Uw zoekacties: Heren van Rossum als beheerders van de geestelijke goederen ...

0335 Heren van Rossum als beheerders van de geestelijke goederen in de heerlijkheid Rossum ( Gelders Archief )

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Openbaarheid en citeren
2. Geschiedenis
0335 Heren van Rossum als beheerders van de geestelijke goederen in de heerlijkheid Rossum
Inleiding
2.
Geschiedenis
Organisatie: Gelders Archief
Na de invoering van de Reformatie in Gelderland in de jaren na 1578 moest de rechtstoestand van de talrijke Rooms-katholieke geestelijke stichtingen door de wereldlijke overheid, die in de plaats van de bisschop trad, opnieuw geregeld worden. *  Omstreeks 1600 verkregen de 3 colleges van gedeputeerde staten van de Kwartieren van Nijmegen, Zutphen en Arnhem voorlopig het bestuur over de zogenaamde geestelijke goederen (dat wil zeggen goederen waarvan de opbrengsten bestemd waren voor het levensonderhoud van geestelijke personen); maar omdat de plannen voor een gemeenschappelijk beheer van deze goederen onder toezicht van bijvoorbeeld een college van gedeputeerde staten van Gelderland mislukten, werd die voorlopige bestuursregeling er een van blijvende aard. *  Inmiddels waren (in 1580 en 1581) maatregelen genomen ten gevolge waarvan aan de opbrengst der geestelijke goederen een gewijzigde bestemming werd gegeven: in het vervolg diende ze niet meer tot onderhoud van Rooms-katholieke geestelijken maar werd ze aangewend voor salariëring van Gereformeerde predikanten en schooldienaren. * 
Voor het administreren der goederen werden rentmeesters aangesteld; de rentmeester van de geestelijke goederen gelegen in het ambt van de Tieler- en Bommelerwaarden was tevens rentmeester van de goederen in de heerlijkheid Rossum. *  Voortdurend echter kwamen er klachten van de predikant te Rossum over de slechte uitbetaling der traktementen, want de (dikwijls grote) batige saldi werden gebruikt voor de aanvulling van wat men hiervoor elders tekort kwam. Daarom werd in de vergadering van het Kwartier van Nijmegen van 30 november 1706 op verzoek van Jacob van Randwijck, burggraaf van Nijmegen en heer van Rossum, besloten de Rossumse goederen voortaan afzonderlijk door de heer van Rossum te laten beheren. *  Jacob van Randwijck stelde voor de administratie een rentmeester aan; de eerste was David van Bijsterveld wiens rekeningen beginnen met het jaar 1707. De rekeningen werden afgehoord door de heer van Rossum; de batige saldi werden veelal ter belegging overgegeven aan de rentmeester van de heerlijkheid Rossum en andere bezittingen van de familie Van Randwijck, die in deze hoedanigheid dus fungeerde als over-rentmeester van de rentmeester der geestelijke goederen. De heer van Rossum was voor zijn beheer geen verantwoording schuldig aan de gedeputeerden van het Kwartier van Nijmegen omdat die immers dit beheer geheel aan hem overgelaten hadden.
Krachtens het vierde additionele artikel tot de staatsregeling van 1798 werden "alle geestelijke goederen en fondsen, waaruit te voren de tractementen of pensioenen van leeraren of hoogleeraren betaald werden, nationaal verklaard". Na de Franse tijd werd het beheer van deze goederen uitgeoefend door het bestuur der domeinen ressorterend onder het ministerie van financiën. De geestelijke goederen te Rossum waren blijkbaar buiten de nationalisatie gebleven, want het beheer daarvan door de heren van Rossum heeft voortgeduurd tot 1852. In dat jaar werd G.S.J. baron van Randwijck, heer van Rossum en als zodanig patroon van de geestelijke goederen aldaar, bij vonnis van de arrondissementsrechtbank van Tiel van 1 april 1852 veroordeeld tot de overdracht van het beheer van die goederen aan de domeinen *  , nadat hij in 1851 had geweigerd gevolg te geven aan daartoe strekkende verzoeken, hem namens het bestuur der domeinen gedaan.
De geestelijke goederen te Rossum bestonden uit bezittingen van het kapittel in de St. Martinuskerk te Rossum en die van het zusterklooster St. Mariënakker aldaar; de kapittelgoederen waren weer ontstaan door de samenvoeging van de pastorie- en vicariegoederen bij de stichting van het kapittel in 1438. *  In de loop der jaren werden de verschillende goederen niet meer onderscheiden naar de stichtingen waarvan zij afkomstig waren, maar samengevoegd tot een fonds. In de stukken komt men ter aanduiding van het goederencomplex zowel de benaming tegen: de geestelijke goederen, als: de pastoriegoederen. Hierin komt dus nog iets tot uiting van de verschillende herkomst der goederen. Dikwijls is er ook kortheidshalve alleen sprake van: de geestelijke beurs. In de beschrijvingen in de inventaris komen de verschillende benamingen naast elkaar voor zonder enig onderscheid
De inkomsten der geestelijke beurs bestonden uit pachten, erfpachten, tynzen en renten van obligaties. De voornaamste uitgaven waren: traktement van de predikant, salaris van de schoolmeester, onderhoud van het schoolhuis te Rossum *  , ambtslasten, dijklasten, verpandingen, voorts incidentele bijdragen voor het onderhoud van het kerkgebouw te Rossum *  en van de pastorie te Hurwenen (de heer van Rossum had de collatie van de predikant van Hurwenen), en sedert ca. 1805 "een douceur voor de predikant van Hurwenen". Een uitgave die enigszins merkwaardig aandoet voor een fonds voor pieuze doeleinden is die in de rekening van 1802 *  : de toenmalige heer van Rossum liet in dat jaar ten behoeve van het dorp Rossum een brandspuit maken bij Jan Overbeek, stadsbrandspuitmaker te Haarlem. Niet alleen de kosten hiervoor maar ook die voor het brandspuithuisje werden betaald door de rentmeester van de geestelijke beurs. Sedert dien komt jaarlijks in de rekening voor de post van onderhoud, het visiteren en repareren van de brandspuit. In de 19e eeuwse rekeningen komen zo nu en dan nog uitgaven voor van studietoelagen aan studenten, van brooduitdeling en van giften ten behoeve van de armmeesters van Rossum.
3. Het archief
4. Bijlage
Inventaris

Kenmerken

Datering:
(ca. 1580) 1707-1852
Auteur:
J. den Draak
Categorie: