arnhem. Bovendien moest uit de nalatenschap een kapitaal onder beheer van de blote eigenaar gesteld worden ter verzekering van enige door haar omschreven jaarlijkse uitkeringen. De nalatenschap werd in 1908 verkocht *  en de opbrengst ervan belegd in effecten. Door het overlijden van de vruchtgebruikster in 1916 kwam de erfenis vrij ter verdeling onder de erfgenamen van Willem Peter Hubert die in 1908 al was overleden. *  Uiteraard bleef buiten de deling het kapitaal dat gereserveerd was voor de jaarlijkse uitkering van renten. De administratie hiervan bleef berusten onder Johanna Annetta Pluygers weduwe W.P. Hubert, en Pieter Bredius, directeur van de Wissel- en Effectenbank te Rotterdam.
3. Het archief
4. Bijlage: Lijst met opgave van stukken berustend in 0389 Huis Enghuizen, die betrekking hebben op de leengoederen de Cloese en Langen en daartoe behorende allodiale goederen
5. Genealogische schema's

Kenmerken

Datering:
1347-1935
Auteur:
J. den Draak
Categorie: