Bij besluit van 15 juni 1905 (Stbl. 209) werd bepaald dat er tuchtscholen zouden worden gevestigd te Ginniken, Haren, Nijmegen, Velsen en Zeist. De vier eerstgenoemden waren bestemd tot verpleging van jongens, laatstgenoemde voor meisjes. Aan het hoofd van de tuchtscholen voor jongens stond een directeur, voor meisjes een directrice, die onder toezicht van een commissie van toezicht bestaande uit minimaal drie en maximaal zeven leden het beheer voerde.

De school te Nijmegen was bestemd voor minderjarigen aan wie door de rechter een vrijheidsstraf was opgelegd. De straftijd was minimaal één week en maximaal één jaar. Op verzoek van ouders of voogden konden ook kinderen wegens wangedrag in een Tuchtschool geplaatst worden door de rechter of voogdijraad.

De Tuchtschool voor jongens te Nijmegen werd in 1950 opgeheven. In het rijksgebouw "De Hunerberg", waar de Tuchtschool gevestigd was, werd de rijksinrichting voor meisjes (voordien te Zeist, later Montfoort) ondergebracht. Het archief werd overgebracht naar de rijksinrichting voor jongens "Den Hey-acker" te Breda; deze instelling heeft het in november 1977 overgedragen aan het Rijksarchief in Gelderland.

In 1982 is van dezelfde instelling nog een "receptiealbum" ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Tuchtschool ontvangen.