Uw zoekacties: Rijkswaterstaat, Directie Gelderland, Dienstkring Zutphen

0256 Rijkswaterstaat, Directie Gelderland, Dienstkring Zutphen ( Gelders Archief )

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Openbaarheid en citeren
2. Geschiedenis van de archiefvormende organen
0256 Rijkswaterstaat, Directie Gelderland, Dienstkring Zutphen
Inleiding
2.
Geschiedenis van de archiefvormende organen
Organisatie: Gelders Archief
Dienstkringen zijn onderdelen van de Rijkswaterstaatorganisatie die belast zijn met de feitelijke uitvoering van het beheer en onderhoud van de Rijkswaterstaatwerken binnen het gebied van een regionale directie. Hiërarchisch gezien is de dienstkring het "laagste" niveau binnen de organisatie van Rijkswaterstaat.
De taken van de dienstkringen waren en zijn in hoofdzaak uitvoerend van aard. Zij behelzen:
a. het verstrekken van inlichtingen aan de arrondissementsingenieur over hetgeen in het werkgebied van de dienstkring voor een doeltreffende uitvoering van de taak van Rijkswaterstaat van belang is,
b. het doen van voorstellen over noodzakelijke herstelling, vernieuwing en aanpassing van de waterstaatswerken in het gebied van de dienstkring,
c. de verantwoordelijkheid voor de goede staat van onderhoud van de in het werkgebied liggende Rijkswaterstaatswerken.
De werkzaamheden die verricht worden, zijn vaak van belang voor het betrokken gebied, waardoor een direct en intensief contact van de leiding van de dienstkring met plaatselijke en regionale autoriteiten en bestuurders van groot belang is.
Over de organisatie en geschiedenis van de dienstkringen Zutphen en Nijmegen is weinig bekend. Zeker is, dat hun geschiedenis teruggaat tot in de eerste helft van de negentiende eeuw. De instellingsdatum van de dienstkring Nijmegen kon niet worden achterhaald. De dienstkring Zutphen werd met ingang van 1 januari 1938 ingesteld nadat haar voorgangers, de dienstkringen Zutphen I en Zutphen II, waren opgeheven. Verder is bekend onder welke departementen en daaronder vallende organen de dienstkringen ressorteerden (zie bijlage 1).
Volgens de "Staat der dienstkringen en voornaamste werken van de opzichters" van september 1896 werd de dienstkring Zutphen vanaf 1 mei 1878 geleid door H. Baerents en omvatte ze de gemeenten Neede, Eibergen, Borculo, Lochem, Laren, Warnsveld, Zutphen, Voorst en een deel van Apeldoorn. De voornaamste werken waren toen de rijkswegen Apeldoorn-Deventer, Apeldoorn-Zutphen, Deventer-Voorst, Zutphen-Lochem-Goor en de verbeteringswerken aan de rivier de Berkel. Vanaf 1 februari 1896 was de leiding in handen van L. Kuier. Het beheersgebied werd toen gevormd door de gemeenten Zutphen, Vorden, Ruurlo, Lichtenvoorde, Groenlo, Winterswijk, Eibergen, Laren, Gorssel, Warnsveld, Hengelo en Baak. Als voornaamste werken werden genoemd de rijkswegen Zutphen-Deventer en Zutphen-Winterswijk en de Baaksche Overlaat.
In bijlage 2 wordt een overzicht verstrekt van de technische (hoofd)ambtenaren die in de periode 1945-1950 de leiding over de dienstkringen hadden.
Voor verdere gegevens over de organisatie van Rijkswaterstaat wordt hier verwezen naar het rapport "Van terp tot Oosterscheldedam" van mr. S.P. Dijkstra.
Bij Koninklijk Besluit (KB) van 6 juli 1822 nummer 116 werd aan de Commissie voor den Straatweg van Nijmegen naar Cranenburg (Nederlandsch gedeelte) vergunning verleend tot het, op eigen kosten, bestraten van genoemde weg. De bestrating mocht worden aangelegd, mits dit geschiedde onder toezicht van Gedeputeerde Staten van Gelderland en onder oppertoezicht van het Departement van Binnenlandse Zaken en Waterstaat. Het benodigde geld werd verkregen door het afsluiten van een geldlening ter grootte van 90.000 gulden. De uit deze geldlening voortkomende fondsen mochten uitsluitend besteed worden aan de bestrating van de weg. In genoemd KB werd eveneens bepaald, dat op een nader te bepalen plaats tol geheven mocht worden. De tolopbrengsten kwamen ten goede aan de commissie en dienden gebruikt te worden voor het onderhoud van de weg en voor betaling van de rente en aflossing van de geldlening. Omdat over de duur van de tolheffingsvergunning twijfel bestond bij de commissie, werd bij KB van 14 augustus 1822 nummer 146 bepaald dat deze werd verleend voor de periode van vijftig jaar. Voorzover het de tolopbrengsten betrof, was de commissie verplicht jaarlijks, met tussenkomst van Gedeputeerde Staten, rekening en verantwoording af te leggen aan het Departement van Binnenlandse Zaken en Waterstaat. De tolheffingsvergunning werd reeds in 1845 met dertig jaren verlengd. Daarna werd de vergunning steeds voor perioden van drie jaar of korter verlengd. * 
Na omstreeks 1920 werd in geheel Nederland getracht de tollen op te heffen, omdat de opbrengst vaak veel groter was dan geoorloofd, terwijl aan de andere kant het wegenonderhoud veel te wensen overliet. Een andere reden was dat het moderne verkeer, met name het gemotoriseerde, veel hinder van de tollen ondervond. Hierbij kwam dat datzelfde verkeer ook wegenbelasting moest betalen en zo dus op tweeërlei wijze voor het gebruik van de wegen moest betalen.
Al in 1921 hadden zowel het gemeentebestuur van Ubbergen als particulieren pogingen aangewend om tot afschaffing van de tol op de weg Nijmegen-Cranenburg te komen. De gemeente Ubbergen verzocht ondermeer de Minister van Waterstaat het beheer van de weg Nijmegen-Cranenburg door het Rijk over te laten nemen. De laatste verlenging van de vergunning eindigde op 1 juli 1929. Daarna was de minister niet genegen de vergunning opnieuw te verlengen. De minister gaf de hoofingenieur-directeur in de directie Gelderland en Overijssel opdracht een ontwerp van wet in te zenden voor de overname in beheer en onderhoud van de weg. Over de voorwaarden waaronder dit zou moeten geschieden moest met de commissie overeenstemming worden bereikt. Op 18 juli 1930 kwam de "Wet tot het nemen in beheer en onderhoud bij het Rijk van het Nederlandsch gedeelte van den straatweg van Nijmegen naar Cranenburg" tot stand.
De financiële afwikkeling door de commissie duurde tot februari 1936. Vervolgens werd de commissie op 16 april ontbonden en werd de hoofdingenieur van de Rijkswaterstaat in Arnhem verzocht het archief over te nemen. * 
3. Geschiedenis van de archieven
4. Verantwoording van de bewerking
5. Gebruikte literatuur
6. Bijlagen

Kenmerken

Datering:
1821-1959
Auteur:
Centrale Archief Selectiedienst Winschoten